Raad van State, 03-02-2010, BL1844, 200902823/1/H3
Raad van State, 03-02-2010, BL1844, 200902823/1/H3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 3 februari 2010
- Datum publicatie
- 3 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2010:BL1844
- Zaaknummer
- 200902823/1/H3
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 juni 2007 heeft de korpsbeheerder van de politieregio Brabant-Noord (hierna: de korpsbeheerder) een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op een demonstratie van de Nederlandse Volksunie op 7 april 2007 te Oss, gedeeltelijk afgewezen.
Uitspraak
200902823/1/H3.
Datum uitspraak: 3 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 maart 2009 in zaak nr. 07/3278 in het geding tussen:
appellant
en
de korpsbeheerder van de politieregio Brabant-Noord.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2007 heeft de korpsbeheerder van de politieregio Brabant-Noord (hierna: de korpsbeheerder) een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op een demonstratie van de Nederlandse Volksunie op 7 april 2007 te Oss, gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 25 september 2007 heeft de korpsbeheerder het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 6 juni 2007 in zoverre herroepen en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij besluit van 18 maart 2008 heeft de korpsbeheerder geweigerd cd-roms met videobeelden van de demonstratie openbaar te maken.
Bij uitspraak van 30 maart 2009, verzonden op 31 maart 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 25 september 2007 en 18 maart 2008 vernietigd en de korpsbeheerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 mei 2009 heeft de korpsbeheerder gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank een aantal documenten alsnog gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant] een reactie ingediend op dat besluit.
Bij brief van 10 juni 2009 heeft [appellant] toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, medewerker van juridisch adviesbureau Maury, en de korpsbeheerder, vertegenwoordigd door mr. J.M.C. van Nuenen, medewerker van de politieregio Brabant-Noord, en vergezeld door [gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan eenieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, voor zover thans van belang, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege, voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht van bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…).
2.2. [appellant] heeft verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op een demonstratie van de Nederlandse Volksunie op 7 april 2007 te Oss.
2.3. De korpsbeheerder heeft in het in bezwaar gehandhaafde deel van het besluit van 6 juni 2007 openbaarmaking van documenten die inzicht geven in de informatiepositie van de politie geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat voorkomen dient te worden dat bekend wordt welke tactieken de politie gebruikt om informatie te verwerven en welke informatie daardoor beschikbaar was, omdat dit het politieoptreden en de opsporing van strafbare feiten in de toekomst kan bemoeilijken. Verder heeft de korpsbeheerder daarin gesteld dat hij niet beschikt over afschriften van identiteitsbewijzen van bij de demonstratie gecontroleerde personen en dat evenmin schriftelijk is vastgelegd welke personen zijn gecontroleerd. Indien daarvan overigens incidenteel wel aantekeningen door politieambtenaren zouden zijn gemaakt, verzet de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking daarvan, aldus de korpsbeheerder.
Bij besluit van 18 maart 2008 heeft de korpsbeheerder geweigerd cd-roms met videobeelden van de demonstratie openbaar te maken. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat personen op de beelden goed herkenbaar zijn omdat daarop voortdurend wordt ingezoomd. Voor zover deze personen niet aan hun gezichten te herkennen zijn, zijn ze dat aan hun kleding en wijze van bewegen. Het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer verzet zich tegen openbaarmaking van die beelden. De cd-roms bevatten ook beelden van specifieke politieacties. Die geven inzicht in de tactieken, techniek en wijze van politieoptreden. Het bekend worden daarvan kan politieoptreden in de toekomst bemoeilijken. De belangen bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob verzetten zich dan ook tegen openbaarmaking daarvan.
2.4. De rechtbank heeft het besluit van 25 september 2007 vernietigd omdat de korpsbeheerder niet heeft kunnen volstaan met het doorzenden van het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van processen-verbaal, verslagen van verhoren, mutaties en schikkingen die betrekking hebben op personen die op de dag van de demonstratie zijn gearresteerd, omdat indien deze gegevens ook bij de korpsbeheerder berusten, er niet slechts één bestuursorgaan bevoegd is daarop te beslissen. Indien de korpsbeheerder daarover beschikt, had hij daarover dienen te beslissen.
De rechtbank acht het besluit wat betreft de weigering de briefinglocatie in de informatiebulletins van 6 april 2007 en 8 april 2007 openbaar te maken en de weigering een pagina en een afbeelding uit het informatiebulletin van 7 april 2007 te verstrekken onvoldoende gemotiveerd. Niet alle paragrafen van de betreffende pagina vallen onder de weigeringsgrond en de briefinglocatie is al in het informatiebulletin van 7 april 2007 bekendgemaakt. Verder heeft het aan [appellant] verstrekte informatiebulletin van 6 april 2007 een andere inhoud dan het aan de rechtbank ter beschikking gestelde exemplaar.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van [appellant] ook ziet op (eventuele) geluidsbanden van het portofoonverkeer, zodat het verzoek ten onrechte is afgewezen om de reden dat het daarop geen betrekking heeft.
De rechtbank acht de weigering het draaiboek Paashaas (hierna: het draaiboek) en de situationele rapporten slechts gedeeltelijk openbaar te maken onvoldoende gemotiveerd omdat niet per paragraaf is vermeld waarom de belangen die zich tegen openbaarmaking verzetten niet door een geringere mate van anonimisering of beperking van de openbaarmaking kunnen worden beschermd.
De rechtbank heeft het besluit van 18 maart 2008 vernietigd omdat de korpsbeheerder de openbaarmaking van de videobeelden niet in haar geheel had mogen weigeren omdat deze gedurende een aantal perioden min of meer statische opnamen tonen van grotere groepen demonstranten en/of toeschouwers zonder dat van individualisering sprake is. Deze fragmenten bevatten geen gegevens waarvan openbaarmaking de opsporing of vervolging van strafbare feiten of inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen zou kunnen frustreren. Evenmin wordt met openbaarmaking daarvan de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer geschaad.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat de korpsbeheerder beschikt over afschriften van identiteitsbewijzen en/of afschriften van aantekeningen van personen die tijdens de demonstratie zijn gecontroleerd. Volgens [appellant] heeft de korpsbeheerder niet gesteld dat hij daarover niet beschikt en is het standaardbeleid van de politie om bij demonstraties van extreem rechts de personalia van alle demonstranten op te nemen. De omstandigheid dat de korpsbeheerder de openbaarmaking van deze gegevens ook op inhoudelijke gronden heeft geweigerd duidt er op dat de korpsbeheerder wel over deze gegevens beschikt, aldus [appellant].
2.5.1. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
Anders dan [appellant] betoogt heeft de korpsbeheerder in het in bezwaar gehandhaafde deel van het besluit van 6 juni 2007 gesteld dat hij niet over de desbetreffende gegevens beschikt. De omstandigheid dat de korpsbeheerder daarin ook heeft overwogen dat indien incidenteel wel aantekeningen zouden zijn gemaakt hij deze gegevens niet zou verstrekken omdat het persoonsgegevens betreft maakt niet, dat de mededeling van de korpsbeheerder dat hij niet over de gegevens beschikt ongeloofwaardig voorkomt, omdat de korpsbeheerder dit als een argument ten overvloede heeft gebruikt. Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat korpsbeheerder wel over deze gegevens beschikt.
Met de rechtbank heeft de Afdeling geen aanleiding te veronderstellen dat de korpsbeheerder wel over deze gegevens en afschriften beschikt.
2.6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat de korpsbeheerder over meer foto's van de demonstratie beschikt. Volgens [appellant] had de rechtbank aan de geloofwaardigheid van de uitlatingen van de korpsbeheerder dienen te twijfelen, omdat deze eerder heeft ontkend over videobeelden van de demonstratie te beschikken, terwijl dat achteraf bleek onjuist te zijn. Het is dan ook aan de korpsbeheerder om aannemelijk te maken dat deze niet over meer foto's beschikt, aldus [appellant].
2.6.1. De korpsbeheerder heeft gesteld dat hij niet over meer foto's van de demonstratie beschikt. Hij heeft in dat verband aangevoerd dat politieambtenaren tijdens de demonstratie geen foto's hebben gemaakt en dat de verstrekte foto's van internet afkomstig zijn. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de stelling van de korpsbeheerder dat politieambtenaren geen foto's hebben gemaakt onjuist is. Gelet daarop ziet de Afdeling evenals de rechtbank geen grond voor het oordeel aan de juistheid van de mededeling van de korpsbeheerder dat deze over niet meer foto's van de demonstratie beschikt te twijfelen.
2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de korpsbeheerder de openbaarmaking van een aantal documenten niet zowel op de c- als de d-grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob heeft kunnen weigeren, omdat deze gronden elkaar uitsluiten. Het belang van inspectie, controle en toezicht als vermeld in de d-grond ziet slechts op bestuurlijk toezicht en niet op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, aldus [appellant].
2.7.1. Het betoog slaagt niet. De Wob verzet zich er niet tegen dat meer belangen als vermeld in artikel 10, tweede lid, aan de weigering een aantal documenten openbaar te maken ten grondslag worden gelegd. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van de inspectie, controle en het toezicht door bestuursorganen elkaar in dit geval uitsluiten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de documenten waarvan openbaarmaking geheel of gedeeltelijk is geweigerd betrekking hebben op het politieoptreden bij een demonstratie van de NVU. Dat optreden is er op gericht de demonstatie in goede banen te leiden en een verstoring van de openbare orde te voorkomen door daarop toezicht te houden en voor zover daarbij strafbare feiten worden gepleegd daartegen op te treden.
In het kader van de voorbereiding van het politieoptreden bij een demonstratie wordt met mogelijke scenario's rekening gehouden, die bepaalde technieken en tactieken vereisen. Deze voorbereiding ziet zowel op het handhaven van de openbare orde als het optreden tegen plegers van strafbare feiten. De korpsbeheerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat openbaarmaking daarvan de effectiviteit en veiligheid van een dergelijk optreden in de toekomst in gevaar zou kunnen brengen. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de korpsbeheerder de openbaarheid van een aantal documenten zowel op de c- als de d-grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob heeft mogen weigeren.
2.8. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpsbeheerder de openbaarmaking van de verzamellocatie van de NVU-demonstranten in een verslag van 3 april 2007 heeft mogen weigeren. Omdat de Bezwaren Adviescommissie Awb (hierna: de commissie) heeft geadviseerd dat verslag met uitzondering van persoonsnamen openbaar te maken, had de korpsbeheerder in zijn besluit van 25 september 2007 niet ongemotiveerd van dat advies mogen afwijken, hetgeen de rechtbank heeft miskend, aldus [appellant].
2.8.1. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van het door de korpsbeheerder vertrouwelijk overgelegde verslag van 3 april 2007. Paragraaf 2 punt 3 daarvan vermeldt de locatie waar de demonstranten zich voorafgaand aan de demonstratie verzamelen. De commissie heeft geadviseerd dat verslag openbaar te maken met uitzondering van de daarin genoemde namen en het vermelde in paragraaf 2 punt 3. In het besluit van 25 september 2007 heeft de korpsbeheerder dat onderdeel van het advies van de commissie overgenomen. Het door [appellant] aangevoerde berust derhalve op een onjuiste feitelijke grondslag. Het betoog slaagt niet.
2.9. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat openbaarmaking van fragmenten van videobeelden die min of meer statische opnamen op afstand van grotere groepen demonstranten en/of toeschouwers bevatten zonder dat van individualisering sprake is niet de opsporing en vervolging van strafbare feiten of inspectie en controle en toezicht kunnen frustreren en evenmin de persoonlijke levenssfeer schaden, ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpsbeheerder openbaarmaking van de overige delen van de videobeelden terecht heeft geweigerd. De rechtbank is er aan voorbij gegaan dat de korpsbeheerder een belangenafweging had behoren te maken tussen het algemene belang van openbaarheid en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer waarbij van belang is dat deelnemers aan een publieke demonstratie er zelf bewust voor hebben gekozen de publiciteit te zoeken. Voorts hebben kranten en tv ook over de demonstratie bericht, zodat geen belang zich meer tegen openbaarmaking verzet. Verder hadden in beeld gebrachte personen ook onherkenbaar kunnen worden gemaakt, aldus [appellant].
2.9.1. Het betoogt slaagt niet. De rechtbank heeft slechts geoordeeld dat de korpsbeheerder de openbaarmaking van de videobeelden op de desbetreffende cd-roms niet in zijn geheel mocht weigeren en heeft in dat verband overwogen dat openbaarmaking van de fragmenten die statische opnamen op afstand van grotere groepen demonstranten en/of toeschouwers bevatten niet de belangen bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, d en e, van de Wob schaadt. Daaruit volgt, anders dan [appellant] betoogt, niet dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de korpsbeheerder openbaarmaking van andere fragmenten dan de hiervoor genoemde terecht heeft geweigerd. De rechtbank heeft zich daarover niet uitgelaten maar het besluit van 18 maart 2008 vernietigd reeds omdat openbaarmaking niet in algemene zin had mogen worden geweigerd.
2.10. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over het door hem in beroep aangevoerde dat de korpsbeheerder een onjuiste proceskostenvergoeding heeft toegekend.
2.10.1. In zijn bij de rechtbank ingediende beroepschrift heeft [appellant] betoogd dat de korpsbeheerder in het besluit van 25 september 2007 ten onrechte van één in plaats van twee punten is uitgegaan als bedoeld in onderdeel A van de bijlage behorende bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
De rechtbank heeft over deze beroepsgrond geen oordeel gegeven, zodat het betoog slaagt.
2.11. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten de korpsbeheerder te veroordelen tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Afdeling ziet evenwel geen aanleiding de korpsbeheerder alsnog tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten te veroordelen, omdat de korpsbeheerder in zijn besluit van 13 mei 2009 uitdrukkelijk heeft erkend een fout te hebben gemaakt door niet van twee punten als bedoeld in het Besluit uit te gaan en hij alsnog de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ten bedrage van € 644,00 heeft vergoed.
2.12. Bij besluit van 13 mei 2009 heeft de korpsbeheerder, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet geheel aan de bezwaren van [appellant] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.13. De korpsbeheerder heeft bij besluit van 13 mei 2009 alsnog diverse documenten die betrekking hebben op de op 7 april 2007 te Oss gehouden demonstratie geheel of gedeeltelijk openbaar gemaakt. De informatiebulletins 1, 2 en 3 van onderscheidenlijk 6, 7 en 8 april 2007 zijn openbaar gemaakt met uitzondering van een passage en een daarbij behorende foto op pagina 2 van informatiebulletin 2. De openbaarmaking daarvan is geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob omdat deze inzicht geven in de informatiepositie van de politie.
De korpsbeheerder heeft het draaiboek en de situatierapporten openbaar gemaakt met uitzondering van de weggelakte passages A tot en met BB uit het draaiboek en de passages A tot en met OO uit de situatierapporten. De passages A tot en met P uit het draaiboek en B tot en met NN uit de situatierapporten heeft de korpsbeheerder niet openbaar gemaakt met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob. Deze zien op de informatiepositie van de politie of bevatten tactische informatie over de wijze waarop de politie optreedt bij de voorbereiding van een operatie. Als dit bekend zou worden zou het het verloop van dergelijke acties in de toekomst kunnen schaden.
De weggelakte passages H tot en met BB uit het draaiboek en A en OO uit de situatierapporten heeft de korpsbeheerder niet openbaar gemaakt omdat deze persoonsgegevens onderscheidenlijk namen van politieambtenaren bevatten en de openbaarmaking daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
De korpsbeheerder heeft ook enkele videobeelden openbaar gemaakt. De openbaarmaking van de overige beelden heeft hij geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob.
Ten slotte heeft de korpsbeheerder de kosten van door een derde in de bezwaarfase verleende rechtsbijstand ten bedrage van € 644,00 vergoed.
2.14. [appellant] betoogt dat de weigering een foto en een alinea uit informatiebulletin 2 openbaar te maken ondeugdelijk is gemotiveerd. In dat verband voert hij aan dat de motivering dat openbaarmaking daarvan een effectieve handhaving van de openbare orde en de opsporing en vervolging van strafbare feiten in de toekomst kan bemoeilijken slechts ziet op de c-grond van artikel 10, tweede lid, en niet op de d-grond.
2.14.1. Het betoog slaagt niet. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.7.1 is overwogen heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt mogen stellen dat het handhaven van de openbare orde valt onder de d-grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, kennis genomen van het door de korpsbeheerder vertrouwelijk overgelegde informatiebulletin en ziet geen grond voor het oordeel dat de korpsbeheerder zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat bij openbaarmaking van deze informatie de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob vermelde belangen zijn betrokken.
2.15. [appellant] betoogt verder dat de weigering bepaalde passages uit het draaiboek en de situatierapporten openbaar te maken niet zowel op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob kon worden gebaseerd, omdat deze gronden elkaar uitsluiten. Voorts betoogt hij dat de openbaarmaking van passages over sfeerbeelden, het treffen van verkeersmaatregelen bij het begeleiden van demonstranten en de namen van de ziekenhuizen waar eventuele gewonden naartoe zullen worden gebracht niet op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob geweigerd had mogen worden. Verder acht [appellant] het in strijd met de Wob om alle namen van medewerkers in het draaiboek en de situatierapporten niet openbaar te maken. Voor zover het regulier personeel betreft staat dat niet ter discussie. De namen van de voorlichters hadden openbaar moeten worden gemaakt, omdat openbaarheid inherent is aan de functie die ze uitoefenen.
2.15.1. Zoals de Afdeling in rechtsoverweging 2.7.1 heeft overwogen bestaat geen grond voor het oordeel dat het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van de inspectie, controle en het toezicht door bestuursorganen elkaar in dit geval uitsluiten. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, kennis genomen van het draaiboek en de situatierapporten, die vertrouwelijk door de korpsbeheerder zijn overgelegd. De korpschef heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de in het draaiboek weggelakte passages A, E, J en P gegevens bevatten over de informatiepositie van en de wijze waarop de politie optreedt bij de voorbereiding van een dergelijke demonstratie en dat door openbaarmaking daarvan politieoptreden in de toekomst kan worden benadeeld en bemoeilijkt. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de korpsbeheerder daaraan niet in redelijkheid meer belang heeft kunnen hechten dan aan het belang van openbaarheid.
De korpsbeheerder heeft de openbaarmaking van namen en persoonsgegevens van politieambtenaren met een beroep op artikel 10, tweede lid, van de Wob mogen weigeren. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder andere uitspraak van 4 juni 2008 in zaak nr. 200706367/1) zijn namen van ambtenaren persoonsgegevens en kan het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking verzetten. Daarbij is van belang dat het hier niet gaat om het opgeven van een naam aan een individuele burger die met een ambtenaar in contact treedt, maar om openbaarmaking in de zin van de Wob.
Ter zitting van de Afdeling heeft de korpsbeheerder uiteengezet dat de namen van twee voorlichters niet openbaar zijn gemaakt omdat het interne voorlichters betreft. Omdat deze zich niet uit hoofde van hun functie in de openbaarheid presenteren heeft de korpsbeheerder, gelet op het voorgaande, ook de openbaarmaking van deze namen mogen weigeren.
Het onderdeel slaagt niet.
2.16. [appellant] betoogt dat de korpsbeheerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom door openbaarmaking van de videobeelden de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zou worden geschonden. Hij betoogt dat bij een publieke demonstratie de deelnemers daaraan bewust de publiciteit hebben gezocht door herkenbaar te demonstreren ter uiting van hun overtuiging. Voorts is in de media over de demonstratie bericht, zodat geen belang zich meer tegen openbaarmaking verzet. Ten slotte betoogt hij dat de korpsbeheerder geen belangenafweging heeft gemaakt tussen het algemene belang van openbaarheid en het specifieke belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
2.16.1. De korpsbeheerder heeft in zijn besluit van 13 mei 2009 de openbaarmaking van de videobeelden slechts geweigerd op grond van de belangen bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob en heeft daaraan ten grondslag gelegd dat op de videobeelden deelnemers, toeschouwers en politieambtenaren herkenbaar in beeld zijn gebracht omdat vrijwel voortdurend op personen wordt ingezoomd.
Voor zover de korpsbeheerder daarmee heeft beoogd de openbaarmaking van de videobeelden mede te weigeren in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft de korpsbeheerder nagelaten te motiveren of het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ook van toepassing is op deelnemers aan een demonstratie en voor zover dat het geval mocht zijn waarom aan dat belang een groter gewicht dient toe te komen dan aan het belang van openbaarheid.
Het door de korpsbeheerder ter zitting van de Afdeling aangevoerde dat de videobeelden met een bepaald doel zijn gemaakt, dat daarbij bewust op personen is ingezoomd om deze te kunnen herkennen, dat leden en sympathisanten van de NVU niet herkenbaar in beeld wensen te worden gebracht maar dat voorafgaand aan de demonstratie in het belang van het handhaven van de openbare orde afspraken zijn gemaakt met de organisatoren van de demonstratie dat personen niet onherkenbaar mogen demonstreren en dat streng zal worden opgetreden tegen personen die bivakmutsen dragen, kan, alhoewel het op zichzelf relevant kan zijn in het kader van de toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, niet in de beoordeling worden betrokken omdat dit niet is neergelegd in het besluit van 13 mei 2009.
Het besluit van 13 mei 2009 is gelet op het voorgaande in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb ondeugdelijk gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
2.17. Het beroep is gegrond. Het besluit van 13 mei 2009 dient te worden vernietigd voor zover dit betrekking heeft op videobeelden waarvan de openbaarmaking is geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
2.18. De korpsbeheerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voor het indienen van de reactie op het besluit van 13 mei 2009 wordt 0,5 punt als bedoeld in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekend.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 maart 2009 in zaak nr. 07/3278, voor zover daarin is nagelaten de korpsbeheerder te veroordelen in de vergoeding van de in bezwaar opgekomen proceskosten;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 13 mei 2009 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 13 mei 2009 voor zover dit betrekking heeft op videobeelden waarvan de openbaarmaking is geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob;
V. veroordeelt de korpsbeheerder van de politieregio Brabant-Noord tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdenvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de korpsbeheerder van de politieregio Brabant-Noord aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Graat
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2010
307.