Home

Raad van State, 16-04-2010, BM2266, 200903085/1/V1

Raad van State, 16-04-2010, BM2266, 200903085/1/V1

Inhoudsindicatie

De Taalstudio / Deskundigenrapport / Reparatie taalanalyse BLT in bestuurlijke fase

Anders dan de staatssecretaris betoogt moet een met toepassing van de hiervoor weergegeven werkwijze van De Taalstudio door een extern ingeschakelde linguïst uitgebrachte taalanalyse als een deskundigenrapport worden aangemerkt.

Wat betreft de landenkennis van de vreemdeling voorziet de taalanalyse niet in een onderbouwing van de conclusie dat de vreemdeling niet in staat is concrete en gedetailleerde informatie over haar beweerde herkomstomgeving te verschaffen. Ook in zoverre is de taalanalyse dus niet inzichtelijk, zoals de rechtbank evenzeer terecht heeft overwogen. Overigens heeft het BLT ter zitting bij de Afdeling te kennen gegeven dat een conclusie in een taalanalyse over de landenkennis van een vreemdeling ten hoogste slechts ondergeschikte betekenis heeft.

Het voorgaande laat onverlet dat de staatssecretaris het BLT nog in de bestuurlijke fase om een reactie op de contra-expertise heeft gevraagd. De rechtbank heeft niet onderkend dat het BLT in de daarop volgende reactie niet slechts heeft volstaan met een verwijzing naar de taalanalyse, maar de taalanalyse van een motivering heeft voorzien. Zo heeft het BLT aan de hand van een aantal voorbeelden beargumenteerd en geconcludeerd dat de vreemdeling geen Kirundi, maar Kinyarwanda spreekt. Verder heeft het BLT aan de hand van een aantal voorbeelden uit de contra-expertise gemotiveerd waarom het Swahili van de vreemdeling niet specifiek tot Burundi is te herleiden. Het BLT heeft hiermee de uitkomst van de taalanalyse alsnog inzichtelijk gemaakt en de bevindingen in de contra-expertise deugdelijk gemotiveerd weersproken. Dat in de contra-expertise meer voorbeelden zijn opgenomen dan in de taalanalyse brengt in dit geval dus niet mee dat de staatssecretaris daarom ten onrechte op de uitkomst van de taalanalyse is afgegaan. Daar komt bij dat de vreemdeling tegen voormelde brief van het BLT van 18 augustus 2008 geen reactie van de opsteller van de contra expertise of een andere deskundige heeft ingebracht.

Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris de uitkomst van de taalanalyse ten onrechte aan het besluit van 6 september 2007 ten grondslag heeft gelegd, en zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling de over haar herkomst gerezen twijfel niet heeft weggenomen. Derhalve bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat haar asielrelaas in verband hiermee ongeloofwaardig is.

De grieven slagen.

Het hoger beroep is gegrond.

Uitspraak

200903085/1/V1.

Datum uitspraak: 16 april 2010

Raad van State

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris),

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, (hierna: de rechtbank) van 2 april 2009 in zaak nr. 07/36271 in het geding tussen:

[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)

en

de staatssecretaris.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2007 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 2 april 2009, verzonden op 3 april 2009, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 29 april 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.

De Afdeling heeft de zaak op 4 maart 2010 ter zitting behandeld, waar de minister van Justitie, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag, bijgestaan door dr. G.M. Cambier-Langeveld en dr. G.J. Tolsma, beiden als linguïst aan het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) verbonden, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat – samengevat weergegeven – de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de opsteller van het rapport van een contra expertise van 18 augustus 2007 (hierna: de contra expertise) als een deskundige kan worden aangemerkt en dat de zorgvuldige totstandkoming van de contra-expertise is gewaarborgd. De staatssecretaris voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat De Taalstudio en in het verlengde daarvan de vreemdeling zich niet onder enkele verwijzing naar de "Guidelines for the Use of Language Analysis in Relation to Questions of National Origin in Refugee Cases" (hierna: de Guidelines) op het standpunt hebben kunnen stellen dat de opsteller van de contra-expertise een onafhankelijke deskundige is, nu niet duidelijk is aan welke selectieprocedure De Taalstudio de door hem ingeschakelde taalanalisten onderwerpt en op welke wijze hij op hun werkzaamheden controle uitoefent.

2.1.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.

Ingevolge artikel 3.114 van het Vreemdelingenbesluit 2000, zoals dit ten tijde van het nemen van het besluit van 6 september 2007 luidde, worden door een vreemdeling bij de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, in persoon alle gegevens verstrekt, waaronder begrepen de relevante documenten, op basis waarvan kan worden beoordeeld of een rechtsgrond voor verlening van de vergunning aanwezig is.

2.1.2. Eerder (in de uitspraak van 18 december 2009 in zaak nr. 200901087/1/V1; www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling het volgende overwogen.

Indien bij de staatssecretaris twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, kan de staatssecretaris, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken.

In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een vanwege de staatssecretaris door het BLT verrichte taalanalyse tot stand is gekomen onder verantwoordelijkheid van een ter zake deskundige linguïst waarvan de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en dat de ingeschakelde taalanalist op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin dient de staatssecretaris, indien en voor zover hij tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van te vergwissen dat de taalanalyse – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.

Indien de taalanalyse zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, kan de desbetreffende vreemdeling, gegeven de ingevolge artikel 31, eerste lid van de Vw 2000 op hem rustende last, de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contra expertise alsnog trachten weg te nemen. Daartoe kan hij de opname van het ten behoeve van de taalanalyse gevoerde gesprek, door een deskundige laten beoordelen. Indien de desbetreffende vreemdeling geen contra expertise laat verrichten, zal de gerezen twijfel reeds daarom blijven bestaan.

Een vreemdeling dient een contra-expertise in het kader van de besluitvorming over te leggen. Indien dit niet mogelijk is als gevolg van niet aan hem toe te rekenen omstandigheden, kan een eerst in rechte overgelegde contra-expertise bij de beoordeling worden betrokken.

Om als contra-expertise te kunnen dienen, moet de op verzoek van een vreemdeling verrichte taalanalyse eveneens zorgvuldig, inzichtelijk en concludent zijn.

Indien de uitkomst van een contra-expertise de door de vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt, wordt – gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 – de gerezen twijfel in elk geval niet weggenomen.

2.1.3. In het besluit van 6 september 2007, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste voornemen daartoe, heeft de staatssecretaris zich onder verwijzing naar het rapport van 9 mei 2006 van een vanwege het BLT uitgevoerde taalanalyse (hierna: de taalanalyse) op het standpunt gesteld dat hij aan de verklaring van de vreemdeling dat zij uit Burundi afkomstig is geen geloof hecht. Volgens de taalanalyse is de vreemdeling eenduidig niet tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi, maar tot die binnen Rwanda herleidbaar, nu zij Kinyarwanda spreekt met een tongval die haar eenduidig buiten Burundi plaatst.

Naar aanleiding van de taalanalyse heeft de vreemdeling de contra expertise overgelegd, waarvan de uitkomst is dat de opsteller hiervan er zeker van is dat de vreemdeling uit Burundi afkomstig is. Volgens die opsteller spreekt de vreemdeling Kirundi op het niveau van een "native speaker" en Swahili zoals dat in Burundi wordt gesproken.

Het BLT heeft bij brief van 6 september 2007 op de contra expertise gereageerd en zich – voor zover thans van belang – op het standpunt gesteld dat onduidelijk is waarop de opsteller van de contra expertise de conclusie baseert dat de vreemdeling Kirundi en niet Kinyarwanda spreekt. Volgens het BLT is duidelijk dat de opsteller van de contra expertise niet in staat is om de tijdens de opname gesproken woorden correct weer te geven. Verder is volgens het BLT opvallend dat de opsteller van de contra expertise een aantal in de taalanalyse genoemde voorbeelden, waaruit blijkt dat de vreemdeling geen Kirundi maar Kinyarwanda spreekt, niet heeft gehoord. Voorts zijn volgens het BLT de voorbeelden in de contra expertise van het Swahili dat de vreemdeling spreekt, niet specifiek tot het Swahili van Burundi te herleiden. Het BLT ziet in hetgeen in de contra expertise is aangevoerd dan ook geen reden om de uitkomst van de taalanalyse te herzien.

Bij brief van 15 februari 2008 heeft de vreemdeling daarop een gemotiveerde reactie van 14 februari 2008 van De Taalstudio en de opsteller van de contra-expertise overgelegd.

Bij brief van 18 augustus 2008 heeft het BLT daarop gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat die reactie geen aanleiding geeft om de uitkomst van de taalanalyse te herzien, nu daarin geen nieuwe argumenten naar voren worden gebracht die de door de vreemdeling gestelde herkomst uit Burundi staven.

2.1.4. In de tegelijkertijd ter zitting bij de Afdeling behandelde zaken nrs. 200904906/1/V1 en 200905194/1/V1 heeft De Taalstudio toegelicht hoe hij linguïsten selecteert voor het verrichten van taalanalyses en op welke wijze de verrichte taalanalyses door bij hem in dienst zijnde linguïsten worden gecontroleerd. Daaruit is naar voren gekomen dat De Taalstudio slechts externe, wetenschappelijk opgeleide linguïsten inschakelt met actuele kennis, blijkend uit bijvoorbeeld recente publicaties, van de taal waarover zij rapporteren. De werkwijze van De Taalstudio verschilt in elk geval in zoverre van die van het BLT, dat de vanwege laatstgenoemde uitgebrachte taalanalyses steeds tot stand komen door een samenwerking tussen een extern ingeschakelde analist die moedertaalspreker is en een wetenschappelijk opgeleide linguïst die bij het BLT in dienst is. De Taalstudio eist, in overeenstemming met de Guidelines, niet dat de extern ingeschakelde linguïst moedertaalspreker is van de taal waarover hij rapporteert. De aan De Taalstudio verbonden linguïsten verrichten een controle van het taalkundige gehalte van de door de extern ingeschakelde linguïst gebezigde argumentatie en een redactionele controle van het door hem opgestelde rapport. Ter zitting heeft De Taalstudio desgevraagd te kennen gegeven dat een contra-expertise soms op briefpapier van De Taalstudio wordt uitgebracht, maar dat de verantwoordelijkheid voor inhoud en uitkomst van de uitgebrachte taalanalyse bij de extern ingeschakelde linguïst berust. Het BLT heeft ter zitting bevestigd dat bij vanwege hem uitgebrachte taalanalyses die verantwoordelijkheid door de extern ingeschakelde moedertaalspreker en de begeleidende linguïst wordt gedeeld.

2.1.5. Anders dan de staatssecretaris betoogt moet een met toepassing van de hiervoor weergegeven werkwijze van De Taalstudio door een extern ingeschakelde linguïst uitgebrachte taalanalyse als een deskundigenrapport worden aangemerkt.

2.1.6. Uit de contra-expertise en de reactie van De Taalstudio van 14 februari 2008 blijkt dat de opsteller van de contra expertise in dit geval een academisch opgeleide linguïst is die onderzoek doet naar het taalgebruik in Centraal Afrika, in Afrikaanse linguïstiek is gepromoveerd en vloeiend Kinyarwanda, Kirundi en Swahili spreekt. In beroep heeft De Taalstudio een geanonimiseerd curriculum vitae van de opsteller van de contra-expertise overgelegd en laten weten dat hij over een volledig curriculum vitae met publicatielijst beschikt.

2.1.7. In aanmerking genomen dat de contra-expertise in dit geval op dezelfde geluidsopname is gebaseerd als waarop de taalanalyse is gebaseerd, heeft De Taalstudio en dus de vreemdeling met hetgeen hiervoor onder 2.1.4 en 2.1.6 is weergegeven inzichtelijk gemaakt wie op welke wijze de contra expertise heeft uitgebracht. Dat de identiteitsgegevens van de opsteller van de contra expertise niet bij de staatssecretaris bekend zijn leidt niet tot een ander oordeel, nu de staatssecretaris noch de rechtbank De Taalstudio heeft verzocht om deze gegevens bekend te maken en de in 2.1.6 vermelde gegevens geen aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de opsteller van de contra-expertise niet over de juiste kennis en deskundigheid beschikt.

2.1.8. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de contra-expertise zorgvuldig tot stand is gekomen.

2.1.9. De grief faalt.

2.2. In de grieven 2 tot en met 5 klaagt de staatssecretaris dat – samengevat weergegeven – de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de contra-expertise uitgebreider is gemotiveerd dan de taalanalyse en hierom aan de juistheid van de taalanalyse doet twijfelen. Voorts heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris ten onrechte overwogen dat de reacties van het BLT van 6 september 2007 en 18 augustus 2008 voornamelijk bestaan uit het herhalen van, dan wel verwijzen naar de taalanalyse en het BLT hiermee de specifieke bevindingen in de contra expertise niet heeft weersproken.

2.2.1. Wat betreft de spraak van de vreemdeling vermeldt de taalanalyse niet waarom haar tongval in het Kinyarwanda haar eenduidig buiten Burundi plaatst. Het BLT en de door hem ingeschakelde moedertaalspreker hebben volstaan met een algemene beschrijving van de spraak van de vreemdeling en enkele voorbeelden van haar uitspraak, woordkeus en grammatica, zonder deze beschrijving en voorbeelden toe te lichten of te vergelijken met hetgeen ter zake in Burundi gebruikelijk is. De taalanalyse is in zoverre, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet inzichtelijk.

2.2.2. Wat betreft de landenkennis van de vreemdeling voorziet de taalanalyse niet in een onderbouwing van de conclusie dat de vreemdeling niet in staat is concrete en gedetailleerde informatie over haar beweerde herkomstomgeving te verschaffen. Ook in zoverre is de taalanalyse dus niet inzichtelijk, zoals de rechtbank evenzeer terecht heeft overwogen. Overigens heeft het BLT ter zitting bij de Afdeling te kennen gegeven dat een conclusie in een taalanalyse over de landenkennis van een vreemdeling ten hoogste slechts ondergeschikte betekenis heeft.

2.2.3. Het voorgaande laat onverlet dat de staatssecretaris het BLT nog in de bestuurlijke fase om een reactie op de contra-expertise heeft gevraagd. De rechtbank heeft niet onderkend dat het BLT in de daarop volgende reactie niet slechts heeft volstaan met een verwijzing naar de taalanalyse, maar de taalanalyse van een motivering heeft voorzien. Zo heeft het BLT aan de hand van een aantal voorbeelden beargumenteerd en geconcludeerd dat de vreemdeling geen Kirundi, maar Kinyarwanda spreekt. Verder heeft het BLT aan de hand van een aantal voorbeelden uit de contra-expertise gemotiveerd waarom het Swahili van de vreemdeling niet specifiek tot Burundi is te herleiden. Het BLT heeft hiermee de uitkomst van de taalanalyse alsnog inzichtelijk gemaakt en de bevindingen in de contra-expertise deugdelijk gemotiveerd weersproken. Dat in de contra-expertise meer voorbeelden zijn opgenomen dan in de taalanalyse brengt in dit geval dus niet mee dat de staatssecretaris daarom ten onrechte op de uitkomst van de taalanalyse is afgegaan. Daar komt bij dat de vreemdeling tegen voormelde brief van het BLT van 18 augustus 2008 geen reactie van de opsteller van de contra expertise of een andere deskundige heeft ingebracht.

2.2.4. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris de uitkomst van de taalanalyse ten onrechte aan het besluit van 6 september 2007 ten grondslag heeft gelegd, en zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling de over haar herkomst gerezen twijfel niet heeft weggenomen. Derhalve bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat haar asielrelaas in verband hiermee ongeloofwaardig is.

2.2.5. De grieven slagen.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het inleidende beroep alsnog ongegrond worden verklaard. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat aan de bij de rechtbank voorgedragen, maar hiervoor niet besproken beroepsgronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden dan wel onderdelen van het besluit van 6 september 2007 waarop ze betrekking hebben en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Die gronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 2 april 2009 in zaak nr. 07/36271;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink

voorzitter

w.g. Schuurman

ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2010

282-603.

Verzonden: 16 april 2010

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

mr. H.H.C. Visser