Home

Raad van State, 09-07-2008, BD6688, 200706408/1

Raad van State, 09-07-2008, BD6688, 200706408/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
9 juli 2008
Datum publicatie
9 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RVS:2008:BD6688
Zaaknummer
200706408/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 17 juli 2007, kenmerk DRM/ARW/06/13003, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Delft (hierna: de raad) bij besluit van 30 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)".

Uitspraak

200706408/1.

Datum uitspraak: 9 juli 2008

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging Vereniging van Eigenaren van het gebouw gelegen aan de Papsouwselaan nummers 123 tot en met 283 te Delft, gevestigd te Delft,

2. [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B], beide gevestigd te [plaats], en [appellant sub 2 C], wonend te [woonplaats],

3. de vereniging Winkeliersvereniging De Hoven Passage, gevestigd te Delft,

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2007, kenmerk DRM/ARW/06/13003, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Delft (hierna: de raad) bij besluit van 30 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)".

Tegen dit besluit hebben de vereniging Vereniging van Eigenaren van het gebouw gelegen aan de Papsouwselaan nummers 123 tot en met 283 te Delft (hierna: VvE Papsouwselaan) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2007, [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] en [appellant sub 2 C] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2007, en de vereniging Winkeliersvereniging De Hoven Passage (hierna: de Winkeliersvereniging) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 september 2007, beroep ingesteld.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht (hierna: het deskundigenbericht). VvE Papsouwselaan, [appellanten sub 2], de Winkeliersvereniging en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Winkeliersvereniging heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2008, waar VvE Papsouwselaan, vertegenwoordigd door P.J. van Tol, [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door mr. J. Hiemstra, advocaat te Delft, de Winkeliersvereniging, vertegenwoordigd door mr. J. Hiemstra voornoemd, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Piccardt, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid D-Winkels B.V., vertegenwoordigd door mr. A.M. Sterk, advocaat te Rotterdam, als partij en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam, mr. T. Boesman, advocaat te Amsterdam, en mr. M.A. Klaver en ir. A. Hoogenboom, beiden ambtenaar van de gemeente, als partij gehoord.

2. Overwegingen

Toetsingskader

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

Planbeschrijving

2.2. Het plan ziet op de wijk Voorhof in het zuidwesten van Delft. Het plan is voor het grootste gedeelte conserverend van aard. Voor het deelgebied Poptahof en het aangrenzende winkelcentrum In de Hoven zijn herstructureringsplannen ontwikkeld.

Het beroep van VvE Papsouwselaan

2.3. VvE Papsouwselaan richt zich in beroep op het tegenover haar appartementencomplex gelegen plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "gemengde doeleinden 1". Het college heeft volgens haar op te beperkte gronden goedkeuring onthouden aan de hier mogelijk gemaakte bebouwing. Hiertoe wijst zij erop dat de nieuwbouw een aanzienlijk verlies aan (zon)licht en uitzicht met zich zal brengen. Het bezonningsonderzoek is volgens haar ondeugdelijk. De voorziene parkeergarage zal leiden tot een toeneming van verkeer met als gevolg een verhoging van de concentratie zwevende deeltjes (PM10) en een hogere geluidbelasting. Verder zullen vijftien grote kastanjebomen voor de planontwikkeling moeten worden verwijderd waarvoor kleinere bomen terugkomen. De parkeergarage zal een waardeverminderend gevolg hebben voor de appartementen. Er zijn andere mogelijkheden om te voorzien in een uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen, aldus VvE Papsouwselaan.

2.4. Het college stemt op zich in met het voornemen het winkelcentrum In de Hoven aan te passen en uit te breiden. Omdat onder meer onduidelijk is of de aanduiding "gemengde doeleinden 1" op het gehele bestemmingsvlak "Gemengde doeleinden" of alleen op een gedeelte daarvan ziet en de parkeermogelijkheden binnen de aanduiding "gemengde doeleinden 1" onvoldoende begrensd en onderzocht zijn, heeft hij goedkeuring aan het gehele bestemmingsvlak onthouden. Voorts heeft hij goedkeuring onthouden aan het woord "GD1" in artikel 6, eerste lid, onder III, en aan het tweede lid, onder e en f, van de planvoorschriften.

2.5. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Gemengde doeleinden" aangewezen gronden bestemd voor: a. wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

b. kantoren;

c. bedrijven […];

d. detailhandel;

e. horeca;

f. dienstverlening;

g. maatschappelijke voorzieningen; en

h. bijbehorende voorzieningen, waarbij geldt dat:

I. de onder a tot en met f genoemde functies uitsluitend zijn toegestaan voor zover zij behoren tot categorie 1 van de Lijst van Bedrijfstypen;

II. de onder c. tot en met f genoemde functies slechts zijn toegestaan op de begane grond;

III. in afwijking van sub II ter plaatse van de aanwijzing "GD1" en "GD2" de onder c tot en met h genoemde functies op de begane grond en de eerste verdieping zijn toegestaan.

Ingevolge het tweede lid, onder b, is uitsluitend ter plaatse van de aanwijzing "d" detailhandel (lees:) toegestaan.

Ingevolge het tweede lid, onder c, is uitsluitend ter plaatse van de aanwijzing "h" horeca toegestaan.

Ingevolge het tweede lid, onder e, is in afwijking van het tweede lid, onder b en c, boven de met "GD1" aangewezen gronden toegestaan:

I. een maximaal brutovloeroppervlak aan detailhandel van 22.000 m² waarvan ten minste 1.500 m² gebruikt moet worden voor horeca (met een maximumoppervlak van 200 m² per vestiging), dienstverlening en/of maatschappelijke voorzieningen;

II. een maximaal brutovloeroppervlak aan kantoren van 20.000 m².

Ingevolge het tweede lid, onder f, dient boven gronden aangewezen met "GD1" aan de zijde van de Martinus Nijhofflaan een fietsenstalling te worden gebouwd met ten minste 120 plaatsen.

Ingevolge artikel 27, eerste lid, dienen voor de maximaal toelaatbare goothoogte van gebouwen - naast hetgeen in het derde lid of hoofdstuk II van de voorschriften is bepaald - de op de plankaart aangegeven goothoogten in acht te worden genomen.

Ingevolge artikel 1, onder 17, wordt onder bijbehorende voorzieningen verstaan voorzieningen die ten dienste staan van en ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming zoals parkeren, bevoorradingsstraten, groen en ontsluitingswegen; […].

2.5.1. Aan het gedeelte van het bestemmingsvlak "Gemengde doeleinden" met de aanduiding "gemengde doeleinden 1" tegenover het appartementencomplex van VvE Papsouwselaan is overwegend de aanduiding "H=24*" toegekend met daarbij de verklaring "maximaal toegestane goothoogte in meters (* geen kap toegestaan, + borstwering toegestaan)". Gelet op deze aanduiding, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste lid, van de planvoorschriften, bedraagt de goothoogte ter plaatse maximaal 24 meter.

2.5.2. Het gebouw van VvE Papsouwselaan betreft een bouwblok aan de oostzijde van de Papsouwselaan met op de begane grond winkels en voorzieningen en daarboven vier bouwlagen met in totaal 72 appartementen. De maximale goothoogte is op de plankaart bepaald op 16 meter.

De afstand tussen het appartementengebouw en de bestaande tegenoverliggende winkels bedraagt ongeveer 50 meter. De hoogte van die winkels is ongeveer vier tot acht meter. Aan de zuidzijde wordt de winkelstrip afgesloten door een ongeveer 80 meter hoog kantoorgebouw (de flat Torenhove). Tegenover het noordelijke deel van het appartementengebouw bevindt zich achter de winkelstrip één van de acht hoogbouwflats in de Poptahof met een hoogte van ongeveer 42 meter.

Het plan voorziet in nieuwe bebouwing met een goothoogte van 24 meter min of meer op de plaats van de winkelstrip tussen de flat Torenhove en de hiervoor bedoelde hoogbouwflat. De afstand tot die nieuwe bebouwing blijft ongeveer 50 meter.

2.5.3. Ten behoeve van de voorbereiding van het plan is een hoogbouweffectrapportage uitgevoerd, waarin een bezonningsstudie is opgenomen. Vanwege fouten in deze studie is deze voor de situatie van het bouwblok van VvE Papsouwselaan nogmaals uitgevoerd. Op tekening is de schaduwwerking voor de bestaande en de nieuwe situatie inzichtelijk gemaakt op 21 maart, 21 juni en 21 oktober, telkens om 10.00 uur, 13.00 uur en 16.00 uur.

2.5.4. Op 27 november 2007 is het ontwerpbestemmingsplan "Partiële herziening In de Hoven ex artikel 30 WRO bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)" ter inzage gelegd. Dit plan ziet op het bestemmingsvlak "Gemengde doeleinden" waaraan het college goedkeuring heeft onthouden. In de publicatie van de terinzagelegging is aangegeven dat geen sprake is van een beleidsmatige aanpassing. Wel zijn er enkele aanpassingen. Onder andere het parkeren en de daarmee samenhangende gevolgen voor de verkeersintensiteiten in de omgeving alsmede de luchtkwaliteit worden volgens de publicatie in het plan nader in beeld gebracht en op de plankaart en in de voorschriften objectief begrensd. In de ontwerpplantoelichting wordt de noodzaak van de parkeergarage toegelicht. Naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit heeft een nieuw onderzoek plaatsgevonden, gedateerd 10 oktober 2007. Op de ontwerpplankaart zijn de parkeermogelijkheden en de in- en uitgang van de parkeergarage aan de Papsouwselaan nader aangeduid. Het plan is nog niet vastgesteld.

2.6. Door de onthouding van goedkeuring aan het plandeel waartegen de inhoudelijke beroepsgronden van VvE Papsouwselaan zijn gericht, is in zoverre aan haar beroepsgronden tegemoetgekomen. In verband met de verplichting van de raad ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, kan echter niet slechts deze onthouding van goedkeuring zelf maar ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in deze procedure ter beoordeling staan. De Afdeling vat het beroep van VvE Papsouwselaan daarom aldus op dat zij zich er tegen verzet dat aan de onthouding van goedkeuring uitsluitend de in het bestreden besluit genoemde overwegingen ten grondslag zijn gelegd.

2.6.1. Niet in geschil is dat de voorziene nieuwbouw tegenover het appartementencomplex van VvE Papsouwselaan een beperking van het vrije uitzicht met zich zal brengen. In het algemeen bestaat geen recht op een blijvend vrij uitzicht. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene nieuwe bouwmogelijkheden in dit gedeelte van de gemeente met relatief veel hoogbouw stedenbouwkundig passend kunnen worden geacht. Daarbij is voorts van belang dat voor de nieuwe bouwmogelijkheden een afstand van 50 meter tot het appartementencomplex is aangehouden.

Niet aannemelijk is gemaakt dat de daglichttoetreding voor het appartementencomplex door de planontwikkeling zal worden belemmerd.

Wat betreft de bezonningssituatie overweegt de Afdeling dat op de bij de herziene bezonningsstudie behorende tekeningen de door VvE Papsouwselaan bedoelde nieuwbouwmogelijkheden geheel, alsmede haar appartementencomplex grotendeels, zijn ingetekend. Niet aannemelijk is gemaakt dat hiermee de gevolgen van de schaduwwerking niet voldoende inzichtelijk zijn gemaakt. Ook anderszins is door VvE Papsouwselaan niet aannemelijk gemaakt dat de herziene bezonningsstudie zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat het college zich hierop niet had mogen baseren. Naar uit de bezonningsstudie kan worden opgemaakt zal het plan in de periode van 21 maart tot 21 september om 16.00 uur niet leiden tot een vermindering van de bezonning voor het appartementengebouw. Naar mag worden aangenomen zullen in de periode van half oktober tot begin maart na ongeveer 15.00 uur als gevolg van de nieuwe bebouwing veranderingen in de bezonning optreden voor de appartementen al naar gelang de ligging daarvan wat betreft de etage als wat betreft de plaats ten opzichte van de flat Torenhove en de dichtstbijzijnde flat in de Poptahof. VvE Papsouwselaan heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze veranderingen voor de woonvertrekken die zich op de verdiepingen bevinden, significant zijn. Voor zover het betreft de begane grondlaag is van belang dat deze niet als woonruimte in gebruik is.

Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien voor het standpunt dat de vermindering in uitzicht en bezonning door de voorziene bouwomvang zodanig is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse niet meer zal zijn gewaarborgd. Hij heeft dan ook in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien mede vanwege de vermindering van het vrije uitzicht en de bezonning goedkeuring aan het plandeel te onthouden.

2.6.2. Voor zover het beroep zich richt op het gebruik van de voorziene nieuwbouw als parkeergarage en de gevolgen daarvan voor het woon- en leefklimaat, de waarde van de appartementen, de luchtkwaliteit, de geluids- en verkeerssituatie en de bomen langs de Papsouwselaan overweegt de Afdeling dat dit gebruik en de daaraan toe te rekenen gevolgen aan de orde kunnen worden gesteld en door VvE Papsouwselaan ook aan de orde zijn gesteld in de procedure van het in 2.5.4. bedoelde reparatieplan. Uit het bestreden besluit valt weliswaar op te maken dat de plannen voor een parkeergarage aan de Papsouwselaan in de goedkeuringsfase bekend waren, niet valt uit het bestreden besluit op te maken dat het college aan die plannen reeds instemming heeft betuigd. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding daarop in deze procedure in te gaan.

2.6.3. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding gevolgen te verbinden aan de ter zitting vastgestelde omstandigheid dat enkele bij de planvaststelling doorgevoerde verwijzingen naar subleden in artikel 6 van de planvoorschriften niet zijn verwerkt in de aan het college ter goedkeuring voorgelegde planvoorschriften. Deze omissies maken niet dat het besluit van het college met het oog op hetgeen VvE Papsouwselaan heeft aangevoerd, voor onjuist dient te worden gehouden.

2.6.4. De conclusie is dat hetgeen VvE Papsouwselaan heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen volstaan met de aan zijn besluit in zoverre ten grondslag gelegde motivering.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van VvE Papsouwselaan is ongegrond.

Het beroep van de Winkeliersvereniging

2.7. De Winkeliersvereniging stelt in beroep dat het college ook goedkeuring had dienen te onthouden aan de plandelen met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduidingen "gemengde doeleinden 2" en "detailhandel toegestaan", dit in verband met de samenhang met het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "gemengde doeleinden 1".

Uit een oogpunt van rechtszekerheid had niet voor een globale regeling zonder uitwerkingsverplichting mogen worden gekozen. Ook ontbreekt volgens de Winkeliersvereniging ten onrechte een beschrijving in hoofdlijnen. Voor gronden met de aanduiding "gemengde doeleinden 2" zijn volgens haar de mogelijkheden tot parkeren onvoldoende begrensd.

Het plan biedt volgens de Winkeliersvereniging te ruime mogelijkheden voor detailhandel wat zal leiden tot een ontwrichting van de voorzieningenstructuur. De distributie-planologische ruimte voor dagelijkse detailhandel is volgens haar aanzienlijk kleiner dan hetgeen het bestemmingsplan als maximale invulling mogelijk maakt. Daarbij beroept zij zich op een onderzoek van Ecorys Nederland B.V. (hierna: Ecorys). Ook is volgens haar ten onrechte geen branchegerichte regeling opgenomen. In dat verband beroept zij zich op de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2004, zaak no. 200307666/1, en artikel 3.1.2. van het (ontwerp) Besluit ruimtelijke ordening. Ook wijst de Winkeliersvereniging erop dat onvoldoende is ingegaan op de omstandigheid dat supermarkten meer nadelige gevolgen met zich brengen dan gewone detailhandel, namelijk milieuvervuiling en een ruimer gebruik van parkeerplaatsen.

Ten slotte betwijfelt de Winkeliersvereniging de financiële uitvoerbaarheid. Onduidelijk is volgens haar gebleven of van de financiële bijdrage die de gemeente levert, melding is gedaan bij de Europese Commissie en of het planschaderisico is meegenomen.

2.8. Zoals in 2.4. reeds is aangegeven, stemt het college op zich in met het uitgangspunt het winkelcentrum In de Hoven uit te breiden. Hij acht de voorgestane ingrijpende wijziging niet in strijd met het provinciale beleid. De wijze waarop dit met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "gemengde doeleinden 1" en in de planvoorschriften is geregeld acht hij evenwel onduidelijk en daarmee in strijd met de rechtszekerheid. In zijn besluit heeft hij aangegeven de ter plaatse geboden uitbreidingsmogelijkheden niet eenduidig te kunnen bepalen en de bedenkingen of hierdoor sprake zou kunnen zijn van een distributieve ontwrichting niet op zuivere wijze te kunnen weerleggen. Hij heeft de bedenkingen van onder meer de Winkeliersvereniging gegrond geacht. Wat betreft de andere plandelen met mogelijkheden voor detailhandel heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de regeling nagenoeg overeenkomt met de vorige bestemmingsregeling, met hier en daar een beperkte, aanvaardbare uitbreidingsmogelijkheid. Het college is van mening dat er geen overwegende bezwaren zijn ingediend die moeten leiden tot het onthouden van goedkeuring aan de andere plandelen in het plangebied met een detailhandelsmogelijkheid.

2.9. In 2.5. zijn planvoorschriften voor de bestemming "Gemengde doeleinden" vermeld.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn gronden op de kaart aangewezen voor "Detailhandelsdoeleinden" bestemd voor het uitoefenen van detailhandel, dienstverlening uit categorie 1 van de Lijst van Bedrijfstypen en bijbehorende voorzieningen.

2.9.1. In november 2003 heeft WPM Groep Consultants een distributie-planologisch onderzoek gedaan naar de effecten van de voorgenomen uitbreiding en vernieuwing van winkelcentrum In de Hoven met per saldo ongeveer 3.000 m² brutovloeroppervlak. In dit onderzoek is met name ingegaan op de effecten van de uitbreidingsplannen op de overige winkelcentra, zoals de buurtwinkels, en de binnenstad.

Door BRO adviseurs in ruimtelijke ordening, economie en milieu is in opdracht van het stadsgewest Haaglanden onderzoek gedaan ten behoeve van een vorm te geven detailhandelsvisie. Dit heeft geresulteerd in het rapport Regionale structuurvisie detailhandel Haaglanden 2005-2010, gedateerd 27 februari 2006.

2.9.2. In opdracht van de Winkeliersvereniging heeft Ecorys onderzoek gedaan naar de distributieve uitbreidingsruimte voor het winkelcentrum In de Hoven en de effecten van het initiatief van de vestiging van een supermarkt op het perceel Papsouwselaan 291. De bevindingen zijn neergelegd in het rapport Uitbreiding winkelcentrum In de Hoven te Delft van 7 januari 2008. Eén van de conclusies is dat de omvang en het aandeel van de dagelijkse sector in winkelcentrum In de Hoven in de huidige situatie al ongekend hoog is. Met de uitbreiding van de vestigingen van Albert Heijn en C1000 en de komst van een filiaal van Dirk van den Broek ontstaat een voor Nederland ongekende situatie: een clustering van vijf supermarkten die gezamenlijk bijna 9.000 m² winkelvloeroppervlak tellen. De mogelijkheid die het bestemmingsplan biedt, de uitbreidingsplannen volledig in te vullen met winkels in de dagelijkse sector leidt volgens Ecorys tot een absoluut onwenselijke situatie. Aannemelijk is volgens Ecorys dat de vestiging van een Dirk van den Broek-filiaal de omzetten en winstmarges van de andere winkels en winkelcentra onder druk zet, wat er op termijn toe kan leiden dat een deel van dit aanbod niet langer levensvatbaar is.

2.10. De Afdeling stelt voorop dat de Winkeliersvereniging niet bestrijdt dat het college op goede gronden goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "gemengde doeleinden 1". Gelet op de overwegingen die het college heeft gehanteerd, dient de raad in het op grond van artikel 30 van de WRO vast te stellen plan te voorzien in een nadere verduidelijking en onder meer in te gaan op de planologisch-distributieve gevolgen van de ontwikkelingen ter plaatse van het winkelcentrum In de Hoven. Daarbij dient de raad mede het rapport van Ecorys te betrekken.

2.10.1. Over het bezwaar van de Winkeliersvereniging dat het college om redenen van rechtszekerheid ook goedkeuring had dienen te onthouden aan de plandelen met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduidingen "gemengde doeleinden 2" en "detailhandel" overweegt de Afdeling dat het in beginsel tot de beleidsvrijheid van de raad behoort om de mate van gedetailleerdheid van een plan of delen daarvan te bepalen. Het systeem van de WRO brengt mee dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft nagelaten om redenen van rechtszekerheid goedkeuring te onthouden aan de plandelen met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduidingen "gemengde doeleinden 2" en "detailhandel". Het betreft hier, anders dan het geval is bij het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "gemengde doeleinden 1", relatief kleine en overzichtelijke bestemmingsvlakken met daarop voornamelijk bestaande voorzieningen. De Afdeling ziet in hetgeen de Winkeliersvereniging heeft aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtszekerheid bij die plandelen in het geding kan komen. Voor zover het de parkeermogelijkheden betreft overweegt zij dat ook deze door de beperkte omvang van de bestemmingsvlakken worden begrensd. Wat betreft het opnemen van een beschrijving in hoofdlijnen overweegt de Afdeling dat de WRO noch het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 daartoe verplicht.

2.10.2. Voor zover het betreft de gemeentelijke bijdrage is ter zitting door de raad onweersproken gesteld dat deze ziet op de openbare ruimte en geen betrekking heeft op de met het plan geboden detailhandelsmogelijkheden in de omgeving van het winkelcentrum In de Hoven. Verder voorziet de WRO niet in de mogelijkheid in een bestemmingsplan binnen de categorie kleinschalige detailhandel onderscheid naar dagelijkse en niet-dagelijkse detailhandel te maken. Artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening is op dit geding niet van toepassing, nog daargelaten de vraag naar de hiermee geboden mogelijkheden. Het beroep op de uitspraak van 21 april 2004 faalt reeds om de reden dat dit geen bestemmingsplanzaak was. Wat betreft het planschaderisico acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat een in te dienen verzoek om schadevergoeding aan de uitvoerbaarheid van het plan, voor zover goedgekeurd, in de weg zal staan.

2.10.3. Voor de plandelen met detailhandelsmogelijkheden in de directe omgeving van winkelcentrum In de Hoven heeft de raad ter zitting een overzicht gegeven met daarop de omvang en ligging van die mogelijkheden onder het vorige en het thans voorliggende bestemmingsplan. De gronden waarop de onthouding van goedkeuring ziet, zijn daarbij buiten beschouwing gelaten. Uit het overzicht, dat ter zitting nog enigszins is aangepast, volgt, hetgeen onweersproken is door de Winkeliersvereniging, dat de oppervlakte van de gronden met de mogelijkheid van detailhandel, in het thans voorliggende plan in zijn totaliteit is afgenomen. De Afdeling ziet dan ook reeds hierom geen aanleiding voor de verwachting dat de desbetreffende plandelen aanleiding zouden kunnen geven tot een ontwrichting van de voorzieningenstructuur.

2.10.4. Voor zover het beroep zich meer in het bijzonder richt op de plandelen waar een uitbreiding van een Albert Heijn-filiaal en de vestiging van een filiaal van D-Winkels B.V. zijn voorzien, overweegt de Afdeling het volgende.

Wat betreft de vestiging van een Dirk van den Broek-supermarkt op het perceel Papsouwselaan 291 is gebleken dat de ter plaatse geldende bestemming "Gemengde doeleinden 2" en de aanduiding "detailhandel" de vestiging van een supermarkt hier noch bij recht noch met vrijstelling mogelijk maken. De in het rapport van Ecorys gestelde gevolgen van de vestiging van een supermarkt op dit perceel behoeven derhalve in deze procedure geen verdere bespreking.

Voorts volgt uit het door de raad overgelegde overzicht dat de omvang van het bestemmingsvlak "Detailhandelsdoeleinden" ten behoeve van het bestaande Albert Heijn-filiaal ten zuiden van de Martinus Nijhofflaan is vergroot met 852 m² ten opzichte van de in het vorige bestemmingsplan neergelegde omvang van 4.341 m². De Afdeling ziet niet in dat deze toename op zichzelf voor het college aanleiding had moeten zijn goedkeuring aan dit plandeel te onthouden. Daarbij is van belang dat de totale detailhandelsmogelijkheden in het gebied rond het winkelcentrum In de Hoven in omvang zijn verkleind. Niet is aannemelijk gemaakt dat een vergroting van het Albert Heijn-filiaal ter plaatse niet op aanvaardbare wijze kan worden ingepast. De Afdeling ziet ten slotte niet in dat een zodanige samenhang tussen de voorziene uitbreiding van het Albert Heijn-filiaal en de herstructurering van het winkelcentrum In de Hoven bestaat dat het college om die reden goedkeuring had dienen te onthouden aan het plandeel voor het Albert Heijn-filiaal.

2.10.5. De conclusie is dat hetgeen de Winkeliersvereniging heeft aangevoerd, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van de Winkeliersvereniging is ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 2]

2.11. [appellanten sub 2] stellen in beroep dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" die zien op hun percelen aan de [locatie 1] en de Neringstraat. Zij voeren aan dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat alle activiteiten ter plaatse voortvloeien uit aannemingswerkzaamheden. De bedrijfsvoering bestaat volgens hen in beide gevallen mede uit een timmerbedrijf en een houtzagerij. Dit zijn zelfstandige activiteiten. Een maatbestemming is volgens [appellanten sub 2] strijdig met het provinciale en regionale beleid. Dit beleid voorziet in een zo hoog mogelijke milieucategorie, in dit geval milieucategorie 3.2, en een intensief grondgebruik. Ook is onduidelijk in welk gebiedstype de bedrijven zijn ingedeeld. De bestemmingsregeling leidt volgens [appellanten sub 2] tot een beperking van de flexibiliteit in de bedrijfsvoering.

Het college heeft volgens hen ten onrechte rekening gehouden met de ontwikkelingen inzake woningbouw binnen het aangrenzende gebied van het bestemmingsplan "Spoorzone". [appellanten sub 2] stellen in hun beroepschrift dat de goedkeuring van die mogelijkheden door de Afdeling zal behoren te worden vernietigd. Door de ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied "Spoorzone" en de beperking van de gebruiksmogelijkheden neemt de aantrekkelijkheid van het bedrijventerrein af. De financiële gevolgen hiervan zijn volgens hen niet nader bezien.

Verder zijn de percelen [locatie 4] alsmede 7 en 9 ten onrechte niet als onderdeel van de bedrijven van [appellante sub 2 B] onderscheidenlijk [appellante sub 2 A] aangemerkt, is de bouwhoogte te beperkt en is bebouwing op de hoeken aan de zijde van de [locatie 1] ten onrechte niet mogelijk gemaakt. Ook anderszins zijn ten onrechte geen uitbreidingsmogelijkheden geboden. In dat verband beroepen [appellanten sub 2] zich op de uitspraken van de Afdeling van 27 februari 2002 in zaak no. 200003809/1 (onder meer Gemeentestem 2002, 7162, 7) en van 3 mei 2006 in zaak no. 200509172/1.

2.12. Het college acht het plan op deze punten niet in strijd met het provinciale of regionale beleid. Uit de Nota Regels voor Ruimte vloeit voort dat op een bedrijventerrein bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie moeten worden toegelaten. Dit wordt bepaald door lokale omstandigheden.

2.13. De bedrijven van [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] bevinden zich aan de [locatie 2] op het bedrijventerrein Voorhof. De bedrijfsbebouwing omvat in beide gevallen een kantoor, een kantine en een werkplaats met machines.

Volgens het deskundigenbericht bestaan de bedrijfsactiviteiten van [appellante sub 2 A] uit verbouw, onderhoud, renovatie en restauratie, alsmede kleinschalige nieuwbouw, van een eenvoudig kozijn tot een complete bedrijfshal. Gespecialiseerde werkzaamheden, zoals installatiewerk, worden uitbesteed.

De bedrijfsactiviteiten van [appellante sub 2 B] bestaan volgens het deskundigenbericht uit verbouw, onderhoud en renovatie en incidenteel de nieuwbouw van een complete woning. Het bedrijf is onder meer gespecialiseerd in dakopbouwen, dakkapellen, kozijnen en badkamers. Gespecialiseerde werkzaamheden, zoals installatiewerk, worden uitbesteed.

2.14. Aan de gronden met de bedrijven van [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] is de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" toegekend met de nadere aanduiding "I". Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder I, sub a en b, van de planvoorschriften zijn de aldus aangewezen gronden bestemd voor bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Lijst van Bedrijfstypen en tevens voor een bouwbedrijf, Standaard Bedrijfsindeling (hierna: SBI) 45. Tot SBI 45 worden bouwbedrijven en aannemingsbedrijven met een werkplaats gerekend met milieucategorie 3.2 en een in acht te nemen afstand van 50 meter tot gevoelige bestemmingen.

Ingevolge het tweede lid mogen de gronden uitsluitend gebruikt worden voor bedrijfsactiviteiten die gericht zijn op het vervaardigen van producten zoals genoemd in de Lijst van Bedrijfstypen, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, begraafplaats, hotel en horeca.

Ingevolge het vijfde lid, onder I, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het eerste lid om bedrijven uit categorie 3.1 van de Lijst van Bedrijfstypen mogelijk te maken en om bedrijven toe te laten die niet worden genoemd in de Lijst van Bedrijfstypen. Ingevolge het vijfde lid, onder II, verleent het college van burgemeester en wethouders deze vrijstelling indien deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten), geacht kunnen worden te behoren tot categorie 2 en indien de kwaliteit van de leefomgeving niet nadelig wordt beïnvloed. In de beoordeling wordt aandacht besteed aan sociale veiligheid, groen, mobiliteit en economisch functioneren.

2.14.1. In de plantoelichting is ingegaan op de gemeentelijke nota Bedrijven en bestemmingsplannen uit 2003 (hierna: de nota). In deze nota staat het algemene beleid over de wijze waarop bedrijven in bestemmingsplannen worden bestemd. Uitgangspunt is dat er minimale afstanden zijn tussen bedrijven en gevoelige bestemmingen. Daartoe zijn bedrijven ingedeeld in zes categorieën. Verder is de gemeente ingedeeld in acht verschillende gebiedstypes. Per bestemmingsplan dient het algemene beleid te worden gespecificeerd. Het plangebied is in dit beleid aangewezen als gebiedstype Woonwijk 2. In de noordoostelijke hoek van het plangebied bevindt zich een gebied, dat past binnen de criteria van een gemengde woonwijk uit de nota. Hier is, nog steeds aldus de plantoelichting, in de loop van jaren een menging van functies gegroeid. Er komen hier bedrijven voor maar ook woningen, winkels en zakelijke dienstverlening. Er bestaan volgens de plantoelichting vooralsnog geen plannen om dit gebied te transformeren in een ander gebiedstype. Bedrijven in de categorieën 1 en 2 zijn hier zonder meer toegelaten en bedrijven in categorie 3.1 met vrijstelling. Ten behoeve van een aantal bedrijven die vallen onder categorie 3.2, is een maatbestemming opgenomen. Dit betreft onder meer de bedrijven van [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B].

2.14.2. In haar uitspraak van 23 april 2008 in zaak no. 200608741/1 heeft de Afdeling over de beroepen van [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] tegen het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "Spoorzone" van de gemeente Delft het volgende overwogen:

"De besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid "[appellante sub 2 A]" en "[appellante sub 2 B]" stellen dat de voorziene woningen aan de [locatie 1] hun bedrijfsvoeringen onevenredig belemmeren. Volgens hen kan de nieuwbouw niet worden gerealiseerd omdat het plan geen waarborg biedt dat de nodige geluidbeperkende maatregelen zullen worden getroffen. Voor zover in verband met de geluidbelasting nadere eisen bij of krachtens de Wet milieubeheer zijn opgelegd, kan volgens hen van deze nadere eisen niet worden uitgegaan omdat met het instrument nadere eisen niet is beoogd een planologische regeling te treffen.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze bedrijven in hun bedrijfsvoering kunnen worden belemmerd als gevolg van de ontwikkelingen zoals voorzien in het plan. Volgens verweerder kan via het stellen van nadere eisen bij of krachtens de Wet milieubeheer de geluidbelasting vanwege de bedrijven tot een aanvaardbaar niveau worden teruggebracht. Dit is volgens verweerder mogelijk omdat op kortere afstand van de bedrijven reeds bestaande woningen staan waarvoor geluidbeperkende maatregelen moeten worden genomen en deze maatregelen ook ervoor zorgen dat bij de nieuwe woningen de geldende geluidgrenswaarden niet worden overschreden.

[appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] exploiteren onderscheidenlijk aan de [locatie 2 en 3] hun ondernemingen. Hun bedrijven liggen op het bedrijventerrein "Bedrijvenpark Voorhof". Deze gronden maken geen onderdeel uit van het plangebied. Ten noorden en ten oosten van de bedrijven is woningbouw voorzien en zijn de gronden bestemd als "Woondoeleinden (W)". De kortste afstand tussen deze gronden en de gronden van [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] is ongeveer 27 meter en de daarop aanwezige bedrijfsgebouwen ongeveer 29 meter.

In de rapporten "Eindrapportage akoestisch onderzoek naar hindercontouren bedrijvenpark Voorhof" en "Akoestisch onderzoek naar hindercontouren bedrijvenpark Voorhof" van onderscheidenlijk 29 april 2005 en 8 december 2005 zijn de resultaten van het onderzoek naar de geluidbelasting vanwege deze bedrijven neergelegd. Uit deze akoestische rapporten volgt dat de voor de bedrijven geldende geluidnormen uit het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer zonder het treffen van geluidbeperkende maatregelen bij de bestaande en de voorziene woningen worden overschreden en met het treffen van akoestische maatregelen in verband met de bestaande woningen deze waarden bij de voorziene woningen nog steeds worden overschreden. Volgens de akoestische rapporten kunnen de geluidgrenswaarden alleen met aanvullende maatregelen bij de voorziene woningen worden nageleefd.

Ter zitting is gebleken dat de dichtst bij de bedrijven gelegen bestaande woning op een afstand van 64 meter staat. De nieuwe woningen zijn op kortere afstand voorzien. Verweerder is er derhalve ten onrechte vanuit gegaan dat de bestaande woningen op kortere afstand staan dan de voorziene woningen. In zoverre is verweerder uitgegaan van de verkeerde feitelijke situatie. Verweerder heeft zich ook op het standpunt gesteld dat met het treffen van geluidbeperkende maatregelen bij de bestaande woningen bij de nieuwe woningen aan de geluidgrenswaarden kan worden voldaan. In de akoestische rapporten is de geluidbelasting vanwege de bedrijven berekend bij twee bestaande woningen. Daargelaten de vraag of in de akoestische rapporten is uitgegaan van de juiste afstand voor een van de bestaande woningen, blijkt uit deze rapporten dat indien geluidbeperkende maatregelen worden getroffen in verband met de geluidbelasting bij de bestaande woningen de geluidgrenswaarden nog steeds bij de voorziene woningen worden overschreden. Door de voorziene woningen worden de bedrijven meer beperkt dan in de huidige situatie. Verweerder heeft dit niet onderkend en heeft ook onvoldoende inzicht gehad in de af te wegen belangen. In zoverre is het bestreden besluit niet met de te betrachten zorgvuldigheid voorbereid en berust het niet op een voldoende draagkrachtige motivering. Voor zover uit het door de raad overgelegde akoestisch rapport van 27 november 2007 zou blijken dat [appellante sub 2 B] bij de voorziene woningen wel aan de voor het bedrijf geldende geluidgrenswaarden kan voldoen, wordt overwogen dat dit rapport met het oog op een goede procesorde buiten beschouwing moet worden gelaten. Dit rapport is eerst op 7 januari 2008 bij de Afdeling ingekomen en andere partijen hebben niet voldoende gelegenheid gehad hierop te reageren.".

2.15. De Afdeling stelt voorop geen aanleiding te zien voor het oordeel dat het bedrijventerrein Voorhof buiten het bestemmingsplan had moeten worden gehouden vanwege de ontwikkelingen in het naastgelegen gebied waarop het bestemmingsplan "Spoorzone" ziet. Gelet op de systematiek van de WRO komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of het recht. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het in het voorliggende bestemmingsplan voor het bedrijventerrein met name om een conserverende bestemmingsregeling gaat en in het bestemmingsplan "Spoorzone" om nieuwe ontwikkelingen. Daarbij komt dat [appellanten sub 2] hun bezwaren konden inbrengen en ook hebben ingebracht in de procedure inzake het bestemmingsplan "Spoorzone". De in die procedure aangevoerde en thans herhaalde bezwaren inzake de woningbouw en de financiële uitvoerbaarheid dienen buiten bespreking te blijven.

2.15.1. De omstandigheid dat de beroepen van [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] in de zaak van het bestemmingsplan "Spoorzone" gegrond zijn verklaard, brengt niet reeds om die reden met zich dat het beroep van [appellanten sub 2] in de thans voorliggende zaak gegrond dient te worden verklaard. Het college dient een nieuw besluit te nemen over de aanvaardbaarheid van woningbouw op de nabij de bedrijfspercelen in het bestemmingsplangebied "Spoorzone" gelegen gronden. Mocht hij tot de conclusie komen dat woningbouw ter plaatse niet aanvaardbaar is, dan volgt daaruit niet per definitie de conclusie dat in dat geval aan [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] ruimere gebruiksmogelijkheden dan in het thans voorliggende bestemmingsplan liggen besloten, zouden moeten worden toegekend. Een beperking van de bedrijfsmogelijkheden kan immers ook uit anderen hoofde aangewezen zijn. Daarbij overweegt de Afdeling dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. De raad is dan ook in het algemeen niet gehouden in een nieuw bestemmingsplan voor de bedrijfspercelen van [appellanten sub 2] dezelfde bedrijfsmogelijkheden te bieden als in het vorige bestemmingsplan.

2.15.2. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd inzake het provinciale en regionale beleid, zoals neergelegd in het streekplan Zuid-Holland West en de Nota Regels voor Ruimte alsmede in het Regionaal Structuurplan Haaglanden, ziet de Afdeling geen aanleiding de doelstelling van het gemeentelijke beleid de milieubelasting vanwege het bedrijventerrein Voorhof terug te brengen, daarmee in strijd te achten. De keuze voor de algemene categorieën 1 en 2, aangevuld met maatbestemmingen, sluit een intensief grondgebruik, zoals bedoeld in vorengenoemd beleid, niet uit. Verder dient het provinciale en regionale beleid aldus te worden gelezen dat de hoogte van de maximale milieucategorie wordt gerelateerd aan de lokale omstandigheden. Dit beleid sluit een beperking van de toe te laten bedrijfscategorieën niet uit. Daarvoor is in dit geval van belang dat het hier een gemengd gebied met op relatief korte afstand woonbebouwing betreft. Uit het provinciale en regionale beleid volgt niet dat ter plaatse ruimere bedrijfsmogelijkheden mogelijk moeten worden gemaakt dan thans in het bestemmingsplan zijn neergelegd.

[appellanten sub 2] hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat het bestemmingsplan in zoverre strijdig is met het gemeentelijke beleid de zwaarte van de bedrijvigheid ter plaatse terug te dringen. Voorts zijn wijzigingen in de bedrijfsvoering naar milieucategorie 1 en 2 en met vrijstelling 3.1 niet uitgesloten. Wat betreft de gebiedstypering overweegt de Afdeling nog dat, naar ter zitting door de raad is toegelicht, het bedrijventerrein op de kaart bij de nota is gesitueerd in gebiedstype Woonwijk 2, maar dat vanwege de bijzondere kenmerken voor het bedrijventerrein gebiedstype Woonwijk 1 wordt aangehouden. Voor zover hiermee sprake is van enige onduidelijkheid dient te worden vastgesteld dat het belang van [appellanten sub 2] eerder is gediend met gebiedstype Woonwijk 1 dan met gebiedstype Woonwijk 2 aangezien gebiedstype Woonwijk 1 ruimere mogelijkheden biedt voor bedrijvigheid.

2.15.3. Uit hetgeen het college heeft overwogen, volgt niet dat hij voor [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] van onjuiste activiteiten ter plaatse is uitgegaan. De omstandigheid dat hij in zijn besluit heeft gesteld dat aan beide bedrijven de maatbestemming "III", een timmerwerkfabriek, is toegekend, dient te worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving. Deze in het ontwerpplan opgenomen aanduiding is bij de vaststelling gewijzigd in "bouwbedrijf".

De door [appellanten sub 2] genoemde SBI-code 20 ziet met name op de houtindustrie. Hieraan en ook aan de door [appellanten sub 2] genoemde SBI-subcode 203 is een ten opzichte van SBI-code 45 grotere in acht te nemen afstand tot gevoelige bestemmingen verbonden, namelijk 100 meter in plaats van 50 meter. Niet is aannemelijk gemaakt dat de activiteiten van [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] industrie- of fabrieksmatig zijn. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de activiteiten die los van de aannemingswerkzaamheden worden verricht, zodanig ruim in omvang zijn dat deze leidend zouden moeten zijn voor de typering van beide bedrijven. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de activiteiten van [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] worden gedekt door SBI-code 45 en dat geen aanleiding bestond daarnaast SBI-code 20 met subcodes mogelijk te maken. Daarbij is van belang dat door de raad en het college ter zitting het standpunt is ingenomen dat beide bedrijven alle werkzaamheden die zij ten tijde van het bestreden besluit uitoefenden, zoals op hoofdlijnen weergegeven in 2.13, met de thans toegekende bestemmingsregeling kunnen blijven uitoefenen. De Afdeling stelt vast, mede gelet op het verhandelde ter zitting, dat ook de voorgenomen specialisatie in prefab-dakkapellen door [appellante sub 2 B] daarmee niet is uitgesloten.

2.15.4. Voor beide bedrijven zijn verder, anders dan het geval was in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 27 februari 2002, enige uitbreidingsmogelijkheden geboden. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 3 mei 2006, is niet aannemelijk gemaakt dat deze uitbreidingsmogelijkheden niet reëel kunnen worden geacht.

2.15.5. Voor zover het betreft de in het plan neergelegde maximale hoogte voor de bedrijfsgebouwen is niet gebleken dat [appellanten sub 2] hierdoor in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Zij hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat de noodzaak bestaat ter plaatse van de hoeken aan de zijde van de [locatie 1] bouwmogelijkheden te bieden, nog daargelaten de gevolgen daarvan voor het straatbeeld.

2.15.6. Aan de percelen [locatie 4] en [locatie 5] en [locatie 6] is de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" toegekend, echter, anders dan het geval is voor de overige bedrijfspercelen van [appellanten sub 2], zonder de aanduiding "I". Voor die percelen is derhalve niet voorzien in een maatbestemming en is volstaan met de reguliere bedrijfsbestemming. In het deskundigenbericht is vermeld en ter zitting is bevestigd dat het perceel [locatie 4] bij [appellante sub 2 B] in gebruik is als opslagruimte voor haar aanhangwagens en als grootmagazijn. De percelen [locatie 5] en [locatie 6] van [appellante sub 2 A] zijn ten behoeve van opslagdoeleinden in gebruik bij derden. Door de raad is ter zitting toegelicht dat de percelen functioneel zijn bestemd. Niet is gebleken van voornemens bij [appellanten sub 2] de ruimten op deze percelen in gebruik te nemen ten behoeve van de reguliere bedrijfsactiviteiten. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid met de bestemmingsregeling voor deze percelen heeft kunnen instemmen. Daarbij is van belang dat ook hier de bestaande activiteiten kunnen worden voortgezet.

2.15.7. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.

Proceskosten

2.16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Bechinka

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008

371.