Home

Raad van State, 05-10-2010, BO1557, 201001237/1/V3

Raad van State, 05-10-2010, BO1557, 201001237/1/V3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
5 oktober 2010
Datum publicatie
25 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:RVS:2010:BO1557
Zaaknummer
201001237/1/V3
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:72

Inhoudsindicatie

In stand laten rechtsgevolgen / rechtbank heeft beroepsgrond ten onrechte buiten beschouwing gelaten / Zuid-Somalië in taalanalyse is gebied waarvoor categoriale bescherming gold

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 oktober 2008 in zaak nr. 200708452/1; www.raadvanstate.nl) dient bij de beoordeling of de rechtgevolgen van een vernietigd besluit in stand moeten worden gelaten te worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden die zich op het moment van uitspraak voordoen en het dan geldende recht.

Het door de vreemdeling ingeroepen onderdeel van het ambtsbericht was een op het moment van de aangevallen uitspraak geldend feit. Derhalve kon de rechtbank eerst dan artikel 8:72, derde lid, van de Awb toepassen, indien zij het onderzoek ter zitting had geschorst of het onderzoek had heropend om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen op dit feit en het daarop gebaseerde betoog te reageren.

Bij brief van 2 juni 2010 heeft de Afdeling krachtens artikel 8:45 van de Awb de minister om een gemotiveerd standpunt verzocht over het betoog, als hiervoor onder 2.3 weergegeven en meer in het bijzonder of de aanduiding 'Zuid-Somalië' in een taalanalyse geduid dient te worden overeenkomstig de in het ambtsbericht gemaakte indeling van Somalië.

In de reactie stelt het BLT onder punt 2, samengevat weergegeven, dat de taalkundige grens tussen het Noord-Somalisch en het Zuid-Somalisch redelijk overeenkomt met de beleidsmatige grens tussen Noord-Somalië enerzijds en Zuid- en Centraal-Somalië anderzijds. De aanduiding "Zuid-Somalië" in een taalanalyse dient in het algemeen gelezen te worden als het gebied waar categoriale bescherming voor gold, in het ambtsbericht "Zuid- en Centraal Somalië" genoemd.

Uitspraak

201001237/1/V3.

Datum uitspraak: 5 oktober 2010

Raad van State

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[appellante] (hierna: de vreemdeling),

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 8 januari 2010 in zaak nr. 09/19728 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2009 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 8 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 februari 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De minister van Justitie heeft bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 juni 2010, desgevraagd een nader stuk ingediend, waarop de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 29 juni 2010, heeft gereageerd.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven.

2.2. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat het besluit van 13 mei 2009 onzorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert, nu de staatssecretaris heeft erkend dat het noodzakelijk was het aan dit besluit ten grondslag gelegde rapport taalanalyse van 5 november 2008 te vervangen door het rapport taalanalyse van 18 augustus 2009. Nu de staatssecretaris op basis van deze taalanalyse in redelijkheid heeft kunnen twijfelen aan de door de vreemdeling gestelde identiteit en herkomst en zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het relaas positieve overtuigingskracht ontbeert en aldus in het verweerschrift alsnog een afdoende motivering heeft gegeven, dienen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te blijven, aldus de rechtbank.

2.3. In grief 1 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte artikel 8:72, derde lid, van de Awb heeft toegepast, omdat uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling blijkt dat de rechter in beginsel alleen gebruik mag maken van deze bevoegdheid als na vernietiging slechts één beslissing mogelijk is. Daarvan is in dit geval, aldus de vreemdeling, geen sprake. Daartoe voert zij aan dat haar woonplaats Cadaado is gelegen in de provincie Galgadud en dat, zoals ter zitting is betoogd, uit het algemeen ambtsbericht inzake Somalië van oktober 2009 (hierna: het ambtsbericht) blijkt dat deze provincie wordt gerekend tot Centraal-Somalië, zodat de conclusie van de taalanalyse van 18 augustus 2009, dat de vreemdeling eenduidig niet is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Zuid Somalië, niet in tegenspraak met haar verklaring over haar woonplaats is.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 maart 2008 in zaak nr. 200705490/1; www.raadvanstate.nl), is voor het in stand laten van de rechtsgevolgen niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is. In een geval waarin een besluit is vernietigd omdat het onvoldoende is gemotiveerd, kan er uit het oogpunt van proceseconomie aanleiding zijn om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten indien het bestuursorgaan vasthoudt aan zijn besluit, het besluit alsnog voldoende is gemotiveerd en de andere partijen zich daarover in voldoende mate hebben kunnen uitlaten. Daarbij is beslissend of de inhoud van het vernietigde besluit na het alsnog verrichte onderzoek en de kenbaar gemaakte motivering de rechterlijke toets kan doorstaan. De grief faalt.

2.4. In grief 2 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank haar stelling over het ambtsbericht ten onrechte als tardief buiten beschouwing heeft gelaten. Hiertoe voert de vreemdeling aan dat de rechtbank heeft miskend dat bij toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, moet worden uitgegaan van de op het moment van de uitspraak geldende feiten en omstandigheden en het geldende recht. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen, als hiervoor onder 2.2. weergegeven, en had moeten volstaan met louter een vernietiging van het besluit, zodat de staatsecretaris zich alsnog had kunnen uitlaten over haar stelling, aldus de vreemdeling.

2.4.1. De klacht van de vreemdeling is terecht voorgedragen.

In het ambtsbericht is op pagina 10, noot 38, vermeld dat Centraal-Somalië onder meer de provincie Galgadud omvat.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 oktober 2008 in zaak nr. 200708452/1; www.raadvanstate.nl) dient bij de beoordeling of de rechtgevolgen van een vernietigd besluit in stand moeten worden gelaten te worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden die zich op het moment van uitspraak voordoen en het dan geldende recht.

Het door de vreemdeling ingeroepen onderdeel van het ambtsbericht was een op het moment van de aangevallen uitspraak geldend feit. Derhalve kon de rechtbank eerst dan artikel 8:72, derde lid, van de Awb toepassen, indien zij het onderzoek ter zitting had geschorst of het onderzoek had heropend om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen op dit feit en het daarop gebaseerde betoog te reageren.

De rechtbank heeft dat niet onderkend en ten onrechte dit feit en het daarop gebaseerde betoog als tardief buiten beschouwing gelaten.

2.5. De grief kan niettemin niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Daartoe is het volgende redengevend.

2.5.1. Bij brief van 2 juni 2010 heeft de Afdeling krachtens artikel 8:45 van de Awb de minister om een gemotiveerd standpunt verzocht over het betoog, als hiervoor onder 2.3 weergegeven en meer in het bijzonder of de aanduiding 'Zuid-Somalië' in een taalanalyse geduid dient te worden overeenkomstig de in het ambtsbericht gemaakte indeling van Somalië.

Bij brief van 14 juni 2010 heeft de minister een reactie van het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) van 10 juni 2010 en een rapport van een door het BLT op diezelfde dag uitgevoerde controle-analyse ingediend.

Het ingezonden rapport van de controle-analyse gaat het bestek van de gevraagde inlichting te buiten en wordt daarom niet in de beoordeling betrokken, aangezien voormeld artikel 8:45 er toe strekt louter die inlichtingen te verstrekken waarom is verzocht.

2.5.2. In de reactie stelt het BLT onder punt 2, samengevat weergegeven, dat de taalkundige grens tussen het Noord-Somalisch en het Zuid-Somalisch redelijk overeenkomt met de beleidsmatige grens tussen Noord-Somalië enerzijds en Zuid- en Centraal-Somalië anderzijds. De aanduiding "Zuid-Somalië" in een taalanalyse dient in het algemeen gelezen te worden als het gebied waar categoriale bescherming voor gold, in het ambtsbericht

"Zuid- en Centraal Somalië" genoemd.

Voor het onderscheid in taalvarianten wordt volgens punt 3 gebruik gemaakt van kaarten uit het dialectologische werk van Lamberti (Lamberti, M. 1986. Die Somali-Dialekte. Hamburg: Buske Verlag).

In gevallen waarin een vreemdeling een Zuid-Somalisch dialect spreekt dat zonder meer te herleiden is tot Zuid-Somalië (Benaadir, Af-May, Digil en Ashraaf), refereert het BLT hieraan als Zuid-Somalisch.

In de grensgebieden van Zuid-Somalië met Kenia en Ethiopië worden taalvarianten gesproken die Lamberti schaart onder het Noord-Somalisch dialect, te weten Noord-Somalisch van de Niederjuba, Noord-Somalisch in eigenlijke zin en Darood.

Het Noord-Somalisch van de Niederjuba wordt alleen gesproken in delen van Zuid-Somalië en Kenia.

Het Noord-Somalisch in eigenlijke zin is nergens gangbaar binnen het gebied waarvoor categoriale bescherming gold. Het wordt in Noord-Somalië, in Djibouti en in delen van Ethiopië gesproken. In gevallen waarin een vreemdeling deze taalvariant spreekt, refereert het BLT hieraan als Noord-Somalisch en onderscheidt het dit van het Zuid-Somalisch en voor zover nodig van het Centraal-Somalisch (Darood).

Wat in de taalkunde Centraal-Somalisch genoemd wordt, heeft niets van doen met de definitie van Centraal Somalië uit het ambtsbericht. Dit dialect wordt gesproken in Puntland (Noordoost-Somalië), Ethiopië, een deel van Kenia en in bepaalde grensgebieden van Somalië met Kenia en Ethiopië.

In punt 2 en 4 van de reactie concludeert het BLT dat Cadaado, de gestelde woonplaats van de vreemdeling, een plaats is in het grensgebied van het Zuid- en Centraal-Somalisch dialect. Indien de vreemdeling één van de genoemde dialecten zou spreken zou dit een herkomst uit het gebied ondersteunen. Uit analyse van de spraak van de vreemdeling blijkt echter dat ze Noord-Somalisch in eigenlijke zin spreekt, zoals gangbaar is in Somaliland (Noordwest-Somalië), Djibouti en Ethiopië, aldus het BLT.

2.5.3. De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen blijven stellen dat het asielrelaas van de vreemdeling, waaronder de verklaringen van de vreemdeling over haar identiteit en herkomst, positieve overtuigingskracht ontbeert. De minister heeft aan dat standpunt niet ten onrechte de taalanalyse van 18 augustus 2009, gelezen in samenhang met de reactie van het BLT van 10 juni 2010 ten grondslag gelegd. In de punten 2 en 4 van deze reactie is nader uiteengezet waarom de vreemdeling niet afkomstig is uit Cadaado, dat is gelegen in de provincie Galgadud in Centraal-Somalië, en dat onder de aanduiding 'Zuid-Somalië' in een taalanalyse tevens 'Centraal-Somalië' dient te worden begrepen. Onder punt 4 is tevens een toelichting gegeven op de resultaten van de punten 4.2 en 4.3 van de taalanalyse van 18 augustus 2009. Gelet hierop heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vreemdeling eenduidig niet is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië en dit standpunt niet ten onrechte aan het vernietigde besluit van 13 mei 2009 ten grondslag gelegd.

2.5.4. Hetgeen de vreemdeling in haar reactie heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Dat het BLT volgens de vreemdeling onzorgvuldig te werk is gegaan door zich bij het vaststellen van de taalkundige grenzen te laten leiden door een publicatie van Lamberti en niet is gebleken dat het BLT op enige wijze heeft onderzocht of de taalsituatie zoals Lamberti die heeft aangetroffen nog steeds ongewijzigd is, leidt niet tot de conclusie dat de taalanalyse van 18 augustus 2009 naar wijze van totstandkoming onzorgvuldig is. De vreemdeling heeft niet met een recentere taalkundige bron aannemelijk gemaakt dat de informatie uit het onderzoek van Lamberti niet meer op de huidige situatie in Somalië van toepassing is.

2.5.5. Het betoog van de vreemdeling dat de reactie van het BLT innerlijk tegenstrijdig is, omdat het BLT onder punt 2 vermeldt dat de aanduiding 'Zuid-Somalisch' in een taalanalyse over het algemeen dient te worden gelezen als het gebied dat in het ambtsbericht wordt aangeduid met 'Zuid- en Centraal-Somalië', terwijl het BLT onder punt 3 stelt dat het Darood dialect zowel in Noord-Centraal- als Zuid-Somalië wordt gesproken, kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Dat in Centraal-Somalië zowel een Zuid-Somalisch dialect als het Darood wordt gesproken is een nadere invulling van hetgeen het BLT onder punt 2 heeft vermeld. Voorts heeft de vreemdeling de stelling van het BLT dat zij Noord-Somalisch in eigenlijke zin spreekt en daarom eenduidig niet tot de spraakgemeenschap van Zuid-Somalië is te herleiden niet betwist, waardoor de taalkundige verdeling in Centraal-Somalië niet van belang is voor de beoordeling van de taalanalyse van 18 augustus 2009.

2.5.6. De stelling van de vreemdeling dat het BLT het deskundigenrapport van 15 januari 2009, waarnaar onder punt 4 van de reactie wordt verwezen, niet heeft overgelegd waardoor niet inzichtelijk is in welke context het rapport is opgesteld en of de persoon die het rapport heeft opgesteld deskundig is, kan, wat daar ook van zij, evenmin leiden tot het daarmee beoogde doel. Het standpunt van de minister dat de vreemdeling Noord-Somalisch in eigenlijke zin spreekt en daarom eenduidig niet tot de spraakgemeenschap van Zuid-Somalië is te herleiden, is door hetgeen voor het overige onder punt 4 van de reactie van het BLT van 10 juni 2010 is uiteengezet, in combinatie met de taalanalyse van 18 augustus 2009, reeds voldoende toegelicht.

2.5.7. Het betoog van de vreemdeling dat haar uitspraak en woordkeuze alleen is afgezet tegen de Zuid-Somalische variant en niet tegen het Darood dialect, mist feitelijke grondslag, omdat uit de conclusie onder de punten 2 en 4 van de reactie van het BLT volgt dat de spraak van de vreemdeling, vanwege haar gestelde woonplaats, is afgezet tegen bedoelde dialecten.

2.6. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, mr. P.A. Offers en mr. M.A.A. Mondt-Schouten in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin

voorzitter

w.g. Van de Kolk

ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2010

654-347.

Verzonden: 5 oktober 2010

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

voor deze,

mr. H.H.C. Visser