Home

Raad van State, 01-10-2008, ECLI:NL:RVS:2008:BU8002 BF3911, 200801150/1

Raad van State, 01-10-2008, ECLI:NL:RVS:2008:BU8002 BF3911, 200801150/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 28 juni 2007, nr. 2006-012452, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) aan [vergunninghouders] een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend voor de uitbreiding van de veestapel van de veehouderij aan de [locatie] te [plaats] in de omgeving van het als speciale beschermingszone aangewezen gebied "Veluwe".

Uitspraak

200801150/1.

Datum uitspraak: 1 oktober 2008

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Openbare Ruimte, gevestigd te Amsterdam,

appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2007, nr. 2006-012452, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) aan [vergunninghouders] een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend voor de uitbreiding van de veestapel van de veehouderij aan de [locatie] te [plaats] in de omgeving van het als speciale beschermingszone aangewezen gebied "Veluwe".

Bij besluit van 3 januari 2008, nr. 2006-018554, heeft het college het door de stichting Stichting Openbare Ruimte (hierna: de Stichting) hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief, per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2008, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld, samen met de zaken nrs. 200707921/1 en 200709094/1, op 21 augustus 2008, waar de Stichting, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, werkzaam bij Wösten juridisch advies, en het college, vertegenwoordigd door P.F.H.A. Tillie, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn [vergunninghouders] als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 bezwaar maken.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

2.2. Blijkens artikel 2, eerste lid, van haar statuten stelt de Stichting zich ten doel het streven naar een kwalitatief duurzame leefomgeving voor alle levende wezens, omvattende zowel de lokale, nationale als mondiale leefomgeving en wordt hieronder meer concreet verstaan:

- het streven naar een gezond en duurzaam milieu voor zowel mensen, dieren als planten, omvattende zowel de gecultiveerde als de natuurlijke omgeving;

- het streven naar een goede ruimtelijke ordening voor zowel mensen, dieren als planten. Dit omvat mede het bevorderen van een passende biotoop voor flora en fauna en een daarop afgestemde zorg voor natuur en landschap;

- het streven naar een beter welzijn voor landbouwdieren en proefdieren.

Voorts stelt de Stichting zich ten doel het verrichten van alle verdere handelingen die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.

2.3. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Daartoe overweegt de Afdeling thans als volgt.

Het statutaire doel van de Stichting is zo veelomvattend dat het onvoldoende onderscheidend is om op grond daarvan te kunnen oordelen dat het belang van de Stichting rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2008 in zaak nr. 200706005/1).

Voorts is gebleken dat de Stichting geen werkzaamheden verricht die kunnen worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb, waaruit blijkt dat zij het rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt.

Blijkens haar schrijven van 11 juni 2008, zoals ter zitting toegelicht, bestaan de werkzaamheden van de Stichting in hoofdzaak uit het initiëren van en het participeren in bestuursrechtelijke procedures op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wet milieubeheer door het indienen van verzoeken tot handhavend optreden, het naar voren brengen van zienswijzen over ontwerpbesluiten of het maken van bezwaar tegen besluiten, eventueel gevolgd door het instellen van beroep, betreffende veehouderijen in geheel Nederland.

De Afdeling overweegt dat het louter in rechte opkomen tegen besluiten als regel niet kan worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Een andere uitleg zou betekenen dat voor de ontvankelijkheid van een bezwaar of beroep van een rechtspersoon, in een geval als hier aan de orde, in zoverre voldoende is dat hij dergelijke rechtsmiddelen pleegt aan te wenden. De uitleg van de criteria van artikel 1:2, derde lid, van de Awb zou er dan op neerkomen dat het beroepsrecht in feite voor een ieder open zou staan (actio popularis).

Naar het oordeel van de Afdeling kunnen evenmin als feitelijke werkzaamheden als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb gelden het indienen van verzoeken tot handhavend optreden en het naar voren brengen van zienswijzen over ontwerpbesluiten, nu beide dienen ter voorbereiding van het in rechte opkomen tegen besluiten.

Het vergaren van informatie ten behoeve van eventuele bestuursrechtelijke procedures, alsmede het mondeling en schriftelijk informeren van derden over aanhangige of afgeronde procedures, kan niet los worden gezien van deze procedures of de voorbereiding daarvan. De door de Stichting ingezonden brief die op de website van het Agrarisch Dagblad is geplaatst, kan, nu die betrekking heeft op een voorlopige voorzieningsprocedure hangende het bezwaar van de Stichting tegen de verlening van een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998, evenmin los worden gezien van een bestuursrechtelijke procedure. Hetzelfde geldt voor de onderzoeksopdracht in het kader van het beroep van de Stichting tegen de verlening van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer, die ter zitting nog is genoemd. Van andere werkzaamheden is niet gebleken.

De Afdeling neemt voorts in aanmerking dat is gebleken dat de Stichting door het optreden in rechte in dit geval geen bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand brengt waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijke optreden van een groot aantal individuele natuurlijke personen die door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. De Afdeling sluit met dit criterium aan bij het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 1986, nr. 12700 (AB 1987, 173).

Gelet op het vorenstaande is niet gebleken dat de Stichting het rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang krachtens haar statutaire doelstelling en blijkens haar feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb.

2.4. De conclusie is dat de Stichting niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb.

Hieruit volgt dat het college het bezwaar van de Stichting tegen het besluit van 28 juni 2007 ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling zal het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.

2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 3 januari 2008, nr. 2006-018554;

III. verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder II. genoemde besluit;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij de stichting Stichting Openbare Ruimte in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan de stichting Stichting Openbare Ruimte onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de provincie Gelderland aan de stichting Stichting Openbare Ruimte het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Van der Heijden

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008

516.