Home

Raad van State, 15-10-2008, BF8952, 200709023/1

Raad van State, 15-10-2008, BF8952, 200709023/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
15 oktober 2008
Datum publicatie
15 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:RVS:2008:BF8952
Zaaknummer
200709023/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 13 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Blaricum (hierna: het college) aan [appellant] bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Uitspraak

200709023/1.

Datum uitspraak: 15 oktober 2008

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [plaats],

tegen de uitspraak in zaak nrs. 06/1524, 06/2037 en 06/2502 van de rechtbank Amsterdam van 21 november 2007 in het geding tussen:

1. [appellant]

2. [wederpartij sub 2]

3. [wederpartijen sub 3]

en

het college van burgemeester en wethouders van Blaricum.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Blaricum (hierna: het college) aan [appellant] bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 14 februari 2006 heeft het college de door [wederpartij sub 2] en [wederpartijen sub 3 A] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, dat besluit herroepen en alsnog geweigerd bouwvergunning te verlenen.

Bij brief van 21 maart 2006 heeft het college medegedeeld dat het besluit van 14 februari 2006 in die zin is gewijzigd dat de zinsnede "Wij weigeren alsnog de aanvraag om bouwvergunning" is vervallen en aangekondigd dat een tweede besluit omtrent de vergunning zal volgen.

Bij besluit van 7 april 2006 heeft het college alsnog aan [appellant] bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van de woning op het perceel.

Bij uitspraak van 21 november 2007, verzonden op 26 november 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] tegen het besluit van 14 februari 2006 ingestelde beroep niet-ontvankelijk, het door [wederpartij sub 2] tegen het besluit van 7 april 2006 ingestelde beroep gegrond en het door [wederpartijen sub 3] tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt op het bezwaar van [wederpartij sub 2] met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2007, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 19 juni 2008 heeft het college de brief van 21 maart 2006 herroepen (lees: het bezwaar van [wederpartij sub 2] tegen het besluit van 13 september 2005 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en alsnog geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen).

[appellant], [wederpartij sub 2] en het college hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren NH, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Lelieveld en drs. S. Witter, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij sub 2] gehoord.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [wederpartij sub 2] geen zicht heeft op het bouwplan, zodat het college diens bezwaar tegen het besluit van 13 september 2005 niet-ontvankelijk had moeten verklaren.

2.1.1. Dit betoog slaagt. Ter zitting is komen vast te staan dat de woning van [wederpartij sub 2] op ruim 100 meter afstand van de woning op het perceel is gelegen, dat het bouwplan is voorzien aan de andere zijde van de woning dan waar de woning van [wederpartij sub 2] is gelegen en dat [wederpartij sub 2] geen zicht heeft op de voorgenomen verbouwing. De rechtbank heeft niet onderkend dat het college het bezwaar van [wederpartij sub 2] tegen het besluit van 13 september 2005 niet-ontvankelijk had dienen te verklaren. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte het beroep van [wederpartij sub 2] tegen het besluit van 7 april 2006 op inhoudelijke gronden gegrond verklaard. Nu de rechtbank voorts het beroep van [wederpartijen sub 3] tegen het besluit van 7 april 2006 ongegrond heeft verklaard en tegen dit oordeel geen hoger beroep is ingesteld, komt de Afdeling aan het betoog van [appellant] inzake de overwegingen van de rechtbank betreffende de inhoud van het beroep van [wederpartij sub 2], dan ook niet toe.

2.2. Nu in overweging 2.1.1 is geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 7 april 2006 heeft vernietigd voor zover daarbij niet het bezwaar van [wederpartij sub 2] niet-ontvankelijk is verklaard, is daarmee de onrechtmatigheid van het besluit van 14 februari 2006 komen vast te staan. Gelet hierop heeft [appellant] thans geen belang meer bij een beoordeling van zijn betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij na de verlening van de bouwvergunning van 7 april 2006 geen belang meer had bij zijn beroep tegen het besluit van 14 februari 2006, omdat de rechtbank deze bouwvergunning in dezelfde uitspraak heeft vernietigd.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het besluit van 7 april 2006 geheel is vernietigd, en dient voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling dat besluit vernietigen, voor zover daarbij het bezwaar van [wederpartij sub 2] tegen het besluit van 13 september 2005 ongegrond is verklaard. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat het bezwaar van [wederpartij sub 2] tegen het besluit van 13 september 2005 niet-ontvankelijk wordt verklaard.

2.4. Bij besluit van 19 juni 2008 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij sub 2] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 13 september 2005. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is aan dit besluit, dat ter uitvoering van de aangevallen uitspraak is genomen, de grondslag komen te ontvallen. Om die reden zal de Afdeling ook het besluit van 19 juni 2008 vernietigen.

2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 november 2007 in zaken nrs. 06/1524, 06/2037 en 06/2502, voor zover daarbij het besluit van 7 april 2006 is vernietigd;

III. vernietigt het besluit van het college van 7 april 2006, kenmerk m/ile/2701, voor zover daarbij het bezwaar van [wederpartij sub 2] tegen het besluit van 13 september 2005 ongegrond is verklaard;

IV. verklaart dat bezwaar niet-ontvankelijk;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het in zoverre vernietigde besluit;

VI. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

VII. vernietigt het besluit van het college van 19 juni 2008, kenmerk Ileli/;

VIII. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 669,68 (zegge: zeshonderdnegenenzestig euro en achtenzestig cent), waarvan € 644,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Blaricum aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IX. gelast dat de gemeente Blaricum aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Goeverden-Clarenbeek

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008

488.