Home

Raad van State, 01-04-2010, BM0752, 201001672/1/V3

Raad van State, 01-04-2010, BM0752, 201001672/1/V3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
1 april 2010
Datum publicatie
12 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RVS:2010:BM0752
Zaaknummer
201001672/1/V3
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022], Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 59

Inhoudsindicatie

Vreemdelingenbewaring / Nepal / zicht op uitzetting / (aanvullende) originele documenten / uitzetting met EU-staat

Zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2009 in zaak nr. 200906742/1/V3 (www.raadvanstate.nl), bestaat – gelet op de verklaring van de minister dat op 24 augustus 2009 een Nepalese vreemdeling die in het bezit was van een identiteitsdocument met gebruikmaking van een EU-staat is uitgezet – geen grond voor het oordeel dat voor Nepalese vreemdelingen die in het bezit zijn van (aanvullende) originele documenten waaruit hun identiteit blijkt, uitzetting naar Nepal binnen een redelijke termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Gebleken is dat op 25 januari 2010 wederom een Nepalese vreemdeling met gebruikmaking van een EU-staat is uitgezet. Deze vreemdeling was in het bezit van een kopie van zijn identiteitsbewijs.

Onder de gegeven omstandigheden, waarbij in aanmerking is genomen dat de minister beschikt over een kopie van een verlopen paspoort van de vreemdeling, dat een door de vreemdeling overgelegde geboorteakte, familieakte en character certificate voorhanden zijn en dat van de vreemdeling kan worden gevergd ook zijn in Nepal achtergebleven rijbewijs naar Nederland te doen overkomen, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat uitzetting van de vreemdeling met gebruikmaking van een EU-staat geen reële mogelijkheid is. De door de vreemdeling niet nader onderbouwde stelling dat hij niet meer beschikt over zijn originele identiteitsdocumenten en daar ook niet meer over kan beschikken, leidt, wat daar verder ook van zij, niet tot een ander oordeel. De overige, deels originele, documenten inzake de identiteit van de vreemdeling die wel beschikbaar zijn, zijn van dien aard dat ook op die grondslag uitzetting met een EU-staat niet onmogelijk is te achten. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen de vreemdeling heeft betoogd omtrent de onmogelijkheid van uitzetting binnen een redelijke termijn via het zogeheten laissez passertraject geen bespreking meer.

De grief faalt.

Uitspraak

201001672/1/V3.

Datum uitspraak: 1 april 2010

Raad van State

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling),

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, (hierna: de rechtbank) van 4 februari 2010 in zaak nr. 10/2323 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris).

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2010 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 4 februari 2010, verzonden op 11 februari 2010, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 februari 2010, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.

De staatssecretaris (lees: de minister van Justitie, hierna: de minister) heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2010, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.C. van de Laak, advocaat te Lisse, en de minister, vertegenwoordigd door mr. S.H.M. Maas, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In de grieven I en II, in onderlinge samenhang gelezen, klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Door te overwegen dat, hoewel geen van de ongeveer twintig sinds augustus 2009 ingediende laissez passeraanvragen tot resultaat heeft geleid, niet op voorhand valt uit te sluiten dat de Nepalese autoriteiten binnen een redelijke termijn alsnog een laissez passer voor de vreemdeling zullen afgeven, heeft de rechtbank volgens de vreemdeling miskend dat de minister niet heeft voldaan aan de hem in de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2009 in zaak nr. 200901667/1/V3 (www.raadvanstate.nl) opgelegde inspanningsverplichting om voortvarendheid te betrachten bij het intensiveren van de samenwerking met die autoriteiten. Eén enkel gesprek met de consul van Nepal in augustus 2009 volstaat niet om nog steeds aan te nemen dat het laissez passertraject zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn biedt.

Voorts is de rechtbank er volgens de vreemdeling ten onrechte van uitgegaan dat in zijn geval ook uitzetting met gebruikmaking van een EU-staat, in combinatie met een identiteitskaart, tot de mogelijkheden behoort. De rechtbank heeft daarbij miskend dat hij niet over originele identiteitsdocumenten beschikt of kan beschikken, omdat hij deze onder dwang aan de reisagent heeft afgestaan, aldus de vreemdeling.

2.1.1. Ter zitting bij de Afdeling heeft de minister betoogd dat nog steeds zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Nepal bestaat, enerzijds omdat de Nepalese autoriteiten nog steeds laissez passeraanvragen in behandeling nemen en de bij deze autoriteiten ten behoeve van de vreemdeling ingediende aanvraag om een laissez passer vergezeld is gegaan van een kopie van diens verlopen paspoort, en anderzijds omdat een vreemdeling die in het bezit is van (aanvullende) documenten waaruit zijn identiteit blijkt mogelijk met gebruikmaking van een EU-staat kan worden uitgezet. De minister heeft via de luchtvaartmaatschappij waarmee de vreemdeling in 2005 naar Nederland is gereisd een kopie van zijn, inmiddels verlopen, paspoort kunnen achterhalen. Na een geslaagde uitzetting op 25 januari 2010 van een Nepalese vreemdeling die in het bezit was van een kopie van zijn identiteitsdocument, onderzoekt de minister thans of het mogelijk is de vreemdeling op grond van een kopie van zijn verlopen paspoort met gebruikmaking van een EU-staat uit te zetten. Voorts heeft de vreemdeling in de eerste asielprocedure verklaard dat hij weliswaar zijn paspoort en identiteitsdocument aan de reisagent heeft afgegeven, maar dat hij zijn rijbewijs thuis heeft laten liggen. Verder zou hij contact hebben gehad met enkele in zijn land van herkomst verblijvende familieleden en heeft hij gedurende de eerste asielprocedure verschillende originele documenten uit Nepal verkregen, waaronder een familieakte en een character certificate, aldus de minister.

2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 13 juni 2008 in zaak nr. 200803407/1; www.raadvanstate.nl), kan van een vreemdeling op wie de rechtsplicht rust Nederland te verlaten, worden gevergd dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen.

2.1.3. Volgens het rapport van het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden van 14 juli 2009, dat is gehouden na de op die dag door de vreemdeling ingediende herhaalde asielaanvraag, heeft de vreemdeling tijdens zijn eerste asielaanvraag een geboorteakte overgelegd, en ter ondersteuning van de herhaalde aanvraag een dreigbrief van de Maoïsten, een verklaring van de Nepalese studentenunie, een verklaring van de Nepali Congress Party, een brief van zijn vader, verzendenveloppen en een internetartikel. Uit dit rapport komt verder naar voren dat de vreemdeling herhaaldelijk contact heeft gehad met enkele in zijn land van herkomst verblijvende familieleden, hetgeen heeft geresulteerd in de toezending van verschillende (originele) documenten.

2.1.4. Zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2009 in zaak nr. 200906742/1/V3 (www.raadvanstate.nl), bestaat – gelet op de verklaring van de minister dat op 24 augustus 2009 een Nepalese vreemdeling die in het bezit was van een identiteitsdocument met gebruikmaking van een EU-staat is uitgezet – geen grond voor het oordeel dat voor Nepalese vreemdelingen die in het bezit zijn van (aanvullende) originele documenten waaruit hun identiteit blijkt, uitzetting naar Nepal binnen een redelijke termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Gebleken is dat op 25 januari 2010 wederom een Nepalese vreemdeling met gebruikmaking van een EU-staat is uitgezet. Deze vreemdeling was in het bezit van een kopie van zijn identiteitsbewijs.

Onder de gegeven omstandigheden, waarbij in aanmerking is genomen dat de minister beschikt over een kopie van een verlopen paspoort van de vreemdeling, dat een door de vreemdeling overgelegde geboorteakte, familieakte en character certificate voorhanden zijn en dat van de vreemdeling kan worden gevergd ook zijn in Nepal achtergebleven rijbewijs naar Nederland te doen overkomen, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat uitzetting van de vreemdeling met gebruikmaking van een EU-staat geen reële mogelijkheid is. De door de vreemdeling niet nader onderbouwde stelling dat hij niet meer beschikt over zijn originele identiteitsdocumenten en daar ook niet meer over kan beschikken, leidt, wat daar verder ook van zij, niet tot een ander oordeel. De overige, deels originele, documenten inzake de identiteit van de vreemdeling die wel beschikbaar zijn, zijn van dien aard dat ook op die grondslag uitzetting met een EU-staat niet onmogelijk is te achten. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen de vreemdeling heeft betoogd omtrent de onmogelijkheid van uitzetting binnen een redelijke termijn via het zogeheten laissez passertraject geen bespreking meer.

De grief faalt.

2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.3. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink

voorzitter

w.g. Van Dokkum

ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2010

480-562.

Verzonden: 1 april 2010

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

mr. H.H.C. Visser