Home

Raad van State, 10-02-2010, BL3320, 200904415/1/H3

Raad van State, 10-02-2010, BL3320, 200904415/1/H3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
10 februari 2010
Datum publicatie
10 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:RVS:2010:BL3320
Zaaknummer
200904415/1/H3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 18 maart 2008 heeft de korpschef van de Politie Noord-Holland Noord (hierna: korpschef) de aan [wederpartij] verleende jachtakte ingetrokken.

Uitspraak

200904415/1/H3.

Datum uitspraak: 10 februari 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de korpschef van de Politie Noord-Holland Noord,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 6 mei 2009 in zaak nr. 08/3335 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

de korpschef van de Politie Noord-Holland Noord.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2008 heeft de korpschef van de Politie Noord-Holland Noord (hierna: korpschef) de aan [wederpartij] verleende jachtakte ingetrokken.

Bij besluit van 27 oktober 2008 heeft de korpschef het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 mei 2009, verzonden op 8 mei 2009, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 oktober 2008 vernietigd en verstaan dat de korpschef binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de korpschef bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 juli 2009.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De korpschef heeft nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 16 november 2009 heeft de korpschef opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslist en dit ongegrond verklaard.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2009, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. F.I.M. Tevette, advocaat te Den Haag, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. P.C.H. van Schooten, advocaat te Assen, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen onder grondgebruiker verstaan: degene die gerechtigd is de grond te gebruiken, hetzij als eigenaar, hetzij krachtens een beperkt recht, hetzij krachtens een pachtovereenkomst.

Ingevolge artikel 9 is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

Ingevolge artikel 41, tweede lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, kan een jachtakte worden ingetrokken indien er grond is om aan te nemen dat de houder van zijn bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding als bedoeld in Hoofdstuk V, titel III, afdeling 1, § 3, misbruik maakt.

Ingevolge artikel 42, tweede lid, berust de bevoegdheid tot het intrekken van de jachtakte bij de korpschef die de akte heeft verleend.

Ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder d, voor zover thans van belang, kunnen gedeputeerde staten ter voorkoming van schade aan flora en fauna ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 15.

Ingevolge het vierde lid wordt de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, slechts verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (hierna: het Bbsd), voor zover thans van belang, worden de in artikel 5 aangewezen middelen slechts gebruikt op gronden of in of aan opstallen, voor zover de grondgebruiker voor het betreden van de betrokken door hem gebruikte gronden of opstallen schriftelijk toestemming heeft verleend.

Tot de in artikel 5 aangewezen middelen behoren het geweer en kunstmatige lichtbronnen.

2.2. De Stichting Jachtraad voor de Wieringermeer (hierna: de Jachtraad) heeft het jachtgenot van perceel vier in de Wieringermeer met ingang van 1 februari 2005 verhuurd aan jachtgroep vier. [wederpartij] is lid van jachtgroep vier.

Bij besluit van 11 oktober 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan de Faunabeheereenheid Noord-Holland (hierna: FBE) voor het doden van vossen met geweer en kunstlicht ontheffing als bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Ffw verleend. Volgens voorschrift 6 van de ontheffing is het de FBE toegestaan om jachtaktehouders en grondgebruikers door middel van een machtiging gebruik te laten maken van de ontheffing.

Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft de FBE aan de Jachtraad een machtiging verleend waarin [naam A] en [wederpartij] als uitvoerder zijn vermeld. Deze machtiging bepaalt onder meer dat uitsluitend jachtaktehouders die gerechtigd zijn door middel van een schriftelijke toestemming van de grondgebruiker (hierna: een grondgebruikersverklaring) bevoegd zijn tot het gebruik van de machtiging en dat de gemachtigde zich in de uitvoering mag laten bijstaan door andere personen.

In de periode van 3 januari 2005 tot en met 14 februari 2005 hebben personen die zich daartoe bevoegd achtten, waaronder [naam B], aan [naam C] een grondgebruikersverklaring verleend waarin toestemming wordt gegeven om de percelen te betreden ten behoeve van beheer en schadebestrijding door middel van geweer en kunstmatige lichtbronnen. In deze grondgebruikersverklaring staat voorts dat deze aan derden mag worden doorgegeven.

Op 27 december 2007 heeft [wederpartij] in elk geval op de percelen, thans kadastraal aangeduid als WRG03L 1011, WRG03L 136, WRG03L 924 en WRG03L 923, gelegen aan de Noorderdijkweg te Wieringerwerf (hierna: de percelen), van zijn bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding gebruik gemaakt.

2.3. De korpschef heeft bij besluit van 18 maart 2008 de jachtakte van [wederpartij] ingetrokken. Blijkens het besluit op bezwaar van 27 oktober 2008 heeft hij aan de intrekking artikel 41, tweede lid, aanhef en onder c, van de Ffw ten grondslag gelegd. [wederpartij] heeft, door zonder geldige toestemming van grondgebruikers gebruik te maken van de machtiging, misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding. Hiermee heeft [wederpartij] in strijd met de artikelen 9 en 10 van de Ffw gehandeld, aldus de korpschef. Voor de invulling van het begrip "misbruik maken" heeft de korpschef aansluiting gezocht bij de door de minister van Justitie vastgestelde Herziening richtlijn intrekking jachtakten (Stcrt. 2000, nr. 81, p. 17; hierna: de richtlijn) terzake van artikel 41, eerste lid, onder c, van de Ffw (voorheen: artikel 14, eerste lid, onder c, van de Jachtwet) en artikel 41, tweede lid, onder a, van de Ffw (voorheen: artikel 14, tweede lid, onder a, van de Jachtwet).

2.4. De korpschef betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbijgaat aan het feit dat [wederpartij] zich dient te houden aan de bij de ontheffing, de machtiging en het FaunaBeheerPlan Vos gestelde voorschriften en beperkingen. Hierbij is de rechtbank volgens de korpschef uitgegaan van een onjuiste lezing en strekking van artikel 6, eerste lid, van het Bbsd door te overwegen dat slechts van belang is dat schriftelijke toestemming is verleend door de grondgebruiker, maar niet relevant is aan wie de grondgebruiker deze toestemming heeft verleend.

Voorts hanteert de rechtbank volgens de korpschef een verkeerde definitie van het begrip grondgebruiker door te overwegen dat hierbij niet bepalend is wie de eigenaar van gronden is. De korpschef stelt zich in dit kader voorts op het standpunt dat [naam B] niet als grondgebruiker in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Ffw van de percelen kan worden aangemerkt. Deze percelen zijn volgens de korpschef eigendom van Staatsbosbeheer. Van een pachtovereenkomst op basis waarvan [naam B] van deze percelen gebruik mocht maken, is niet gebleken, aldus de korpschef.

Ook is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan de wijze waarop het criterium "misbruik maken" als bedoeld in artikel 41, tweede lid, aanhef en onder c dient te worden ingevuld, gelet op de richtlijn, aldus de korpschef.

2.4.1. Met juistheid betoogt de korpschef dat de rechtbank eraan is voorbij gegaan dat [wederpartij] zich bij de uitvoering van zijn bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding dient te houden aan de bij de ontheffing, de machtiging en het FaunaBeheerPlan Vos gestelde eisen. Het aan de machtiging verbonden voorschrift dient echter in het licht van artikel 6, eerste lid, van het Bbsd te worden uitgelegd. Zoals de rechtbank heeft overwogen, strekt de in artikel 6, eerste lid, van het Bbsd opgenomen norm, gelet op de formulering van dat artikel, ertoe dat schriftelijke toestemming van de grondgebruiker moet zijn verleend, maar niet dat elke individuele jachtaktehouder deze toestemming moet hebben gekregen. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat [wederpartij] kan worden verweten dat hij ten tijde van het incident niet beschikte over de formeel vereiste doorschrijving, doch dit verzuim in het licht van doel en strekking van de Ffw en in het bijzonder artikel 6 van het Bbsd niet van zodanig gewicht is dat reeds op grond daarvan moet worden aangenomen dat hij van zijn bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding misbruik heeft gemaakt. In dat oordeel betrekt de Afdeling ook dat in de grondgebruikersverklaring sprake is van het doorgeven van de toestemming aan derden en dat daar niet gesproken wordt van doorschrijven.

2.4.2. Ten onrechte heeft de rechtbank echter geoordeeld dat de korpschef onvoldoende aandacht heeft besteed aan de eigendom van de percelen. In het besluit van 27 oktober 2008 wordt door de korpschef verwezen naar het door hem ingediende verweerschrift van 7 augustus 2008 in de bezwarenprocedure. Dit verweerschrift maakt derhalve deel uit van het besluit van 27 oktober 2008. De korpschef heeft zich in dit verweerschrift op het standpunt gesteld dat de door [naam B] verleende grondgebruikersverklaring is komen te vervallen omdat, zoals uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 4 februari 2008 volgt, de percelen in eigendom zijn overgedragen aan Staatsbosbeheer en dat Staatsbosbeheer geen grondgebruikersverklaring voor de percelen heeft afgegeven. Daarnaast heeft de korpschef in de door hem gemaakte aanvullende opmerkingen naar aanleiding van de hoorzitting gehouden op 21 augustus 2008 gesteld dat op vorengenoemde hoorzitting door hem is verklaard dat Staatsbosbeheer eigenaar van de percelen is. Nu [wederpartij] heeft nagelaten een pachtovereenkomst over te leggen waaruit blijkt dat ten tijde van belang [naam B] als grondgebruiker van de percelen diende te worden aangemerkt, heeft de korpschef zich op het standpunt mogen stellen dat [wederpartij] zonder geldige grondgebruikersverklaring onbevoegd op de percelen van zijn bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding gebruik heeft gemaakt.

2.4.3. De rechtbank is ten onrechte niet toegekomen aan de vraag of het vorenstaande grond oplevert om aan te nemen dat [wederpartij] misbruik maakt van zijn bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding. Zoals ook de korpschef in zijn besluit van 27 oktober 2008 heeft overwogen, kan wat betreft het criterium "misbruik maken" als bedoeld in artikel 41, tweede lid, aanhef en onder c, van de Ffw aangesloten worden bij hetgeen hierover in de richtlijn is vermeld bij het eerste lid, aanhef en onder c en het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel. Ten aanzien van het criterium "misbruik maken" als bedoeld in artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw wordt in de richtlijn aansluiting gezocht bij de Circulaire wapens en munitie 2005. Hierin staat vermeld dat degene aan wie een jachtakte is verleend, zich in een uitzonderingspositie bevindt ten opzichte van andere burgers. Deze uitzonderingspositie brengt met zich dat in de houder van een jachtakte het vertrouwen moet kunnen worden gesteld dat hij zich strikt aan de toepasselijke regels zal houden. Ten aanzien van artikel 41, tweede lid, aanhef en onder a, van de Ffw wordt in de richtlijn bepaald dat misbruik wordt gemaakt indien de jachtaktehouder jaagt in strijd met de eisen die aan een weidelijke uitoefening van de jacht moeten worden gesteld. Hierbij gaat het om zowel de relevante wet- en regelgeving als de ongeschreven gedragsregels. Gelet hierop heeft de korpschef zich op het standpunt mogen stellen dat [wederpartij] zich, voordat hij van zijn bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding gebruik maakt, ervan dient te vergewissen wie de huidige grondgebruiker is van de percelen waarop hij van vorengenoemde bevoegdheden gebruik wil maken. Hiervoor was in dit geval extra aanleiding nu de grondgebruikersverklaring van [naam B] al enkele jaren oud was, terwijl uit een op 27 december 2007 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verhoor van [naam A] volgt dat het voor [naam A], [wederpartij] en R. Heida niet duidelijk was of [naam B] ten tijde van belang als grondgebruiker van de percelen kon worden aangemerkt. Nu [wederpartij] dit heeft nagelaten, heeft de korpschef zich op het standpunt mogen stellen dat er grond is om aan te nemen dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid in het kader van beheer en schadebestrijding als bedoeld in Hoofdstuk V, titel III, afdeling 1, § 3, van de Ffw. De korpschef heeft in redelijkheid van zijn bevoegdheid om de jachtakte in te trekken gebruik kunnen maken.

2.4.4. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen de korpschef overigens heeft aangevoerd, geen verdere bespreking.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 27 oktober 2008 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.

2.6. [wederpartij] betoogt dat hij geen eerlijke behandeling in bezwaar heeft gehad. Hiertoe voert hij aan dat geen volledige heroverweging van het besluit van 18 maart 2008 heeft plaatsgevonden.

Voorts is de korpschef volgens [wederpartij] ongemotiveerd afgeweken van het advies van de bezwarenadviescommissie van 26 augustus 2008.

2.6.1. Deze betogen slagen niet. Uit het besluit van 27 oktober 2008 blijkt genoegzaam dat de korpschef aan de hand van de door [wederpartij] ingediende bezwaren en het advies van de bezwarenadviescommissie van 26 augustus 2008 het besluit van 18 maart 2008 volledig heeft heroverwogen. Daarbij is hij, anders dan [wederpartij] stelt, gemotiveerd afgeweken van het advies van de bezwarenadviescommissie. Derhalve heeft de korpschef niet gehandeld in strijd met artikel 7:13, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

2.7. Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 27 oktober 2008 is ongegrond.

2.8. Het besluit van 16 november 2009 is een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. De Afdeling zal dit besluit op grond van artikel 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van die wet, in de beoordeling betrekken.

2.8.1. Met de vernietiging van de aangevallen uitspraak is de grondslag aan dit besluit komen te vervallen. De Afdeling zal het van rechtswege hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 6 mei 2009 in zaak nr. 08/3335;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. verklaart het beroep tegen het besluit van de korpschef van de Politie Noord-Holland Noord van 16 november 2009, kenmerk P200801313/-01312/-01311 gegrond;

V. vernietigt dit besluit.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Pikart-van den Berg

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010

350-591.