Home

Raad van State, 11-06-2008, BD3600, 200704080/1

Raad van State, 11-06-2008, BD3600, 200704080/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
11 juni 2008
Datum publicatie
11 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:RVS:2008:BD3600
Zaaknummer
200704080/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 8 mei 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Weert (hierna: de raad) bij besluit van 20 september 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Vrouwenhof".

Uitspraak

200704080/1.

Datum uitspraak: 11 juni 2008

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],

2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

3. [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],

4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Weert (hierna: de raad) bij besluit van 20 september 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Vrouwenhof".

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juni 2007, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2007, [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2007, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2007, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Het college van burgemeester en wethouders van Weert (hierna: het college van burgemeester en wethouders), [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Het college van burgemeester en wethouders, [appellant sub 1] en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2008, waar [appellant sub 1], bijgestaan door P.H.A. Coolen, [appellant sub 2], bijgestaan door J.P.M. van der Heijden, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.F. Winkels, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.

Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. H.L.M.G. Creemers, ambtenaar in dienst van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

Het plan

2.2. Het plan voorziet in de bouw van woningen en de aanleg van sport- en recreatievoorzieningen binnen een gebied aan de oostzijde van Weert.

Het beroep van [appellant sub 1]

2.3. [appellant sub 1] voert in de eerste plaats aan dat het toekennen van de bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden" aan een deel van zijn gronden ten onrechte leidt tot een beperking van hetgeen ter plaatse voorheen mogelijk was. Hij wijst daarbij op de mogelijkheid om bij zijn paardenfokkerij een bedrijfswoning te bouwen en op de minder ruime mogelijkheden voor het bouwen van stallen.

2.3.1. Het college stemt in met het standpunt van de raad dat voor [appellant sub 1] geen verslechtering optreedt door het niet toestaan van een woning binnen de bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden". Nu aan de [locatie 1 en 2] twee bedrijfswoningen aanwezig zijn, was de bouw van nog een bedrijfswoning op gronden met de bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden" voorheen immers ook niet toegestaan. Indien de bestaande bedrijfswoning aan de [locatie 1] wordt afgebroken, kan medewerking worden verleend aan een nieuw te bouwen woning, aldus de raad.

2.3.2. Het plandeel met de bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden" heeft betrekking op een deel van de gronden die [appellant sub 1] gebruikt voor zijn paardenfokkerij. De gronden van [appellant sub 1] waren onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998" bestemd als "Agrarisch bouwblok". Op de gronden met de bestemming "Agrarisch bouwblok" zijn twee bedrijfswoningen toegestaan, welke zijn gerealiseerd op gronden buiten het plangebied aan de [locatie 1 en 2]. De woning aan de [locatie 2]is inmiddels verkocht. [appellant sub 1] wenst de bedrijfswoning aan de [locatie 1] om te vormen tot stagiaireverblijf en wenst een bedrijfswoning te realiseren op de gronden met de bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden". Het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" voorzag niet in de mogelijkheid om, naast de twee bestaande bedrijfswoningen aan de [locatie 1 en 2], het door [appellant sub 1] gewenste stagiaireverblijf te realiseren.

2.3.3. Het voorliggende plan voorziet voor [appellant sub 1] wat betreft het realiseren van bedrijfswoningen in die zin in een beperking, dat de bestaande bedrijfswoning aan de [locatie 1] niet zonder meer mag worden herbouwd op de gronden met de bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden". Wat betreft het aantal bedrijfswoningen dat [appellant sub 1] mag realiseren vormt het plan geen beperking van de voorheen geldende mogelijkheden. [appellant sub 1] heeft voorts niet laten blijken van concrete plannen voor het herbouwen van zijn bedrijfswoning aan de [locatie 1]dan wel voor de bouw van een stagiaireverblijf.

Het plan heeft onder meer tot gevolg dat het bouwen van stallen niet is toegestaan op de gronden die thans grotendeels in gebruik zijn voor een overdekte rijhal en een buitenbak. De bestaande stallen die in gebruik zijn bij de paardenfokkerij mogen als zodanig gebruikt blijven worden. [appellant sub 1] heeft niet laten blijken van concrete plannen om extra stallen te bouwen.

De raad is bij het toekennen van de bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden" aan een deel van de gronden die [appellant sub 1] gebruikt, uitgegaan van de feitelijk bestaande situatie ter plaatse. Als gevolg hiervan zijn de planologische mogelijkheden voor het gebruik van de gronden voor de paardenfokkerij eniger mate beperkt. Bij de afweging van de belangen van de paardenfokkerij bij behoud van de bestemming "Agrarisch bouwblok A" voor het deel van de gronden dat in gebruik is voor onder meer de rijhal en de buitenbak en het belang dat is gediend met de realisering van de voorziene woningen heeft het college aan deze beperking van de planologische mogelijkheden op zichzelf echter geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen.

Overigens heeft de raad ter zitting verklaard dat de mogelijkheid tot het oprichten van een stagiaireverblijf bespreekbaar is bij de voorziene onderhandelingen over de aankoop van de gronden van [appellant sub 1] waarop woningbouw is voorzien.

2.4. [appellant sub 1] stelt voorts dat op sommige locaties in het plangebied nabij zijn paardenfokkerij waar woningbouw is voorzien, overlast kan ontstaan als gevolg van de bedrijfsvoering van de paardenfokkerij.

2.4.1. In verband met mogelijke geuroverlast bedraagt de adviesafstand tussen woonbebouwing en maneges volgens de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) 50 meter, aldus de raad. Aangezien aan de zijde van de geplande woningbouw geen dierverblijven zijn toegestaan, acht het college met de raad de afstand tussen de voorziene woningbouw en het bouwvlak voor de paardenfokkerij van [appellant sub 1] aanvaardbaar.

2.4.2. De gronden met de bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden" en de aanduiding 'manege toegestaan', waar geen dierverblijven zijn toegestaan, liggen op een afstand van minimaal 25 meter tot de gronden waarop het plan de bouw van woningen toelaat. De stallen van [appellant sub 1] bevinden zich op een afstand van ongeveer 100 meter tot de voorziene woningen.

Nu de nieuwe woningen zijn voorzien op ten minste 100 meter van de grens van de deuren van de stallen van [appellant sub 1] wordt hij volgens het in zoverre onbetwiste deskundigenbericht op grond van de nieuwe regelgeving voor geurhinder niet in zijn bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. Ook ten gevolge van de regelgeving voor geluidhinder heeft de voorziene woningbouw voor de paardenfokkerij geen beperking van de bedrijfsvoering tot gevolg, aldus het deskundigenbericht. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de minimaal aan te houden afstand tussen de paardenfokkerij en de voorziene woningen voldoende is.

2.5. [appellant sub 1] voert daarnaast aan dat de bestemming van een deel van de gronden die voor de paardenfokkerij worden gebruikt als weiland, ten onrechte zijn bestemd voor "Woondoeleinden" en "Groen en water". Deze gronden zijn immers nodig voor de paardenfokkerij, aldus [appellant sub 1]. Volgens hem is onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen.

2.5.1. Het college stemt in met de opvatting van de raad dat het plan in zoverre het bedrijf van [appellant sub 1] niet zeer beperkt of bedreigt in de levensvatbaarheid.

2.5.2. Een stuk grond met een oppervlakte van ongeveer 2790 m² dat ten behoeve van de paardenfokkerij wordt gebruikt als weiland, is bestemd ten behoeve van woningbouw. Volgens het in zoverre onbetwiste deskundigenbericht heeft [appellant sub 1] voor zijn paarden een weiland van behoorlijke omvang nodig.

2.5.3. De gemeente Weert beschikt over gronden die grenzen aan de gronden van de paardenfokkerij. Een deel van deze gronden was in het verleden bij de paardenfokkerij in gebruik als weiland. Deze gronden, waarvan het gebruik als weiland overeenkomstig de geldende bestemming is, wil de gemeente betrekken bij de onderhandelingen met [appellant sub 1] over de aankoop van de gronden die zijn bestemd ten behoeve van woningbouw. In dat kader is aan [appellant sub 1] reeds een aanbod gedaan. Aldus bestaat de mogelijkheid van compensatie voor het verlies van het gedeelte van het weiland van [appellant sub 1] dat is bestemd voor woningbouw, zodat [appellant sub 1] ook in zoverre niet behoeft te worden beperkt in zijn bedrijfsvoering.

2.6. [appellant sub 1] betoogt ten slotte dat de wijzigingsbevoegdheid in het plan hem onvoldoende zekerheid biedt. Desgevraagd heeft [appellant sub 1] ter zitting toegelicht dat zijn beroep zich op dit punt richt tegen het van gemeentelijke zijde gemaakte voorbehoud van het slagen van de te doorlopen planologische procedure voor de eventuele uitbreiding van zijn bouwblok voor de bouw van een nieuwe buitenbak.

2.6.1. In een voorstel dat aan [appellant sub 1] is gedaan in het kader van de onderhandelingen over aankoop van een deel van zijn gronden is onder meer het volgende vermeld:

"de gemeente is bereid mee te werken aan de aanleg van een nieuwe buitenbak ten zuiden van uw bedrijf, buiten het bouwblok. Hiervoor is vergroting van het bouwblok noodzakelijk waarvoor een planologische procedure dient te worden doorlopen. De gemeente kan door u niet aansprakelijk worden gesteld voor het eventueel niet slagen van deze procedure door toedoen van derden."

2.6.2. Voor zover [appellant sub 1] zich richt tegen het gemaakte voorbehoud in het kader van de onderhandelingen over aankoop van een deel van zijn gronden, heeft het beroep geen betrekking op het plan, maar op aspecten die in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.

De wijzigingsbevoegdheid is beperkt tot de mogelijke wijziging van de situering en vorm van bouwvlakken dan wel het voorzien in nieuwe bouwvlakken. De wijzigingsbevoegdheid voorziet niet in mogelijke wijziging van de bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden" als zodanig. In de reactie op de zienswijze is door de raad aangegeven dat de wijzigingsbevoegdheid voornamelijk is opgenomen voor het voorziene sport- en recreatieterrein ten zuiden van het bedrijf van [appellant sub 1]. Voor [appellant sub 1] bestaat voorts de mogelijkheid zich te mengen in een procedure omtrent een eventueel op te stellen wijzigingsplan dat ziet op zijn gronden.

Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de wijzigingsbevoegdheid rechtsonzeker is, geeft hetgeen hij heeft aangevoerd geen aanleiding voor een dergelijk oordeel.

2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestreden plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

De beroepen van [appellant sub 2] en van [appellanten sub 3]

2.8. [appellanten sub 3] betogen dat onduidelijk is of het plan financieel uitvoerbaar is, gelet op eventueel uit te keren vergoedingen voor planschade.

2.8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de gemeente in de exploitatieopzet van het plan voldoende financiële middelen heeft gereserveerd voor eventuele planschadeclaims.

2.8.2. Volgens het deskundigenbericht is in het kader van het plan een planschaderisicoanalyse uitgevoerd door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken, van welke analyse de conclusies zijn meegenomen in de exploitatieopzet van het plan. [appellanten sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het plan leidt tot zodanige schade, dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan daarmee in gevaar komt.

Het betoog faalt.

2.9. [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] betogen dat het plan ten onrechte voorziet in woningbouw ten zuiden van hun woningen, onder meer op een deel van hun percelen. Zij voeren in dit verband onder meer aan dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy op hun percelen en tot waardevermindering van hun percelen. [appellant sub 2] wijst er in dit verband op dat de voorziene woningen tot gevolg hebben dat hij onvoldoende ruimte overhoudt voor zijn boomkwekerij. Voorts voert [appellant sub 2] aan dat de wijze waarop het plan woningbouw mogelijk maakt volgens hem rechtsonzeker is. Met zijn belangen is verder onvoldoende rekening gehouden omdat mogelijke woningbouw in de omgeving van zijn perceel niet is beperkt tot vrijstaande woningen. [appellanten sub 3] betogen dat is voorbijgegaan aan de mogelijkheid om te voorzien in woningbouw op een wijze die een minder grote inbreuk maakt op hun woon- en leefklimaat.

2.9.1. Volgens het college zijn de gronden die [appellant sub 2] momenteel gebruikt voor zijn boomkwekerij en de gronden die [appellanten sub 3] gebruiken als moestuin nodig voor het algemeen belang van woningbouw. Het college stelt zich met de raad op het standpunt dat sprake is van een aanvaardbare afstand tussen de voorziene woningen en de woningen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3]. De realisering van woningbouw aan de achterzijde van de woningen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] tast hun privacy niet in onevenredige mate aan, aldus het college. Het college stemt in met de opvatting van de raad dat verschuiving van de bouwplannen naar het zuiden, op een grotere afstand van de woning van [appellanten sub 3], negatieve gevolgen zou hebben voor de verkaveling van het nieuwe woongebied. Volgens het college zijn ter plaatse niet uitsluitend vrijstaande woningen planologisch verantwoord.

Het college stelt zich voorts op het standpunt dat met de voorziene invulling van het plangebied met 319 woningen een belangrijke bijdrage kan worden geleverd aan de lokale en regionale woningbehoefte. Daarnaast is de ontwikkeling van het nieuwe woongebied ook van belang voor de bestaande woonwijk Leuken, waar de afgelopen jaren nauwelijks nieuwe woningen zijn gerealiseerd, aldus het college. De raad heeft in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met extra volkshuisvesting dan aan de individuele belangen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3], aldus het college. Het college wijst verder op de mogelijkheid om zich te wenden tot het college van burgemeester en wethouders met een verzoek om vergoeding van planschade.

2.9.2. Het plan voorziet in de mogelijkheid om woningbouw te realiseren op een gedeelte van de grond van [appellant sub 2] van ongeveer 1 hectare dat hij momenteel gebruikt voor zijn boomkwekerij. Het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" maakte het gebruik van de gronden van [appellant sub 2] voor een boomkwekerij niet mogelijk. Volgens het in zoverre onbetwiste deskundigenbericht zou voor [appellant sub 2] na de realisering van de voorziene woningbouw een woonperceel resteren met een oppervlakte van ongeveer 1750 m².

Het plan voorziet ten behoeve van de beoogde woningbouw in een woonbestemming voor een gedeelte van het perceel van [appellanten sub 3] met een oppervlakte van ongeveer 158 m². Volgens het in zoverre onbetwiste deskundigenbericht zou voor hen bij verlies van deze gronden een perceel resteren met een oppervlakte van ongeveer 2400 m².

2.9.3. Volgens de plantoelichting levert het plan een bijdrage aan de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte op lokaal en regionaal niveau.

Het plan blijft grotendeels voorzien in het gebruik voor bewoning door [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] van de gronden die zij ook thans voor bewoning gebruiken. Wat betreft [appellanten sub 3] is blijkens het deskundigenbericht slechts een klein deel van hun perceel bestemd ten behoeve van de beoogde nieuwbouw.

De raad heeft een belangenafweging gemaakt tussen het algemeen belang, dat is gediend met de voorziene woningbouw, en de belangen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3], welke belangen zijn gediend met het toekennen van een bestemming aan hun gronden die voortzetting van het gebruik van al hun gronden mogelijk maakt. Hierbij heeft de raad een groter gewicht toegekend aan het belang om te voorzien in de vraag naar extra woningbouw. Gelet op het feit dat de gronden die [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] voor bewoning gebruiken grotendeels bij hen als zodanig in gebruik kunnen blijven, geeft hetgeen zij hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de door de raad gemaakte belangenafweging.

Overigens heeft de raad ter zitting verklaard dat woningbouw op de gronden van [appellant sub 2] niet is voorzien in de eerste fase van de ontwikkeling van het woongebied, die het plan mogelijk maakt. In het kader van de met [appellant sub 2] te voeren onderhandelingen over de aankoop van zijn gronden kan de verdere fasering in de uitvoering van het plan aan de orde komen, waarmee mogelijk enigszins aan zijn belangen kan worden tegemoetgekomen.

2.9.4. In beginsel behoort het tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. Het systeem van de WRO brengt voorts mee dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.

Het enkele feit dat ter plaatse van de voorziene woningen achter de woning van [appellant sub 2] zowel vrijstaande, halfvrijstaande als aaneengesloten woningen mogen worden gebouwd, leidt niet tot het oordeel dat het plan op dit punt onvoldoende rechtszekerheid biedt. Het plan maakt immers duidelijk ten behoeve van welke bestemming de gronden aan de achterzijde van het perceel van [appellant sub 2] zijn bestemd, op welk deel van deze gronden hoofdgebouwen zijn toegestaan en wat de maximale afmetingen van deze hoofdgebouwen zijn.

2.9.5. Uit de omstandigheid dat aan [locatie 3] voornamelijk vrijstaande bebouwing staat, volgt niet dat het college voor het voorziene woongebied ten zuiden van [locatie 3] slechts vrijstaande woningbouw aanvaardbaar heeft kunnen achten. Daarbij is mede betrokken, dat direct ten zuiden en zuidwesten van het voorziene woongebied een woonwijk ligt die grotendeels bestaat uit aaneengesloten bebouwing. Het aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze van de raad om ten zuiden van de percelen aan [locatie 3] ook halfvrijstaande en aaneengesloten bebouwing mogelijk te maken, teneinde enige flexibiliteit bij de uitvoering van het plan te hebben.

2.9.6. Het plan maakt aan de achterzijde van de woningen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] woningbouw mogelijk op een afstand van ongeveer 25 meter en 20 meter tot hun onderscheidene woningen. Hoofdgebouwen zijn toegestaan op een afstand van minimaal 25 meter tot deze woningen en hebben een maximale goothoogte van 7 meter en een maximale nokhoogte van 10 meter. Volgens het plan bestaan bijgebouwen uit één bouwlaag en hebben ze een maximale goothoogte van 3,2 meter. Ter zitting heeft [appellant sub 2] er op gewezen dat de maximale bouwhoogte voor bijgebouwen niet is begrensd.

Gelet op de maximale goothoogte voor bijgebouwen en nu het plan geen bijgebouwen mogelijk maakt op een afstand van minder dan 25 meter tot de woning van [appellant sub 2], heeft het college in het ontbreken van een maximale nokhoogte voor bijgebouwen op zichzelf geen aanleiding hoeven zien voor de conclusie dat zijn woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast. Hoewel het plan bij [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] leidt tot verlies van privacy, heeft het college hieraan geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen, gelet op de maximale goot- en nokhoogte van de hoofdgebouwen en de minimale afstand van de voorziene woningbouw tot hun woningen.

2.9.7. Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de gronden van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groot gewicht had moeten toekennen.

2.9.8. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het plan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

Derhalve faalt het betoog van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] dat ten onrechte is voorbijgegaan aan de door hen voorgestane ruimtelijke invulling van hun percelen en de omgeving daarvan.

2.10. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door hen bestreden plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] zijn ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 4]

2.11. [appellant sub 4] betoogt dat een deel van de voorziene woningbouw en sport- en recreatievoorzieningen ten onrechte valt binnen de stankcirkels van zijn pluimveebedrijf aan de [locatie 4], waardoor de realisering van het plan binnen de planperiode op dit punt niet is verzekerd en het plan op dit punt in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

2.11.1. Het college heeft kennis genomen van het feit dat met [appellant sub 4] gesprekken zijn gevoerd om te komen tot het terugbrengen van de stankcirkel van zijn bedrijf ter plaatse van de voorziene woningen. Daarvoor zal het bouwblok aan de oostzijde worden uitgebreid, zodat een deel van de stallen kan worden verplaatst. De onderhandelingen met [appellant sub 4] zullen op korte termijn worden hervat. Gelet op het aanmerkelijke belang bij realisering van het plan acht het college het aannemelijk dat de gemeente een en ander voortvarend aanpakt en acht het college verwezenlijking van het plan binnen de planperiode voldoende aannemelijk.

Volgens het college zal [appellant sub 4] bij eventuele toekomstige milieuaanvragen niet worden beperkt door de buks, de kogelvanger en de sportvelden die het plan mogelijk maakt, omdat deze niet vallen onder de definitie van een geurgevoelig object in de Wgv.

2.11.2. Ingevolge artikel 4, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogen op de gronden met de bestemming "Woondoeleinden" die liggen binnen de op de plankaart aangegeven stankcirkels geen woningen worden gerealiseerd.

Ingevolge artikel 6, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogen op de gronden met de bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden" die liggen binnen de op de plankaart aangegeven stankcirkel categorie 3 geen sportterreinen of gebouwen worden gerealiseerd, met uitzondering van de bij een schutterij behorende buks en kogelvanger en bij deze bestemming behorende opslaggebouwtjes.

Ingevolge artikel 4, lid 6.1, aanhef en onder b, en artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften kan het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van deze bepalingen, mits de stankcirkels zijn weggenomen dan wel zodanig verkleind dat deze het desbetreffende deel van de bestemming niet meer raken.

2.11.3. Ter zitting heeft de raad verklaard dat de uitvoerbaarheid van de voorziene woningbouw binnen de stankcirkel van het bedrijf van [appellant sub 4] binnen de planperiode is verzekerd, nu de mogelijkheid bestaat om met [appellant sub 4] in onderhandeling te treden over gedeeltelijke verplaatsing van dan wel het doorvoeren van technische aanpassingen aan zijn bedrijf, zodat de bestaande stankcirkel niet meer in de weg staat aan de bouw van de voorziene woningen. Hiervoor bestaat voldoende financiële ruimte, aldus de raad ter zitting.

Gelet hierop is niet aannemelijk dat het bedrijf van [appellant sub 4] vanwege geurhinder in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het door hem bestreden plandeel met de bestemming "Woondoeleinden". Het college heeft het plan in zoverre dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening hoeven achten omdat de uitvoerbaarheid binnen de planperiode onvoldoende gewaarborgd zou zijn.

Overigens zal volgens het rapport "Geurhinderonderzoek b.p. Vrouwenhof" (M&A Milieuadviesbureau BV, 22 mei 2007) de geurcontour volgens de inmiddels in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) over een klein deel van het plangebied komen te liggen, wanneer de wettelijke geurnorm van 3 odour units per kubieke meter lucht wordt aangehouden. Indien het gemeentebestuur een geringe versoepeling van de wettelijke norm zou vaststellen zou de geurcontour niet meer over de geprojecteerde woningen in het plangebied liggen, aldus het deskundigenbericht. Volgens de nadere memorie van het college van burgemeester en wethouders van 21 december 2007 heeft de raad op 12 december 2007 ingestemd met het 'ontwerpbesluit inzake de vaststelling van de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Weert 2007', waarin de gemeentelijke norm voor uitbreidingslocaties, zoals Vrouwenhof, op 8 odour units per kubieke meter lucht wordt gesteld. Ter zitting is namens de raad verklaard dat de vaststelling van de verordening is geagendeerd voor de raadsvergadering op 16 april 2008.

2.11.4. Het beschermingsregime inzake geurhinder vanwege veehouderijen is thans neergelegd in de Wgv. Ingevolge artikel 1 van de Wgv wordt als een geurgevoelig object aangemerkt een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of [op] een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Ten behoeve van het bedrijf van [appellant sub 4] is op de plankaart een categorie 3 stankcirkel opgenomen. Binnen deze categorie 3 stankcirkel is de bouw van de bij de schutterij behorende buks en kogelvanger en daarbij behorende opslaggebouwtjes toegestaan. Deze stankcirkel komt volgens voornoemd geurhinderonderzoek ongeveer overeen met de geurcontour volgens de wettelijke geurnorm van 3 odour units per kubieke meter lucht. De buks, kogelvanger en daarbij behorende opslaggebouwtjes die het plan mogelijk maakt, vormen geen geurgevoelige objecten in de zin van de Wgv. De gronden in het plangebied binnen de categorie 3 stankcirkel vormen voorts slechts een beperkt deel van het totale oppervlak aan gronden met de bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden". Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar zou zijn in verband met geuraspecten. Het college heeft het plan in zoverre dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening hoeven achten omdat de uitvoerbaarheid binnen de planperiode onvoldoende gewaarborgd zou zijn.

2.12. [appellant sub 4] betoogt verder dat het college heeft miskend dat in de reactie op zijn zienswijze niet is gemotiveerd waarom de verwachting bestaat dat op de tennis- en schutterijaccommodatie en het voetbalcomplex die zijn voorzien op de gronden met de bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden" gemiddeld geen grote bezoekersaantallen worden verwacht. Voorts is in reactie op zijn zienswijze gesteld dat op de gronden met de bestemming "Sport- en recreatievoorzieningen" geen gymzaal is voorzien, maar het plan sluit een gymzaal niet uit, zo voert [appellant sub 4] aan.

2.12.1. In de nadere memorie van 15 augustus 2007 stelt het college van burgemeester en wethouders zich op het standpunt dat is beoogd de aanleg van sport- en recreatievoorzieningen mogelijk te maken voor het oostelijk gelegen gebied van Weert in de vorm van tennisbanen met bijbehorende voorzieningen, huisvesting voor de schutterij en voetbalvelden. Het betreft dus geen dagrecreatieve voorziening met grote bezoekersaantallen, aldus het college van burgemeester en wethouders.

Het college van burgemeester en wethouders neemt verder het standpunt in dat uit de maximale goothoogte van 4,5 meter voor de bebouwing ter plaatse blijkt dat geen gymzaal is voorzien.

2.12.2. Gelet op de nadere toelichting van het college van burgemeester en wethouders bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende onderbouwing bestaat voor de verwachting dat op de sport- en recreatieve voorzieningen die het plan mogelijk maakt gemiddeld geen grote aantallen bezoekers zullen afkomen.

Binnen de bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden" geldt voor gebouwen een maximale goothoogte van 4,5 meter en een maximale bouwhoogte van 7 meter. Ter zitting heeft de raad verklaard dat binnen deze afmetingen de bouw van een gymzaal niet goed mogelijk is.

Het betoog faalt.

2.13. Als gevolg van de sport- en recreatievoorzieningen die het plan mogelijk maakt, bestaat het risico van geluidoverlast, zo betoogt [appellant sub 4] voorts. Dat wordt voldaan aan de afstanden in de VNG-brochure doet daar niet aan af, aldus [appellant sub 4]. Hij betoogt verder dat zijn woning ten onrechte niet is betrokken in het akoestisch onderzoek naar de gevolgen van de schutterij in het plangebied. [appellant sub 4] voert voorts aan dat ten onrechte niet is bezien of geluidsoverlast als gevolg van de voorziene schutterij nadelige invloed kan hebben op zijn kippen.

2.13.1. Volgens het college is in het plan gewaarborgd dat tussen de woningen en de sportterreinen een afstand wordt aangehouden van 50 meter, waarmee wordt voldaan aan de adviesafstand uit de VNG-brochure.

In het akoestisch onderzoek naar schietlawaai is de woning van [appellant sub 4] meegenomen als waarneempunt. Ook wat betreft deze woning wordt aan de normen voldaan, aldus het college. Het college stelt zich met de raad op het standpunt dat, gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek, niet valt in te zien dat de schietactiviteiten geluidsoverlast met mogelijk funeste gevolgen zouden opleveren voor de kippen in de stallen.

2.13.2. De woning van [appellant sub 4] aan de [locatie 4] staat op een afstand van meer dan 200 meter tot de gronden met de bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden". Op de plankaart zijn ten behoeve van deze gronden aanduidingen opgenomen die een schutterijgebouw, een buks en een kogelvanger mogelijk maken.

De resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van de voorziene schutterij op het gebied van geluid zijn vastgelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek schietlawaai: Verplaatsing schutterij St. Job" (M&A Milieuadviesbureau BV, 3 november 2005). Volgens het in zoverre onbetwiste deskundigenbericht is uit het rapport goed af te leiden wat de gevolgen van het geluid zijn voor de woning van [appellant sub 4] en is het onderzoek op correcte wijze uitgevoerd.

Derhalve faalt het betoog van [appellant sub 4] dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de schutterij-activiteiten voor zijn woning op het gebied van geluid.

Volgens het in zoverre onbetwiste deskundigenbericht zal binnen de meest westelijke stal van [appellant sub 4] schietlawaai waarneembaar kunnen zijn. Aan de opsteller van het deskundigenbericht is niet gebleken van bronnen die melden dat kippen in het bijzonder gevoelig zijn voor schietlawaai, zo het schietlawaai al boven het geluid van de kippen uitkomt. Onder deze omstandigheden lag het op de weg van [appellant sub 4] om aannemelijk te maken dat de kippen in deze stal zodanige hinder ondervinden van de voorziene schutterij-activiteiten dat het college op dit punt niet in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan het plan. [appellant sub 4] heeft dit niet gedaan.

2.13.3. De bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden" voorziet onder meer in sportterreinen en gebouwen ten behoeve van sport- en recreatieve doeleinden. [appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn vrees voor geluidoverlast als gevolg van deze mogelijke voorzieningen gerechtvaardigd is, hoewel wat betreft zijn woning ruim wordt voldaan aan de volgens de VNG-brochure aan te houden indicatieve afstand van 50 meter tussen veldsportcomplexen en woningen in verband met geluid.

Het college heeft zijn vrees voor geluidoverlast als gevolg van de binnen de bestemming "Sport- en recreatiedoeleinden" mogelijk gemaakte voorzieningen dan ook ongegrond kunnen achten.

2.14. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.

2.15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Troost

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2008

234-528.