Home

Raad van State, 29-12-2010, BO9138, 201003048/1/R2

Raad van State, 29-12-2010, BO9138, 201003048/1/R2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
29 december 2010
Datum publicatie
29 december 2010
ECLI
ECLI:NL:RVS:2010:BO9138
Zaaknummer
201003048/1/R2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 17 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Zeeduinse Poort" vastgesteld.

Uitspraak

201003048/1/R2.

Datum uitspraak: 29 december 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],

2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Veere,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Zeeduinse Poort" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2010, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2010, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. A. Vinkenborg en [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Spierdijk en Q. Karman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in de bouw van ongeveer 67 woningen aan de noordoostzijde van Oostkapelle. Daarnaast maakt het plan de aanleg van een randweg mogelijk tussen de Noordweg en de Duinweg.

Waterhuishouding

2.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding onvoldoende duidelijk zijn. In dit verband wijzen zij erop dat de sloot achter hun percelen waarschijnlijk zal worden gedempt. [appellant sub 1] voert daarnaast aan dat ten onrechte geen aparte plankaart (thans: verbeelding) ten aanzien van de waterhuishouding bij het plan is gevoegd.

2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de waterhuishoudkundige gevolgen van het plan voldoende duidelijk zijn. Ten behoeve van de afwatering zal in plaats van de sloot een drainagestrook worden aangelegd, aldus de raad.

2.2.2. In de plantoelichting is een waterparagraaf opgenomen waarin de waterhuishoudkundige aspecten van het plan zijn beschreven. Ten aanzien van de bestaande sloot achter de percelen aan de Noordweg staat in de nota Beantwoording zienswijzen vermeld dat deze op advies van het waterschap zal worden gedempt. Ten behoeve van de afwatering zal ter plaatse een drainagestrook worden aangelegd. De waterhuishouding zal hierdoor worden verbeterd ten opzichte van de bestaande situatie, zo staat in de nota Beantwoording zienswijzen. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit onjuist is of dat de waterhuishouding anderszins onvoldoende is gewaarborgd. Evenmin bestaat er grond voor het oordeel dat een verbeelding ten aanzien van de waterhuishouding aan het plan diende te worden toegevoegd.

Aantasting woongenot en waardevermindering

2.3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat het plan verlies van uitzicht en privacy tot gevolg zal hebben. In dit verband vreest [appellant sub 1] dat het plan een waardedaling van zijn woning met zich zal brengen.

2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de aantasting van het woongenot niet dusdanig zal zijn dat hieraan een doorslaggevend gewicht dient te worden toegekend. In dit verband wijst de raad onder meer op de afstand tussen de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en het plangebied. Voorts heeft de raad ter zitting gesteld dat de in het plan opgenomen maximale goothoogte van zes meter binnen de gemeente gebruikelijk is voor uitbreidingswijken en past in de omgeving.

2.3.2. Ten gevolge van de bouw van de voorziene woningen zal het uitzicht vanuit de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ingrijpend veranderen. De Afdeling overweegt echter dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de mogelijke verslechtering van het woon- en leefklimaat door het verlies van vrij uitzicht en privacy niet zodanig ernstig zal zijn dat hij bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de ontwikkeling van de in het plan voorziene woonwijk. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op een afstand van ongeveer 40 meter van het dichtstbijzijnde bouwvlak zijn gesitueerd. Voorts is van belang dat de in het plan opgenomen maximale goothoogte van zes meter en de maximaal toegestane dakhelling van 55° niet veel afwijken van de bebouwing in de omgeving van het plangebied. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de eventuele waardevermindering van de woning van [appellant sub 1] zodanig zal zijn dat de raad hieraan een groter gewicht diende toe te kennen dan aan de realisatie van het plan.

Het beroep van [appellant sub 1] voor het overige

2.4. [appellant sub 1] betoogt dat niet is aangetoond dat er behoefte bestaat aan 67 nieuwe woningen. In dit verband wijst hij erop dat in Oostkapelle veel woningen te koop staan. Voorts is volgens hem ten onrechte niet bezien of binnen reeds bebouwd gebied nog ruimte is voor woningbouw.

2.4.1. Volgens de raad bestaat voldoende behoefte aan de in het plan voorziene woningen. Het plan past volgens de raad binnen de gemeentelijke Structuurvisie Oostkapelle 2002 (hierna: de Structuurvisie) en de voor de gemeente vastgestelde planninglijst woningbouw.

2.4.2. In de plantoelichting is het beleid uit de Structuurvisie weergegeven. Volgens de Structuurvisie is het ontwikkelen van een nieuwe woningbouwlocatie van groot belang gelet op de woningbouwopgave en de beperkte mogelijkheden elders in Oostkapelle. Verder is in de op verzoek van het provinciebestuur opgestelde planninglijst woningbouw binnen de gemeente Veere voor de periode 2007-2017 in 999 woningen voorzien. Ter zitting heeft de raad uiteengezet dat de geraamde behoefte is gebaseerd op een woningbehoefteonderzoek. Een deel van de woningen zal op inbreidings- en herstructureringslocaties worden gerealiseerd. Nu het niet mogelijk is alle woningen op inbreidingslocaties te realiseren is het plangebied aangewezen als één van de uitbreidingslocaties. Binnen Oostkapelle heeft de laatste tien jaren geen woningbouw plaatsgevonden en er bestaat grote belangstelling voor de in het plan voorziene woningen, zo stelt de raad. Voor de realisering van het plan wordt uitgegaan van een periode van ten minste zes jaar. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voorgaande onjuist zou zijn. Uit het enkele feit dat binnen de gemeente verscheidene woningen te koop staan, kan voorts niet worden afgeleid dat er geen behoefte is aan nieuwe woningen. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de behoefte van de in het plan voorziene woningbouw onvoldoende is aangetoond.

2.5. [appellant sub 1] betoogt daarnaast dat de raad in het kader van het onderhavige plan ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar de gevolgen van aanpassingen aan de N57.

2.5.1. De raad heeft uiteengezet dat de mogelijke gevolgen van de aanpassingen aan de N57 niet aan de orde zijn in het onderhavige plan en derhalve niet bij de beoordeling behoefden te worden betrokken.

2.5.2. De N57 is op enkele kilometers van het plangebied gelegen. De door [appellant sub 1] bedoelde aanpassingen aan deze weg worden derhalve niet in het onderhavige plan mogelijk gemaakt. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de aanpassingen aan de N57 een dusdanig verband hebben met het onderhavige plan dat de raad onderzoek diende te verrichten naar de gevolgen van deze aanpassingen. De raad heeft dan ook in redelijkheid kunnen afzien van een dergelijk onderzoek.

2.6. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat ten gevolge van het plan een groot deel van de bufferzone tussen het natuurgebied de Manteling van Walcheren en de kern van Oostkapelle zal komen te vervallen. De gevolgen hiervan zijn niet onderzocht.

2.6.1. De Afdeling stelt vast dat de afstand van het plangebied tot het Natura 2000-gebied de Manteling van Walcheren ongeveer 800 meter bedraagt. Tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied ligt reeds een groot aantal woningen, zodat het plangebied geen onderdeel vormt van een bufferzone tussen de kern van Oostkapelle en het Natura 2000-gebied, zo er al sprake is van een bufferzone. Dit betoog faalt derhalve.

2.7. Volgens [appellant sub 1] wordt in de plantoelichting gesteld dat de nieuwe woonwijk een min of meer zelfstandige eenheid zal vormen. Hij vreest dat de woningen in het plangebied een aparte enclave zullen vormen. Dit zal volgens hem de leefbaarheid niet ten goede komen.

2.7.1. Het plan voorziet in de bouw van woningen aan de noordoostzijde van Oostkapelle. De woningen zullen aansluitend aan bestaande bebouwing aan de rand van de kern komen te staan, maar de ontsluiting is voorzien op de randweg. De zinsnede uit de plantoelichting die [appellant sub 1] noemt, heeft betrekking op het streven de nieuwe woningen als architectonisch ensemble vorm te geven. Dit ziet op het uiterlijk van de woningen. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de woningen in het plangebied geïsoleerd komen te liggen en dat ten gevolge hiervan ter plaatse geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

Het beroep van [appellant sub 2] voor het overige

2.8. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte niet op alle aspecten van zijn zienswijze is ingegaan.

2.8.1. Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijze samengevat weergeeft. De omstandigheid dat niet op ieder argument afzonderlijk is ingegaan is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de afweging zijn betrokken.

2.9. [appellant sub 2] voert daarnaast aan dat de Provinciale Commissie Omgevingsbeleid (hierna: PCO) in haar reactie in het kader van het vooroverleg kritische kanttekeningen heeft gemaakt bij het plan. In dit verband wijst [appellant sub 2] erop dat de opsomming van de kernkwaliteiten volgens de PCO niet overeenkomt met het omgevingsplan. Volgens [appellant sub 2] heeft de raad onvoldoende aandacht besteed aan deze aspecten.

2.9.1. Blijkens de plantoelichting heeft in het kader van het vooroverleg als bedoel in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) overleg plaatsgevonden met de PCO. In de overlegreactie van 19 april 2009 heeft de PCO onder meer naar voren gebracht dat de opsomming van de kernkwaliteiten niet overeenkomt met het omgevingsplan en dat de beeldkwaliteitseisen onvoldoende in het plan zijn verankerd. Blijkens de in de plantoelichting opgenomen reactie van het gemeentebestuur is het beleidskader aangevuld en geactualiseerd. Ten aanzien van de beeldkwaliteitseisen is in die reactie opgenomen dat de raad zich op het standpunt stelt dat het plan en de beeldkwaliteitseisen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. De beeldkwaliteitseisen hebben volgens de raad een belangrijke basis gevormd voor het vaststellen van de planologische regeling. [appellant sub 2] heeft niet nader onderbouwd op welke punten de reactie van de raad onjuist of onvoldoende zou zijn. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] op dit punt heeft aangevoerd geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit.

2.10. [appellant sub 2] betwijfelt voorts of de conclusies uit het rapport "Beoordeling beschermde soorten Duinweg Oostkapelle, quick scan in het kader van de Flora- en faunawet" van 2 april 2004 (hierna: de quick scan) thans nog actueel zijn. Volgens hem is onvoldoende duidelijk wat uit het aanvullend veldbezoek naar voren is gekomen.

2.10.1. De raad heeft uiteengezet dat in 2009 een actualisatie van de quick scan heeft plaatsgevonden. Een aanvullend veldbezoek heeft uitgewezen dat de conclusies uit de quick scan thans nog actueel zijn, aldus de raad.

2.10.2. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

2.10.3. Uit de plantoelichting volgt dat door Bureau Waardenburg BV onderzoek is verricht naar de aanwezige natuurwaarden in het plangebied en de directe omgeving. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de quick scan. In de quick scan wordt, samengevat weergegeven, geconcludeerd dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Blijkens de plantoelichting is op 30 juni 2009 een aanvullend veldbezoek uitgevoerd. Op grond van dit veldbezoek is geconcludeerd dat zich ter plaatse sinds 2004 geen wijzigingen hebben voorgedaan en dat de conclusies uit de quick scan nog actueel zijn. [appellant sub 2] heeft geen redenen aangevoerd waarom deze conclusie naar aanleiding van het veldbezoek onjuist zou zijn. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de raad de quick scan niet aan zijn beoordeling ten grondslag heeft mogen leggen. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

2.11. [appellant sub 2] wijst er voorts op dat het plan achter zijn perceel voorziet in een brandgang. Hij vreest hierdoor geluidoverlast en overlast door afval te zullen ondervinden.

2.11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat niet is te verwachten dat de brandgang tot veel overlast zal leiden, omdat de brandgang voor slechts drie woningen is bedoeld.

2.11.2. Blijkens de verbeelding is aan de strook grond achter het perceel van [appellant sub 2] de bestemming "Verkeer" toegekend. Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden onder meer bestemd voor verblijfsgebied met de functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Blijkens de stukken zal de strook grond dienst doen als brandgang ten behoeve van drie woningen. Derhalve zal een beperkt aantal mensen van deze brandgang gebruik maken. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de brandgang een dusdanige vorm van overlast tot gevolg zal hebben dat de raad hieraan een doorslaggevend gewicht diende toe te kennen.

2.12. Tot slot wijst [appellant sub 2] erop dat de bewoners van de percelen aan de Duinweg naar aanleiding van het plan zijn gecompenseerd met een strook grond. Hij wenst ook een dergelijke compensatie voor de bewoners aan de Noordweg.

2.12.1. Ten aanzien van de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de percelen aan de Duinweg heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie. De raad wijst erop dat de percelen aan de Noordweg dieper zijn, zodat de afstand van de woningen aan de Noordweg tot aan het plangebied groter is dan de afstand van de woningen aan de Duinweg tot aan het plangebied. Indien achter de percelen aan de Noordweg een strook grond binnen het plangebied voor compensatie van de bewoners wordt gebruikt, kan voorts de doelstelling van 67 woningen niet worden gehaald, aldus de raad. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

Conclusie

2.13. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen zijn ongegrond.

2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van staat.

w.g. Mondt-Schouten w.g. Troost

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010

234-575.