Home

Raad van State, 22-02-2008, BC5246, 200708872/2

Raad van State, 22-02-2008, BC5246, 200708872/2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
22 februari 2008
Datum publicatie
27 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RVS:2008:BC5246
Zaaknummer
200708872/2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 13 november 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Brielle (hierna: de raad) bij besluit van 13 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied".

Uitspraak

200708872/2.

Datum uitspraak: 22 februari 2008

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Lito B.V.", gevestigd te Hellevoetsluis, en andere

verzoekers,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Brielle (hierna: de raad) bij besluit van 13 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied".

Tegen dit besluit hebben onder meer de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Lito B.V" en andere (hierna: Lito, Esso en [Groenrijk]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2007, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2007, hebben Lito, Esso en [Groenrijk] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 februari 2008, waar Lito, Esso en [Groenrijk], vertegenwoordigd door mr. M.G. Woudstra, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door K.P. Spannenburg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door P. van der Eijk en

L.T.H. Schmetz, ambtenaren van de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "DCB Kanaaldijk B.V.", vertegenwoordigd door mr. B. van Nieuwaal, advocaat te Rotterdam.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan voorziet, voor zover thans van belang, in de bouw van een tankstation aan de Kanaalweg Westzijde nabij de Groene Kruisweg.

2.3. Lito, Esso en [Groenrijk] stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de subbestemming "verkooppunt voor motorvoertuigbrandstoffen, zonder verkoop van LPG (Bvmb)" en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding hiervan te voorkomen. Lito en Esso voeren aan dat het voorziene tankstation een ernstige aantasting van hun concurrentiepositie met zich zal brengen.

[Groenrijk] vreest aantasting van haar mogelijke toekomstige concurrentiepositie, aangezien zij de wens heeft om bij haar tuincentrum in Hellevoetsluis een tankstation op te richten.

2.4. Voor zover het verzoek is ingediend namens [Groenrijk] overweegt de Voorzitter dat het tuincentrum van [Groenrijk] op een afstand van ongeveer vier kilometer van het voorziene tankstation staat en niet beschikt over een tankstation. Zij is voornemens ter plaatse een tankstation op te richten en hiervoor bestaan volgens haar geen planologische beletselen. Echter is niet gebleken dat zij hiervoor concrete bouwplannen heeft. Gelet op het voorgaande is de voorzitter er op voorhand niet van overtuigd dat de Afdeling in de bodemzaak zal oordelen dat [Groenrijk] kan worden aangemerkt als belangenhebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.5. Het tankstation van Lito en Esso staat op een afstand van ongeveer acht kilometer van het voorziene tankstation. Evenwel is voorshands niet uit te sluiten dat de tankstations geheel of gedeeltelijk hetzelfde verzorgingsgebied zullen hebben en dat dit gevolgen kan hebben voor de concurrentiepositie van Lito en Esso. Voor zover de bezwaren zijn ingegeven door concurrentievrees, bestaat in beginsel echter geen aanleiding om in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter zake regulerend op te treden. Slechts in het geval zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal voordoen, zodanig dat sprake is van een in planologisch opzicht onaanvaardbare situatie, is hiervoor plaats. Hetgeen Lito en Esso hebben aangevoerd biedt voorshands geen aanleiding voor de conclusie dat een dergelijke situatie zich in dit geval zal voordoen. Daling van omzet en winst door de komst van een concurrent brengt immers als zodanig geen duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau met zich. Ten aanzien van de verkeerskundige bezwaren en de exacte inrichting van het tankstation en de daarbij horende in- en uitvoegstroken overweegt de voorzitter dat deze bezwaren in beginsel geen betrekking hebben op het plandeel zelf maar op de uitvoering daarvan en dat uitvoeringsaspecten in de bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kunnen komen. Voor zover de bezwaren aldus moeten worden verstaan dat het plandeel als zodanig een veilige verkeersafwikkeling onmogelijk zou maken, wordt overwogen dat hiernaar onderzoek is verricht door het verkeerskundig adviesbureau "Mobycon" en dat het door Lito en Esso overgelegde tegenrapport van het verkeerskundig bureau "BAE Traffico" en de aanvulling daarop niet zodanige gebreken in eerstgenoemd onderzoek hebben aangetoond dat verweerder zich hierop niet had mogen baseren bij het nemen van zijn besluit. Voorts acht de voorzitter in dit verband van belang dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat de vereiste ontheffing van de provinciale Wegenverordening kan worden verleend, nu de aanvankelijke bezwaren zijn weggenomen en een verkeersveilige invulling van het plandeel en de naastgelegen weg kan worden gewaarborgd.

2.6. In de overige bezwaren ziet voorzitter evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient, gelet op het voorgaande, te worden afgewezen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Kegge

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2008

459.