Home

Raad van State, 21-12-2007, BC1428, 200703409/1

Raad van State, 21-12-2007, BC1428, 200703409/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
21 december 2007
Datum publicatie
8 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:RVS:2007:BC1428
Zaaknummer
200703409/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 18 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) aan Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam (hierna: het Ontwikkelingsbedrijf) voor een periode van vijf jaar een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van het gronddepot "Lutkemeer" aan de Raasdorperweg (ongenummerd) te Amsterdam, kadastraal bekend gemeente Sloten, sectie STN02, nummer H1381.

Uitspraak

200703409/1.

Datum uitspraak: 21 december 2007

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Dorpsraad Sloten-Oud-Osdorp, gevestigd te Amsterdam,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) aan Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam (hierna: het Ontwikkelingsbedrijf) voor een periode van vijf jaar een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van het gronddepot "Lutkemeer" aan de Raasdorperweg (ongenummerd) te Amsterdam, kadastraal bekend gemeente Sloten, sectie STN02, nummer H1381. Dit besluit is op 19 april 2007 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft de stichting Stichting Dorpsraad Sloten-Oud Osdorp (hierna: de stichting) bij brief van 14 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2007, beroep ingesteld.

Bij brief van 16 juli 2007 heeft het college een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2007, waar de stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Ayal en A.G. van der Bijl, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het Ontwikkelingsbedrijf, vertegenwoordigd door R.F.J. Karrenbeld, ambtenaar in dienst van de gemeente Amsterdam.

2. Overwegingen

2.1. Binnen de inrichting wordt grond opgeslagen ten behoeve van de aanleg van onder meer de Westrandweg. Voorts omvat de inrichting onder meer een tankplaats.

2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.

2.3. De stichting voert aan dat het gronddepot wordt gevestigd in een gebied dat deel uitmaakt van de zogeheten Groene As waarbinnen het milieu extra dient te worden ontzien. Het gaat om een ernstig bedreigd kwetsbaar gebied dat door de vestiging van het depot zwaar zal worden belast.

2.3.1. Het college voert aan dat het gebied Lutkemeerpolder deel uitmaakt van de Groene As, een ecologische en recreatieve verbindingszone van de noordkant van Haarlemmermeer tot aan de westrand van Amsterdam, welke weer deel uitmaakt van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. De activiteiten zoals vergund hebben volgens het college geen significante gevolgen voor het gebied en haar functie als Groene As, die er vooral uit bestaat dat dieren zich kunnen verplaatsen en recreanten er kunnen wandelen en fietsen. Het college betoogt voorts dat het gebied niet is aangewezen als een milieubeschermingsgebied in de zin van de Provinciale Milieuverordening van Noord-Holland (hierna: PMV), zodat de in de PMV opgenomen instructies om voor zodanige gebieden aanvullende voorschriften te stellen, niet van toepassing zijn. Evenmin is het gebied een beschermd natuurgebied in de zin van de Natuurbeschermingswet, aldus het college. Ten slotte betoogt het college dat bij de planologische besluitvorming reeds is betrokken dat het depot in een kwetsbaar gebied is gevestigd.

2.3.2. Voor zover de stichting aanvoert dat de inrichting op een andere locatie zou moeten worden gevestigd, overweegt de Afdeling dat het college is gehouden op grondslag van de aanvraag te beoordelen of voor de in die aanvraag genoemde locatie vergunning kan worden verleend. Of een andere locatie meer geschikt is voor vestiging van de inrichting speelt hierbij geen rol.

2.3.3. De vraag of zich een aantasting voordoet van landschappelijke waarden van het gebied waarin de inrichting is gelegen, komt primair aan de orde in het kader van planologische regelingen. Daarnaast blijft in het kader van vergunningverlening krachtens de Wet milieubeheer ruimte voor een aanvullende milieuhygiënische toets. Gelet op de aard en omvang van de inrichting heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich niet een zodanige aantasting van de landschappelijke waarden van het gebied voordoet, dat dit zou moeten leiden tot het weigeren van de vergunning of tot het stellen van nadere voorschriften.

2.4. Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Kuipers

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2007

271-433.