Home

Raad van State, 12-08-2009, BJ5099, 200900278/1/H2

Raad van State, 12-08-2009, BJ5099, 200900278/1/H2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 27 juni 2006 heeft de raad van de gemeente Oisterwijk (hierna: de gemeenteraad), voor zover thans van belang, een verzoek van [appellant] om planschadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

200900278/1/H2.

Datum uitspraak: 12 augustus 2009

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Oisterwijk,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 december 2008 in zaak nr. 08/ 839 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad van de gemeente Oisterwijk.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2006 heeft de raad van de gemeente Oisterwijk (hierna: de gemeenteraad), voor zover thans van belang, een verzoek van [appellant] om planschadevergoeding afgewezen.

Bij besluit van 20 december 2007 heeft de gemeenteraad, voor zover thans van belang, het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2009, hoger beroep ingesteld.

De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die wet tot 1 september 2005 luidde en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op diens verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. [appellant] is eigenaar van de woning en het bijbehorend perceel aan de [locatie] te Oisterwijk, kadastraal bekend gemeente Oisterwijk, sectie […], nr. […] (hierna: de woning). Bij besluit van 27 oktober 2004 is, onder vrijstelling van de in het bestemmingsplan ter zake gestelde voorschriften, een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een appartementencomplex op een voor groenvoorzieningen bestemd perceel, kadastraal bekend gemeente Oisterwijk, sectie […], nr. […].

Aan het verzoek om vergoeding van planschade heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat het nabijgelegen appartementencomplex zijn woongenot heeft aangetast en de lichtinval in zijn woning en tuin heeft verminderd.

2.3. In het advies van de Johan van Oldenbarnevelt Stichting (hierna: de stichting) van mei 2007 dat door de gemeenteraad aan het besluit van 20 december 2007 ten grondslag is gelegd, is overwogen dat, gezien de krachtens het bestemmingsplan reeds bestaande bebouwingsmogelijkheden die het uitzicht vanuit de woning richting het appartementencomplex aanzienlijk kunnen beperken, geen sprake is van een substantiële toename van de bouwmassa en verlies van uitzicht, waarbij van belang is dat het appartementencomplex op een afstand van zesendertig meter van de woning is gerealiseerd, dat [appellant] vanuit de woning slechts zijdelings zicht op het gebouw heeft en dat zich direct tegenover de woning een kinderdagverblijf bevindt dat een meer dominante positie in de omgeving inneemt dan het op aanzienlijke afstand van de woning gerealiseerde appartementencomplex. Voorts is in het advies overwogen dat een rechtstreeks en onbelemmerd zicht in de woning of tuin niet mogelijk is en dat het, gezien de afstand tot het appartementencomplex, niet aannemelijk is dat sprake is van een toename van de schaduwval of afname van bezonning.

2.4. De rechtbank heeft het besluit van 20 december 2007 vernietigd op de grond dat de gemeenteraad onvoldoende heeft gemotiveerd dat het besluit van 27 oktober 2004 niet tot een planologische verslechtering heeft geleid. Vervolgens heeft zij de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Daartoe heeft zij overwogen dat [appellant] door de planologische wijziging niet in een nadeliger positie is gekomen, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Volgens de rechtbank is zijn privacy niet aangetast en is de beperking van zijn uitzicht gering, aangezien de woning op een afstand van ongeveer zesendertig meter van het appartementencomplex is gelegen en hij slechts zijdelings zicht op het gebouw heeft. Voorts heeft zij geen grond gevonden voor het oordeel dat de bouw van het appartementencomplex tot een waardevermindering van de woning heeft geleid, aangezien de woning in een versteende omgeving en recht tegenover een kinderdagverblijf is gelegen. Verder heeft zij van belang geacht dat [appellant] zijn stelling dat hij als gevolg van de bouw van het appartementencomplex schade lijdt dan wel zal lijden niet heeft onderbouwd.

2.5. [appellant] komt in hoger beroep op tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte een eigen oordeel heeft gegeven over de vraag of hij planschade heeft geleden en dat dit oordeel niet op een deskundigenbericht is gebaseerd. Voorts voert hij aan dat de rechtbank onder meer heeft miskend dat als gevolg van de planologische wijziging de situeringswaarde van de woning is aangetast.

2.5.1. Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken. Daarbij dient zij onder meer te beoordelen of er grond is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen is niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is. In dit geval is het besluit vernietigd omdat het onvoldoende was gemotiveerd. Uit een oogpunt van proceseconomie kan het aangewezen zijn de rechtsgevolgen in stand te laten, indien het bestuursorgaan vasthoudt aan zijn besluit, het besluit alsnog voldoende motiveert en de andere partij zich daarover in voldoende mate heeft kunnen uitlaten. Daarbij is beslissend of de inhoud van het vernietigde besluit na de kenbaar gemaakte motivering de rechterlijke toets kan doorstaan.

2.5.2. Anders dan [appellant] betoogt, rust het oordeel van de rechtbank op het advies van de stichting, zoals onder 2.3 weergegeven, zodat het eerste onderdeel van het betoog faalt. Uit het advies blijkt echter niet dat de stichting heeft onderzocht of de situeringswaarde van de woning, vanwege de nabijheid van een voor groenvoorzieningen bestemd perceel met een plantsoen en speelveld, door het realiseren van het appartementencomplex op dat perceel is aangetast, zoals [appellant] heeft gesteld. Aldus bestaan concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de conclusie van het advies dat de planologische wijziging voor [appellant] niet heeft geleid tot een nadeliger positie, waaruit voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering van de woning is voortgevloeid. Onder deze omstandigheden kan de inhoud van het vernietigde besluit de rechterlijke toets niet doorstaan. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte gebruik gemaakt van de bevoegdheid te bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Het tweede onderdeel van het betoog slaagt.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit in stand blijven.

2.7. De gemeenteraad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 december 2008 in zaak nr. 08/ 839, voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit van de raad van de gemeente Oisterwijk van 20 december 2007 in stand blijven;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Oisterwijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Oisterwijk aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hazen

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2009

452.