Home

Raad van State, 11-06-2008, BD3613, 200707012/1

Raad van State, 11-06-2008, BD3613, 200707012/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
11 juni 2008
Datum publicatie
11 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:RVS:2008:BD3613
Zaaknummer
200707012/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 8 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een garage op een perceel gelegen aan [locatie] te [plaats].

Uitspraak

200707012/1.

Datum uitspraak: 11 juni 2008

 

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp,

appellant,

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/6507 van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 augustus 2007 in het geding tussen:

[wederpartijen], wonend te Leiderdorp

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een garage op een perceel gelegen aan [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het college het door wederpartijen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 augustus 2007, verzonden op 22 augustus 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 oktober 2007.

[wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.

Het college heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij gezonden.

[wederpartijen] hebben een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij gezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W. Lever, advocaat te Leiden, en J.C. Borst, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [wederpartijen], verschenen in de persoon van [wederpartij], als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een garage op een stuk groenstrook en een deel van een openbare parkeerstrook. [vergunninghouder] heeft de voor de bouw benodigde grond van de gemeente gekocht. De bouw van een garage op die grond is in strijd met de, op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum", op het perceel rustende bestemmingen "openbaar groen", "parkeerstrook en/of parkeerterrein" en "openbaar groen, plantsoen of berm".

Om niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen heeft het college vrijstelling verleend met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, sub 1, van het Besluit ruimtelijke ordening 1985.

2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft

geoordeeld dat het besluit van 20 juni 2006 in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) tot stand is gekomen.

2.2.1. De koopovereenkomst, waarbij [vergunninghouder] van de gemeente de voor de bouw benodigde grond heeft gekocht, is op 18 november 2004 gesloten. In deze overeenkomst is de voorwaarde opgenomen dat de koper de overeenkomst kan ontbinden indien hij binnen een jaar na ondertekening daarvan niet over een onherroepelijke bouwvergunning beschikt. Voorts is in de koopovereenkomst opgenomen dat de grond feitelijk zal worden geleverd op het moment dat [vergunninghouder] een onherroepelijke bouwvergunning heeft gekregen, maar in ieder geval drie jaar na het sluiten van die overeenkomst.

Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat het sluiten van de koopovereenkomst met voornoemde voorwaarden niet tot gevolg heeft dat het college de schijn van partijdigheid wat betreft de af te wegen belangen behorende bij het nemen van een vrijstellingsbesluit ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO, onvoldoende heeft vermeden. Het enkele feit dat het college als vertegenwoordiger van de gemeente Leiderdorp als rechtspersoon de voor de bouw benodigde grond heeft verkocht onder de ontbindende voorwaarde brengt, mede gelet op de hoogte van de verkoopprijs van € 4.097,47, niet mede dat het college een zodanig belang bij het doorgaan van de transactie had dat hij niet zonder de schijn van partijdigheid omtrent het verzoek om vrijstelling kon besluiten. Derhalve heeft het college dit besluit, in zoverre, dan ook niet genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb.

Het betoog slaagt.

2.3. Gelet hierop zal de Afdeling alsnog de overige bij de rechtbank door [wederpartijen] aangevoerde beroepsgronden beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.

2.4. [wederpartijen] hebben zich op het standpunt gesteld dat het college ten onrechte het bouwplan niet ter toetsing heeft voorgelegd aan de welstandscommissie.

2.4.1. Dit betoog slaagt niet. Uit de Welstandsnota Leiderdorp, zoals vastgesteld op 28 juni 2004, volgt dat een bouwplan dat voldoet aan de in hoofdstuk 9.1 van die nota opgenomen loketcriteria niet ter beoordeling aan de welstandscommissie hoeft te worden voorgelegd. Het bouwplan voldeed ten tijde van het besluit van 8 november 2005 niet aan de in de loketcriteria opgenomen eis van een minimale afstand van 0.50 meter tot de erfgrens. Op 26 april 2006 is de welstandsnota herzien waarbij voornoemde eis is vervallen. Het bouwplan voldeed ten tijde van het in beroep bestreden besluit van 20 juni 2006 wel aan de loketcriteria en hoefde derhalve niet ter beoordeling aan de welstandscommissie te worden voorgelegd.

2.5. [wederpartijen] hebben voorts betoogd dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Volgens [wederpartijen] is de verlening van vrijstelling niet in overeenstemming met de "Nota vrijstellingenbeleid bestemmingsplannen" (hierna: het vrijstellingenbeleid) dat ten behoeve van de toepassing van onder meer artikel 19, derde lid, van de WRO is opgesteld. Blijkens het vrijstellingenbeleid mag vrijstelling op basis van artikel 19, derde lid, van de WRO voor uitbreidingen van bijgebouwen of woongebouwen met een woonbestemming slechts worden verleend indien voldaan is aan de erfbebouwingsregeling Leiderdorp, zoals neergelegd in het bestemmingsplan "Partiele herziening voorschriften erfbebouwingsregelingen Leiderdorp" (hierna: de erfbebouwingsregeling). Dijkstra en De Leur hebben zich op het standpunt gesteld dat daaraan niet wordt voldaan.

2.5.1. Dit betoog slaagt. Het bouwplan is voorzien op de groenstrook en een deel van de parkeerstrook die [vergunninghouder] van de gemeente heeft gekocht. Derhalve was het bouwplan ten tijde van het besluit van 20 juni 2006 feitelijk niet voorzien op een erf. Gelet hierop was de erfbebouwingsregeling, anders dan het college heeft gesteld, niet toepasselijk en kon het college dan ook niet met toepassing van deze regeling overeenkomstig het vrijstellingenbeleid vrijstelling verlenen. Het besluit van 20 juni 2006 is derhalve niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en berust, in strijd met artikel 7:12 van de Awb, niet op een deugdelijke motivering.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. Nu echter de beslissing van de rechtbank juist is, dient de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Wagtendonk w.g. Soede

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2008

270-552.