Home

Raad van State, 13-06-2007, BA7092, 200607006/1

Raad van State, 13-06-2007, BA7092, 200607006/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
13 juni 2007
Datum publicatie
13 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:RVS:2007:BA7092
Zaaknummer
200607006/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 14 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boekel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een vrijstaande woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Uitspraak

200607006/1.

Datum uitspraak: 13 juni 2007

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/3261 en AWB 06/3262 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 augustus 2006 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Boekel.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boekel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een vrijstaande woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 2 juni 2006 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 augustus 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 1 november 2006 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van de zitting zijn nadere stukken ontvangen van appellant.

Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2007, waar appellant, in persoon, bijgestaan door mr. R.G.A. Wouters, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door drs. ing. F.W. Bello en W.J.S.T. Vos, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is gehoord vergunninghouder, bijgestaan door M.W.C. Verstraten en R.J.M. Donkers.

2.    Overwegingen

2.1    Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vogelenzang" rust op het perceel de bestemming "Vrijstaande eengezinshuizen, klasse A1 met bijbehorende erven". Dit bestemmingsplan is gedeeltelijk herzien bij het bestemmingsplan "Bebouwingsregeling kommen Boekel en Venhorst"(hierna: de Bebouwingsregeling).

   Ingevolge artikel 1 van de Bebouwingsregeling wordt onder bebouwingsvlak verstaan een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.

   Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder b, van de Bebouwingsregeling mogen woningen uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingsvlakken worden gebouwd, waarbij geldt dat het bebouwingsvlak naar de achterzijde en naar de zijdelingse perceelgrenzen toe mag worden overschreden mits aan de, voor zover hier relevant, volgende voorwaarden is voldaan:        

 1. diepte:              

 a. vrijstaande woningen: niet meer dan 14 meter;      

 (…);            

 2. afstand tot de zijdelingse perceelgrens:  

 a. (…);        

 b. vrijstaande woningen in de Nachtegaallaan, de Mezenlaan en de Wielwaallaan: niet minder dan 4 meter aan beide zijden;      

 (…).

2.2    Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter aangaande de op het perceel toegelaten bebouwing een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de Bebouwingsregeling. Daartoe voert hij aan dat artikel 4, eerste lid, onder b, 1 en a, van de Bebouwingsregeling zo moet worden uitgelegd dat voor nieuwe bebouwing op het perceel de voorwaarde geldt dat een vrijstaande woning een maximum diepte mag hebben van 14 meter. In dit verband wijst appellant op de door de voorzieningenrechter gegeven uitleg aan artikel 4, eerste lid, onder b, 2 en b, van de Bebouwingsregeling dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bij vrijstaande woningen in onder meer de Mezenlaan niet minder dan vier meter mag zijn. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn betoog tevens gewezen op de totstandkoming van de Bebouwingsregeling, waaruit blijkt dat de bebouwingsvoorschriften zijn geüniformeerd en gemaximaliseerd.

2.2.1    De diepte van de woning waarvoor vergunning is verleend bedraagt 15 meter. Uit de stukken, waaronder de bij het bestemmingsplan behorende plankaart, en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het bouwplan valt binnen de grenzen van het voor dit perceel geldende bebouwingsvlak. De door appellant voorgestane uitleg van artikel 4, eerste lid, onder b, 1 en a, van de Bebouwingsregeling kan niet worden gevolgd, nu blijkens de bewoordingen van dit artikel de maximale diepte van 14 meter eerst aan de orde is indien de grens van het bebouwingsvlak aan de achterzijde wordt overschreden. Ook kan uit de toelichting behorende bij de Bebouwingsregeling, anders dan appellant betoogt, niet worden afgeleid dat dit anders moet worden uitgelegd, te meer nu in de toelichting bij de gedeeltelijke herziening is aangegeven dat de oorspronkelijke plankaarten van toepassing blijven. Ditzelfde geldt voor de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens. Uit de bewoordingen van artikel 4, eerste lid, onder b, 2 en b, van de Bebouwingsregeling blijkt dat de eis van een minimale afstand van vier meter tot de zijdelingse perceelsgrens eerst dan aan de orde is indien het bebouwingsvlak wordt overschreden. Nu daarvan eveneens geen sprake is, kan niet anders dan worden geoordeeld dat deze eis in dit geval niet geldt. Het oordeel van de voorzieningenrechter wordt in zoverre dan ook niet gevolgd, maar leidt, gelet op het hierna volgende niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

2.2.2    De conclusie luidt, dat het bouwplan, anders dan appellant betoogt, niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan.          

     Nu zich geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet voordoen, heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat het college gehouden was de gevraagde bouwvergunning te verlenen.

2.3    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink     w.g. Steinebach-de Wit

Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2007

328-552.