Home

Raad van State, 27-08-2008, BE9301, 200707626/1

Raad van State, 27-08-2008, BE9301, 200707626/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
27 augustus 2008
Datum publicatie
27 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:RVS:2008:BE9301
Zaaknummer
200707626/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 21 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BM Vastgoed B.V.

(hierna: BM Vastgoed) bouwvergunning verleend voor het aanbrengen van betonnen erfverhardingen met keerwanden onder maaiveld op het perceel Langenhorsterweg 6 te Ambt Delden (hierna: het perceel).

Uitspraak

200707626/1.

Datum uitspraak: 27 augustus 2008

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1a] en anderen en bouwvereniging Ambt Delden, wonend te Ambt Delden respectievelijk gevestigd te Bentelo,

2. de stichting Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu, gevestigd te Hengelo (o),

appellanten,

tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/983 en 07/984 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 21 september 2007 in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BM Vastgoed B.V., gevestigd te Otterlo,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BM Vastgoed B.V.

(hierna: BM Vastgoed) bouwvergunning verleend voor het aanbrengen van betonnen erfverhardingen met keerwanden onder maaiveld op het perceel Langenhorsterweg 6 te Ambt Delden (hierna: het perceel).

Bij besluit van 21 augustus 2007 heeft het college de door [appellant sub 1a]en anderen en bouwvereniging Ambt Delden (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]) en de stichting Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu (hierna: Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu) daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en alsnog geweigerd aan BM Vastgoed bouwvergunning te verlenen.

Bij uitspraak van 21 september 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover van belang, het door BM Vastgoed daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 augustus 2007 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2007 en Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep van [appellant sub 1] zijn aangevuld bij brief van 27 november 2007. De gronden van het hoger beroep van Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu zijn aangevuld bij brief van 30 november 2007.

BM Vastgoed is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen en heeft een reactie ingediend.

Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college, naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter, wederom de door [appellant sub 1] en

Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu tegen het besluit van 21 december 2006 gemaakte bezwaren gegrond verklaard en geweigerd aan BM Vastgoed bouwvergunning te verlenen.

Bij brief van 5 februari 2008 heeft de rechtbank het door BM Vastgoed tegen het besluit van 18 december 2007 bij brief van 15 januari 2008 ingestelde beroep, met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), doorgezonden aan de Afdeling.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2008, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door W.J. Jansen, Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Boonstra en drs. M.G.B. Kamst, beide ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord BM Vastgoed, vertegenwoordigd door B. Mets.

2. Overwegingen

2.1. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Ambt Delden" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsbebouwing" met als doeleindenomschrijving "ZE".

Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangegeven gronden bestemd voor fabricage zeep/was/reinigingsproducten.

2.2. De hoger beroepen richten zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter inzake het beoogd gebruik van het bouwplan. [appellant sub 1] en Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat redelijkerwijze niet valt aan te nemen dat de betonnen erfverhardingen uitsluitend of mede zullen worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.

2.2.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2005 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=10630">200408265/1</a>, moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Het concrete, beoogde gebruik van het bouwwerk vormt op voorhand een reden om bouwvergunning te weigeren indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat dit gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. In dit verband is het in de eerste plaats aan de aanvrager om de noodzakelijke gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat het beoogde gebruik in overeenstemming is met de bestemming.

2.2.2. BM Vastgoed heeft in de aanvraag om bouwvergunning de vraag wat het beoogde gebruik van de betonnen erfverhardingen zal zijn niet ingevuld. Na een verzoek van de voorzitter van de adviescommissie om een nadere uitleg van het beoogde gebruik heeft BM Vastgoed zich op het standpunt gesteld dat het beoogde gebruik industriële doeleinden betreft en dat dit gebruik in overeenstemming zal zijn met de beperkingen die aan de vigerende milieuvergunning zijn verbonden. Nu het college daaruit niet kon afleiden of het beoogde gebruik al dan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan heeft het college niet op basis daarvan bij besluit van 21 augustus 2007 kunnen weigeren de bouwvergunning te verlenen, doch had het op de weg van het college gelegen nader onderzoek te doen alvorens ter zake een besluit te nemen. De voorzieningenrechter beschikte evenmin over voldoende gegevens om te beoordelen of het beoogde gebruik in overeenstemming met de bestemming is, zodat aan de gegrondverklaring van het beroep ten onrechte ten grondslag is gelegd dat het gebruik dat is voorzien in overeenstemming is met de bestemming. De voorzieningenrechter is derhalve terecht, zij het op onjuiste gronden, tot het oordeel gekomen dat het besluit van 21 augustus 2007 niet in stand kan blijven, doch had de vernietiging moeten baseren op strijd met artikel 3:2 van de Awb, dat vergt dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten vergaart.

Nu de vernietiging van het besluit van 21 augustus 2007 in stand blijft, treft het betoog geen doel.

2.3. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, met verbetering van de gronden waarop de uitspraak van de voorzieningenrechter rust.

2.4. Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college opnieuw beslist op de door [appellant sub 1] en Stichting Ruimtelijke Ordening tegen het besluit van 21 december 2006 gemaakte bezwaren, deze gegrond verklaard en wederom geweigerd bouwvergunning aan BM Vastgoed te verlenen.

Dit besluit komt niet tegemoet aan het beroep van BM Vastgoed tegen het besluit van 21 augustus 2007. Nu het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter door [appellant sub 1] en Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu is ingesteld en BM Vastgoed beroep had ingesteld tegen het door de voorzieningenrechter vernietigde besluit van 21 augustus 2007, moet BM Vastgoed, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, geacht worden beroep te hebben ingesteld tegen het besluit van het college van 18 december 2007, zodat dit besluit deel uitmaakt van het onderhavige geding. Het bij de voorzieningenrechter ingediende beroep wordt bij de behandeling van het hoger beroep betrokken.

2.5. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat niet van feiten en omstandigheden is gebleken op basis waarvan op voorhand gerede twijfel zou kunnen bestaan dat de betonnen erfverhardingen zullen worden gebruikt voor andere doeleinden dan toegestaan op grond van de geldende bestemming. Op basis daarvan is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat het college niet heeft kunnen weigeren bouwvergunning te verlenen en het besluit van 21 augustus 2007 wegens strijd met artikel 44, eerste lid, sub c, van de Woningwet vernietigd. In dit verband betoogt BM Vastgoed terecht dat het college, door te weigeren bouwvergunning te verlenen, met het besluit van 18 december 2007 geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter en komt dit besluit voor vernietiging in aanmerking.

2.6. Het beroep tegen het besluit van 18 december 2007 is gegrond en dit besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, omdat uitvoering geven aan de uitspraak van de Afdeling slechts tot een besluit met dezelfde inhoud als dat van 18 december 2007 kan leiden. Zij overweegt hiertoe het volgende.

Uit hetgeen door de Afdeling naar aanleiding van het hoger beroep van [appellant sub 1] en Stichting Ruimtelijke Ordening en Milieu is overwogen volgt dat het college bij het ter uitvoering van deze uitspraak nieuw te nemen besluit op bezwaar onderzoek zou moeten doen naar de vraag of het beoogde gebruik van de betonnen erfverhardingen in overeenstemming zal zijn met de bestemming en of al dan niet bouwvergunning verleend moet worden. De Afdeling stelt vast dat door het college, zij het op dat moment in verband met de uitspraak van de voorzieningenrechter ten onrechte, nader onderzoek is verricht en dat het college op basis daarvan terecht tot de conclusie is gekomen, dat de bouwvergunning moet worden geweigerd.

Het college heeft aan het besluit van 18 december 2007 de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd. Op de website van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijk Desmepol B.V. (hierna: Desmepol), onderdeel van BM Vastgoed en huurder van het perceel, is vermeld dat door Desmepol plastyn wordt geproduceerd, hetgeen gebruikt wordt voor de betonindustrie. Voorts volgt uit de in de gegevens van de Kamer van Koophandel opgenomen bedrijfsomschrijving van Desmepol, dat zij zich met name bezighoudt met het opwerken van polyetyleen terpthalaat, alsmede het inkopen, verkopen en verhandelen van deze stof. Daarvan is ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat die stoffen gebruikt worden voor de productie van zee/was/reinigingsproducten. Tot slot blijkt uit het toezichtrapport van de provincie Overijssel van 20 maart 2007 dat de hoofdactiviteit bij Desmepol bestaat uit de productie van plastyn, waarvan evenmin aannemelijk is gemaakt dat dit gebruikt wordt voor de productie van zeep/was/reinigingsproducten.

Gelet op het voorgaande heeft het college redelijkerwijs kunnen aannemen dat het beoogde gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet en terecht geweigerd voor het bouwplan vrijstelling te verlenen. De stelling van BM Vastgoed dat het beoogde gebruik in overeenstemming zal zijn met de vigerende vergunning verleend krachtens de Wet milieubeheer leidt niet tot een ander oordeel, nu slechts ter beoordeling ligt of het beoogde gebruik in overeenstemming is met het op grond van het bestemmingsplan - engere - toegestane gebruik.

2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente van 18 december 2007 gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente van 18 december 2007, kenmerk 267919;

IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. G.J. van Muijen en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Van Heusden

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008

190-552.