Home

Raad van State, 08-05-2008, BD2069, 200801379/1

Raad van State, 08-05-2008, BD2069, 200801379/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
8 mei 2008
Datum publicatie
22 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:RVS:2008:BD2069
Zaaknummer
200801379/1
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022], Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 29

Inhoudsindicatie

Gedwongen terugkeer / art. 3 EVRM / ne bis in idem / arrest Bahaddar

Uit het arrest van het EHRM van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) volgt, dat zelfs indien sprake is van gedwongen terugkeer naar een land waar, naar gesteld, een risico bestaat op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing, moet worden voldaan aan de in het nationale recht neergelegde procedure-regels, die er toe strekken de nationale autoriteiten in staat te stellen aanvragen om een verblijfsvergunning op een ordelijke wijze af te doen. Hiermee verdraagt zich niet dat de rechter met het passeren van deze regels, zoals het in dit geval aan de orde zijnde uit het zogenoemde ne bis in idem-beginsel voortvloeiende beoordelingskader (zoals neergelegd in onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2008, zaak nr. 200706839/1 (LJN BC7124), direct treedt in de vraag of sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden, als door het EHRM in dat arrest bedoeld.

Uitspraak

200801379/1.

Datum uitspraak: 8 mei 2008

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie,

appellant,

tegen de uitspraak in zaak nrs. 08/2961 en 08/2962 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 15 februari 2008 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 15 februari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. In zijn grieven klaagt de staatssecretaris - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet heeft beoordeeld of de vreemdeling aan de herhaalde aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, alvorens te beoordelen of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) er aan in de weg staat het ne bis in idem-beginsel tegen te werpen. Volgens de staatssecretaris kan, eerst wanneer is geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, de vraag of sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, die het noodzakelijk maken deze nationale procedureregel niet tegen te werpen, worden beantwoord.

2.1.1. Uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) volgt, dat zelfs indien sprake is van gedwongen terugkeer naar een land waar, naar gesteld, een risico bestaat op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing, moet worden voldaan aan de in het nationale recht neergelegde procedure-regels, die er toe strekken de nationale autoriteiten in staat te stellen aanvragen om een verblijfsvergunning op een ordelijke wijze af te doen. Hiermee verdraagt zich niet dat de rechter met het passeren van deze regels, zoals het in dit geval aan de orde zijnde uit het zogenoemde ne bis in idem-beginsel voortvloeiende beoordelingskader (zoals neergelegd in onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2008, zaak nr. 200706839/1, www.raadvanstate.nl), direct treedt in de vraag of sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden, als door het EHRM in dat arrest bedoeld. Reeds hierom slaagt de grief.

2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

2.3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 15 februari 2008 in zaak nr. 08/2961;

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink

voorzitter

w.g. Van Loon

ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2008

284-473.

Verzonden: 8 mei 2008

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

voor deze,

mr. H.H.C. Visser,

directeur Bestuursrechtspraak