Home

Raad van State, 14-07-2010, BN1087, 200907794/1/H2

Raad van State, 14-07-2010, BN1087, 200907794/1/H2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
14 juli 2010
Datum publicatie
14 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:RVS:2010:BN1087
Zaaknummer
200907794/1/H2

Inhoudsindicatie

Bij brief van 17 januari 2007 heeft de stichting [appellante] medegedeeld dat de stichting uit hoofde van de door haar verstrekte Nationale Hypotheek Garantie als borg € 56.488,51 heeft voldaan, dat [appellante] dit aan de stichting is verschuldigd en dat de stichting haar deze schuld niet kwijtscheldt.

Uitspraak

200907794/1/H2.

Datum uitspraak: 14 juli 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 augustus 2009 in zaak nr. 09/130 in het geding tussen:

appellante

en

Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen.

1. Procesverloop

Bij brief van 17 januari 2007 heeft de stichting [appellante] medegedeeld dat de stichting uit hoofde van de door haar verstrekte Nationale Hypotheek Garantie als borg € 56.488,51 heeft voldaan, dat [appellante] dit aan de stichting is verschuldigd en dat de stichting haar deze schuld niet kwijtscheldt.

Bij besluit van 4 december 2008 heeft de stichting het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 augustus 2009, verzonden op 31 augustus 2009, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 9 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 november 2009.

De stichting heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en de stichting hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E.H.P. Dingenouts, advocaat te Rotterdam, en de stichting, vertegenwoordigd door M. van Hal Scheffer, advocaat te Den Haag, en vergezeld door mr. P. Boudeling, werkzaam als juridisch adviseur bij Boudeling Juridische Diensten, mr. G.W. Kleisen en

mr. drs. F.M. Schuit, beiden werkzaam bij de stichting, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 3, van de Algemene Voorwaarden voor Borgtocht 2002 van de stichting, is de stichting in beginsel bereid, indien de stichting als borg een betaling heeft gedaan aan de geldgever, de vordering ter zake van deze betaling niet bij de geldnemer in te vorderen mits en voor zover naar haar oordeel is gebleken dat de geldnemer ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening te goeder trouw is geweest en de geldnemer zijn volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te geraken.

Ingevolge artikel 5, aanhef en onder d, is de stichting alleen borg indien: de geldgever de geldnemer er schriftelijk toe heeft verplicht dat de woning bij een verzekeringsmaatschappij die op grond van de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf in Nederland het schadeverzekeringsbedrijf mag uitoefenen, op basis van herbouwwaarde verzekerd wordt en blijft tegen brand- en stormschade en dat de premies van de verzekering stipt op tijd worden voldaan.

2.2. [appellante] heeft op 19 februari 2002 een appartementsrecht gekocht aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het appartement), waarvoor zij op 18 februari 2002 een geldleningsovereenkomst heeft gesloten met The Governor and Company of the Bank of Scotland (hierna: de geldgever). Tot zekerheid voor de nakoming van de hieruit voortvloeiende betalingsverplichtingen heeft de stichting een Nationale Hypotheek Garantie (hierna: NHG) verstrekt. In de geldleningsovereenkomst en de daarbij behorende Algemene bepalingen is voornoemde regeling van niet-invordering (hierna: de kwijtscheldingsregeling) opgenomen en heeft de geldgever [appellante] ertoe verplicht een verzekering tegen brandschade af te sluiten overeenkomstig artikel 5, aanhef en onder d, van de Algemene Voorwaarden voor Borgtocht 2002.

Op 2 augustus 2006 is tot executoriale openbare verkoop van de woning overgegaan, hetgeen onvoldoende heeft opgebracht, om welke reden de stichting op grond van de NHG als borg € 56.488,51 van de restschuld aan de geldgever heeft voldaan. Bij brief van 17 januari 2007 heeft de stichting [appellante] medegedeeld dat de stichting daardoor in de rechten en plichten is getreden van de geldgever, hetgeen betekent dat [appellante] € 56.488,51 aan haar is verschuldigd. Tevens is [appellante] medegedeeld dat deze schuld (hierna ook: regresvordering) moet worden terugbetaald, omdat [appellante] niet aan de voorwaarden voor kwijtschelding heeft voldaan.

Aan haar weigering de schuld van € 56.488,51 kwijt te schelden, heeft de stichting ten grondslag gelegd dat [appellante] geen volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te geraken, omdat zij het appartement niet tegen brandschade heeft verzekerd, waarmee zij een van de hoofdverplichtingen, op grond waarvan de stichting bereid was zich borg te stellen voor de hypothecaire geldlening van [appellante], niet is nagekomen.

2.3. De rechtbank heeft zich terecht onbevoegd geacht te oordelen over het betoog van [appellante] dat de stichting de verliesdeclaratie van de geldgever gedeeltelijk had moeten afwijzen en daarmee minder op haar had moeten verhalen. Ingevolge artikel 3 van de overeenkomst van borgtocht, die de rechtsverhouding tussen de stichting en de geldgever beheerst, kan de geldgever zich wenden tot de civiele rechter indien hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de stichting over honorering van de door de geldgever ingediende verliesdeclaratie. Aangezien het vaststellen van de omvang van de vordering op [appellante] ten nauwste hiermee samenhangt en dit regresrecht geen publiekrechtelijke grondslag heeft maar direct voortvloeit uit artikel 7:866, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, is de brief van 17 januari 2007 ter zake van het vaststellen van de hoogte van de regresvordering op [appellante] derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

De rechtbank heeft ten onrechte niet onderkend dat de stichting in zoverre het bezwaar van [appellante] niet ongegrond maar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd.

2.4. De in de brief van 17 januari 2007 vervatte weigering om kwijt te schelden, is wel een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat de bestuursrechter wel bevoegd is over die weigering te oordelen. Verwezen zij naar de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2009 in zaak nr. 200903627/1/H2.

2.5. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de stichting in redelijkheid heeft kunnen weigeren de schuld van [appellante] kwijt te schelden.

2.6. [appellante] voert aan dat de rechtbank ten onrechte en ongemotiveerd heeft overwogen, dat het aan [appellante] is aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor kwijtschelding is voldaan.

2.6.1. Aangezien uit de kwijtscheldingsregeling volgt dat de stichting in beginsel bereid is de regresvordering kwijt te schelden, ligt het in eerste instantie op de weg van de stichting aannemelijk te maken dat niet aan de voorwaarden voor kwijtschelding is voldaan. Bij besluit van 4 december 2008 heeft de stichting dit gedaan door te verwijzen naar de omstandigheid dat [appellante] niet de op haar rustende hoofdverplichting het appartement te verzekeren tegen brandschade is nagekomen en dat [appellante] daarmee niet aan de cumulatieve voorwaarden voor kwijtschelding heeft voldaan. Het lag vervolgens op de weg van [appellante] aannemelijk te maken dat zij wel aan de voorwaarden voor kwijtschelding heeft voldaan. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat daardoor de bewijslast ter zake op [appellante] rust.

Het betoog faalt.

2.7. [appellante] betoogt voorts dat bij de beantwoording van de vraag of zij volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te geraken, alleen rekening mag worden gehouden met de feiten en omstandigheden die zijn opgetreden nadat zij in verzuim raakte ten aanzien van de terugbetaling van de regresvordering. Nu het niet afsluiten van een verzekering tegen brandschade dateert van daarvoor, had de rechtbank dit niet in haar oordeel mogen betrekken, aldus [appellante].

2.7.1. Dit betoog faalt eveneens. Reeds uit de bewoordingen van de kwijtscheldingsregeling volgt dat de volledige medewerking op de terugbetaling van de gehele lening ziet, en niet slechts is beperkt tot de regresvordering van de stichting. [appellante] had een doorlopende betalingsverplichting jegens de geldgever. De stichting is in de rechten en plichten van de geldgever getreden en bij de beantwoording van de vraag of [appellante] volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te geraken, kunnen derhalve ook de feiten en omstandigheden worden betrokken die dateren van vóór de regresvordering van de stichting. De rechtbank heeft derhalve terecht in de beoordeling betrokken dat [appellante] geen verzekering tegen brandschade heeft afgesloten.

2.8. Anders dan [appellante] aanvoert, is haar enkele wens het appartement op te knappen en onderhands te verkopen, onvoldoende om aan te nemen dat zij volledige medewerking heeft verleend aan het zo goed mogelijk terugbetalen van de lening.

2.9. [appellante] betoogt verder dat de restschuld in ieder geval gedeeltelijk had moeten worden kwijtgescholden omdat deze mede is veroorzaakt doordat de geldgever geen medewerking heeft willen verlenen aan een onderhandse verkoop en de geldgever en de stichting het op een executoriale verkoop aan hebben laten komen, waardoor de restschuld ongeveer € 56.000,00 bedroeg terwijl dit bij de door [appellante] beoogde onderhandse verkoop beperkt had kunnen worden tot een restschuld van ongeveer € 10.000,00.

2.9.1. Dit betoog is niet verifieerbaar omdat [appellante] dit betoog niet met objectieve gegevens heeft gestaafd. Aan de vraag of de restschuld van [appellante] gedeeltelijk had moeten worden kwijtgescholden, komt de Afdeling dan ook niet toe.

2.10. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd met betrekking tot de kwijtschelding van de regresvordering, is derhalve geen grond gelegen tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de stichting het standpunt heeft mogen innemen dat [appellante], door het appartement niet te verzekeren tegen brandschade, niet aan een van haar hoofdverplichtingen jegens de geldgever, en daarmee jegens de stichting, heeft voldaan, en derhalve geen volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te geraken. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het risico van brand zich heeft verwezenlijkt, en dat de brandschade niet door een verzekeraar is vergoed hetgeen heeft geleid tot een lagere verkoopprijs van het appartement. Aangezien niet aan de cumulatieve criteria van de kwijtscheldingsregeling is voldaan, is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat de stichting in redelijkheid heeft kunnen besluiten haar vordering op [appellante] niet kwijt te schelden en heeft de rechtbank het besluit van 4 december 2008, voor zover dit hierop betrekking heeft, terecht in stand gelaten.

2.11. Gezien overweging 2.3. is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover deze strekt tot ongegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 4 december 2008 ter zake van het vaststellen van de hoogte van de regresvordering op [appellante]. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante] tegen het besluit van 4 december 2008 van de stichting in zoverre alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover de stichting het bezwaar van [appellante] ter zake van het vaststellen van de hoogte van de regresvordering op haar ongegrond heeft verklaard. De Afdeling ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van [appellante] in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren. Deze uitspraak treedt in zoverre in de plaats van het vernietigde besluit van 4 december 2008. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.

2.12. De stichting dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 augustus 2009 in zaak nr. 09/130, voor zover deze strekt tot ongegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 4 december 2008 ter zake van het vaststellen van de hoogte van de regresvordering op [appellante];

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen van 4 december 2008, kenmerk 700396, voor zover de stichting het bezwaar van [appellante] ter zake van het vaststellen van de hoogte van de regresvordering op haar ongegrond heeft verklaard;

V. verklaart het bezwaar van [appellante] tegen de brief van

17 januari 2007 ter zake van het vaststellen van de hoogte van de regresvordering niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het in zoverre vernietigde besluit van 4 december 2008;

VII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

VIII. veroordeelt de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.526,29 (zegge: vijftienhonderdzesentwintig euro en negenentwintig cent), waarvan een gedeelte groot € 1.518,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarvan € 644,00 de procedure bij de rechtbank betreft en € 874,00 de procedure bij de Afdeling betreft; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IX. gelast dat Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink w.g. Bindels

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010

85-615.