Home

Raad van State, 14-12-2007, BC1265, 200704177/1

Raad van State, 14-12-2007, BC1265, 200704177/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
14 december 2007
Datum publicatie
10 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:RVS:2007:BC1265
Zaaknummer
200704177/1
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022], Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 30

Inhoudsindicatie

Dublinverordening / Griekenland / overname-overeenkomst met Turkije / toegang tot asielprocedure

Uit deze passage uit het Country Report noch uit de overige in 2.4. vermelde stukken blijkt dat in de gevallen dat de Griekse autoriteiten vreemdelingen aan Turkije hebben overgedragen het gaat om vreemdelingen die eerder in kader van de Verordening aan Griekenland zijn overgedragen, zoals in het geval van de vreemdeling. Daar komt bij dat, zoals in 2.1.4. reeds vermeld, Griekenland in het geval van de vreemdeling bij de aanvaarding van de claim uitdrukkelijk heeft verklaard dat de vreemdeling in de gelegenheid zal worden gesteld om na aankomst in Griekenland desgewenst een asielaanvraag in te dienen. De vreemdeling heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in Griekenland geen toegang zal verkrijgen tot de asielprocedure en er geen inhoudelijke behandeling van zijn asielverzoek zal plaatsvinden.

Uitspraak

kl;

fb

pkl

200704177/1.

Datum uitspraak: 14 december 2007

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie,

appellant,

tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/8448 en 07/8450 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 21 mei 2007 in het geding tussen:

[de vreemdeling],

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2007 heeft de minister van Justitie een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 21 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant (hierna: de staatssecretaris) een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 juni 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. De in grief 1 opgeworpen rechtsvragen heeft de Afdeling in de uitspraak van 13 september 2007 in zaak no. 200703323/1 (www.raadvanstate.nl) beantwoord. De overwegingen van die uitspraak zijn ook in dit geval van toepassing.

2.1.1. De vreemdeling heeft, ter bestrijding van grief 1, betoogt dat de voorzieningenrechter terecht tot het oordeel is gekomen dat er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel omtrent de mate waarin Griekenland zijn verplichtingen voortvloeiend uit het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) naleeft. In dit kader heeft hij gewezen op een brief van 1 juni 2007 van Amnesty International aan de staatssecretaris en gesteld dat die brief een aanvulling vormt op de eerder door hem overgelegde stukken, te weten:

- het rapport "UNHCR Position on Important Aspects of Refugee protection in Greece" van de United Nations High Commissioner for Refugees van november 2004 ;

- het rapport "Amnesty International’s concerns at the 56th session of the Executive Committee of the United Nations High Commissioner for Refugees" van Amnesty International van 1 oktober 2005, en

- het rapport "Greece, Out of the spotlight - the rights of foreigners and minorities are still a grey area" van Amnesty International van oktober 2005.

Voorts heeft de vreemdeling gewezen op een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 25 mei 2007, in zaak nr. 07/13878 waarin van belang is geacht dat de Europese Commissie aanleiding heeft gevonden onderzoek te doen naar de mate waarin de Griekse autoriteiten uitvoering geven aan hun verplichtingen voortvloeiend uit Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening).

2.1.2. Het betoog geeft de Afdeling geen aanleiding thans anders te oordelen dan in voormelde uitspraak van 13 september 2007. Daartoe wordt het volgende overwogen.

2.1.3. In voormelde brief van 1 juni 2007 schrijft Amnesty International dat er al een jaar ernstige zorgen bestaan, omdat Griekenland de verzoeken van overgedragen asielzoekers niet in behandeling neemt en meldt zij voorts dat de Europese Commissie een onderzoek is begonnen naar de tenuitvoerlegging van de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag en de Verordening.

2.1.4. De in 2.1.1. vermelde rapporten zijn aan de orde gekomen in de onder 2.1. bedoelde uitspraak. Derhalve wordt verwezen naar hetgeen ter zake is overwogen in die uitspraak. De brief van Amnesty International van 1 juni 2007 bevat evenmin concrete gegevens dat Griekenland zijn verplichtingen voortvloeiend uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM niet zal nakomen. Daar komt bij dat Griekenland in het geval van de vreemdeling bij de aanvaarding van de claim uitdrukkelijk heeft verklaard dat de vreemdeling in de gelegenheid zal worden gesteld om na aankomst in Griekenland desgewenst een asielaanvraag in te dienen, zodat er geen grond is voor het oordeel dat de vreemdeling in Griekenland geen toegang zal verkrijgen tot de asielprocedure.

De enkele stelling met betrekking tot het doen van onderzoek door de Europese Commissie zonder dat bekend is welke aard dat onderzoek heeft en op welke aspecten van de Griekse asielprocedure het betrekking heeft, kan evenmin worden aangemerkt als een zodanig concreet gegeven dat op grond daarvan moet worden geconcludeerd dat Griekenland de op hem uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM rustende verplichtingen niet eerbiedigt.

2.1.5. Grief 1 slaagt.

2.2. Grief 2 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen bespreking.

2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, het besluit van 22 februari 2007 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op het hiervoor overwogene nog bespreking behoeven.

2.4. De vreemdeling heeft betoogd dat Griekenland een overname-overeenkomst heeft met Turkije en er een reëel risico bestaat dat Griekenland hem aan dat land zal overdragen zonder dat er een inhoudelijke behandeling van zijn asielverzoek heeft plaatsgevonden, in welk geval sprake zal zijn van refoulement, omdat Turkije geen zorgvuldige asielprocedure kent en zelfs een voorbehoud heeft gemaakt bij de ratificatie van het Vluchtelingenverdrag in het nadeel van vluchtelingen die niet afkomstig zijn uit Europa. In dat verband heeft de vreemdeling verwezen naar een passage uit het Country Report 2003 van de European Council on Refugees and Exiles (hierna: het Country Report). Voorts heeft de vreemdeling ter onderbouwing van dat betoog verwezen naar een bericht van Amnesty International van 7 december 2001, AI index: EUR 25/011/2001, en een artikel "Athens Intolerant to Immigrants, Ankara Too" van het BIA News Center van 25 september 2006.

2.4.1. De vreemdeling heeft een beroep gedaan op de volgende passage uit het Country Report:

"A readmission agreement with Turkey was approved by the Greek Parliament on 20 june 2002 and by the end of October implementation of the agreement had already commenced. A number of aliens who entered Greece illegally from Turkey were returned in line with the provision of the agreement. Although asylum seekers with pending asylum applications cannot be returned to Turkey, serious concerns have been raised with regards to the guarantee of access for potential asylum seekers to the asylum procedure once the readmission procedure has been applied to their case."

2.4.2. Uit deze passage uit het Country Report noch uit de overige in 2.4. vermelde stukken blijkt dat in de gevallen dat de Griekse autoriteiten vreemdelingen aan Turkije hebben overgedragen het gaat om vreemdelingen die eerder in kader van de Verordening aan Griekenland zijn overgedragen, zoals in het geval van de vreemdeling. Daar komt bij dat, zoals in 2.1.4. reeds vermeld, Griekenland in het geval van de vreemdeling bij de aanvaarding van de claim uitdrukkelijk heeft verklaard dat de vreemdeling in de gelegenheid zal worden gesteld om na aankomst in Griekenland desgewenst een asielaanvraag in te dienen. De vreemdeling heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in Griekenland geen toegang zal verkrijgen tot de asielprocedure en er geen inhoudelijke behandeling van zijn asielverzoek zal plaatsvinden.

2.5. Het inleidende beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 21 mei 2007 in zaak nr. 07/8448;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink

Voorzitter

w.g. Vonk

ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2007

345.

Verzonden: 14 december 2007

Voor eensluidend afschrift,

de Secretaris van de Raad van State,

voor deze,

mr. H.H.C. Visser,

directeur Bestuursrechtspraak