Home

Raad van State, 12-02-2008, BC4634, 200800152/1 en 200800152/2

Raad van State, 12-02-2008, BC4634, 200800152/1 en 200800152/2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
12 februari 2008
Datum publicatie
20 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RVS:2008:BC4634
Zaaknummer
200800152/1 en 200800152/2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 16 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de berging die is opgericht op het perceel [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden.

Uitspraak

200800152/1 en 200800152/2.

Datum uitspraak: 12 februari 2008

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/3648 van de rechtbank Haarlem van 29 november 2007 in het geding tussen:

[appellant],

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de berging die is opgericht op het perceel [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 9 mei 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 november 2007, verzonden op 10 december 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2008, hoger beroep ingesteld.

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2008, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. R. Lagerweij, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.P. Hoogewerf, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. Vast staat dat de berging is opgericht zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning, zodat is gehandeld in strijd met artikel 40 van de Woningwet. Het college was derhalve bevoegd ter zake handhavend op te treden.

2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.4. Het oordeel van de rechtbank dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen concreet zicht op legalisering bestaat is in hoger beroep niet bestreden.

2.5. Voorts is de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die voor het college aanleiding hadden behoren te zijn van handhavend optreden af te zien.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Krol

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2008

494.