Home

Raad van State, 08-05-2007, BA5571, 200702283/1

Raad van State, 08-05-2007, BA5571, 200702283/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
8 mei 2007
Datum publicatie
24 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:RVS:2007:BA5571
Zaaknummer
200702283/1
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 91

Inhoudsindicatie

Herhaalde aanvraag / toetsingskader / bijzondere feiten en omstandigheden

Uit voormeld toetsingskader blijkt, zoals appellante terecht betoogt, dat in geval van een herhaalde aanvraag, bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden ertoe kunnen nopen, dat het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden niet langer aan de vreemdeling wordt tegengeworpen. Dat betekent dat, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, in een voorkomend geval het besluit op een herhaalde aanvraag, ondanks het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, kan worden getoetst door de bestuursrechter. De Afdeling heeft eerder overwogen (uitspraak van 11 augustus 2004 in zaak no. 200406093/1; JV 2004/379) dat de vraag, of sprake is van evenbedoelde bijzondere feiten en omstandigheden door de rechter zelfstandig dient te worden beoordeeld. De grief slaagt.

Uitspraak

200702283/1.

Datum uitspraak: 8 mei 2007

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[appellante],

appellante,

tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 07/7602 en 07/7601 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 9 maart 2007 in het geding tussen:

appellante

en

de Minister van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2007 heeft de Minister van Justitie een aanvraag van appellante om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 9 maart 2007, verzonden op 23 maart 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 30 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 10 april 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Hetgeen in grief 1 is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 met dat oordeel volstaan.

2.2. In grief 2 klaagt appellante dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat in geval van een herhaalde aanvraag voor een beoordeling of bij terugkeer naar het land van herkomst een risico bestaat op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden strijdige behandeling, steeds sprake dient te zijn van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.

2.2.1. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (zoals in de uitspraak van 20 april 2007 in zaak no. 200700590/1; www.raadvanstate.nl) moet, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, voorshands worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.

2.2.2. Uit voormeld toetsingskader blijkt, zoals appellante terecht betoogt, dat in geval van een herhaalde aanvraag, bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden ertoe kunnen nopen, dat het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden niet langer aan de vreemdeling wordt tegengeworpen. Dat betekent dat, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, in een voorkomend geval het besluit op een herhaalde aanvraag, ondanks het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, kan worden getoetst door de bestuursrechter. De Afdeling heeft eerder overwogen (uitspraak van 11 augustus 2004 in zaak no. 200406093/1; JV 2004/379) dat de vraag, of sprake is van evenbedoelde bijzondere feiten en omstandigheden door de rechter zelfstandig dient te worden beoordeeld. De grief slaagt.

2.3. Grief 3 mist zelfstandige betekenis.

2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

2.5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 9 maart 2007 in zaak no. AWB 07/7601;

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV. stelt de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van der Winden, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin

Voorzitter

w.g. Van der Winden

ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2007

348-502.

Verzonden:

Voor eensluidend afschrift,

de Secretaris van de Raad van State,

voor deze,

mr. H.H.C. Visser,

directeur Bestuursrechtspraak