Home

Raad van State, 31-01-2007, AZ7443, 200601000/1

Raad van State, 31-01-2007, AZ7443, 200601000/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
31 januari 2007
Datum publicatie
31 januari 2007
ECLI
ECLI:NL:RVS:2007:AZ7443
Zaaknummer
200601000/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 28 april 2005 heeft de gemeenteraad van Elburg, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 april 2005, het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Broeklanden" (hierna: het plan) vastgesteld.

Uitspraak

200601000/1.

Datum uitspraak: 31 januari 2007

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek,

appellant,

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,

verweerder.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2005 heeft de gemeenteraad van Elburg, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 april 2005, het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Broeklanden" (hierna: het plan) vastgesteld.

Verweerder heeft bij besluit van 13 december 2005, kenmerk 2005-002206, beslist over de goedkeuring van het plan.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 31 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2006, beroep ingesteld.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht door de Afdeling een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 26 juli 2006 (hierna: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder en van het college van burgemeester en wethouders van Elburg. Deze stukken zijn steeds aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door M. Tijssen, J. Klein en M. Keegstra, allen ambtenaar in dienst van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers en ir. R. Smeenge, beiden ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de gemeenteraad van Elburg, vertegenwoordigd door B. Bossebroek, W. Pap en G.A.M. Steentjes, allen ambtenaar in dienst van de gemeente, en drs. C.E. Geel en drs. A. Staellaert.

2.    Overwegingen

Overgangsrecht

2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

   De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het plan

2.3.    Het plan voorziet in de realisering van een bedrijventerrein vrijwel in aansluiting op het stedelijk gebied aan de oostkant van de kernen Elburg en Oostendorp. Het beslaat een oppervlakte van ongeveer 20 hectare, waarvan 13 hectare aan bedrijven kan worden uitgegeven. Het plangebied wordt begrensd door de Oostelijke Rondweg, de Zuiderzeestraatweg-Oost, de gemeentegrens met de gemeente Oldebroek en de Eekterbeek.

Het bestreden besluit

2.4.    Verweerder heeft het plan, behoudens de vrijstellingsbepaling in artikel 5, lid B, sub 3 en onder a, van de planvoorschriften en de wijzigingsbevoegdheid in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder i, van de planvoorschriften, goedgekeurd.

Telecommunicatiemast

Standpunt van appellant

2.5.    Appellant betoogt in beroep dat verweerder, door goedkeuring te verlenen aan artikel 15, eerste lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften, ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog dat het oprichten van een telecommunicatiemast van 45 meter in het plangebied uit landschappelijk oogpunt onaanvaardbaar is.

De feiten

2.6.    Ingevolge die bepaling kan het college van burgemeester en wethouders het plan op de voet van artikel 11 van de WRO wijzigen om het oprichten van bouwwerken ten behoeve van (tele)communicatiedoeleinden tot een hoogte van ten hoogste 45 meter mogelijk te maken.

Het oordeel van de Afdeling

2.7.    In het bestreden besluit is verweerder niet ingegaan op de aanvaardbaarheid van de aanwezigheid van een telecommunicatiemast van die hoogte voor het landschap. In zoverre is dat besluit niet toereikend gemotiveerd.

Bedrijventerrein

Standpunt van appellant

2.8.    Appellant betoogt in beroep dat verweerder ten onrechte, in plaats van het Streekplan Gelderland 1996, het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan) bij zijn beoordeling van het plan heeft betrokken en ten onrechte daarvan is afgeweken, nu de procedure daarvoor niet is gevolgd, omdat het afwijkingsbesluit niet is bekendgemaakt. Daarnaast betoogt hij dat het plangebied onderdeel is van het Groen Blauw Raamwerk en niet is gebleken van ruimtelijke argumenten, op grond waarvan van het terzake gevoerde beleid moest worden afgeweken. Volgens appellant is voorts de noodzaak voor een nieuw bedrijventerrein op de voorziene locatie onvoldoende aangetoond. In dit verband betwist hij de juistheid van verschillende aan het plan ten grondslag liggende rapporten en structuurplannen. Volgens hem stond de keuze voor de locatie Broeklanden ten onrechte vooraf al vast, terwijl alternatieve locaties beschikbaar zijn, waar de aanleg van een bedrijventerrein tot een geringere aantasting van de waarden van het gebied leidt. Verder leidt het plan volgens hem tot aantasting van de beeldkwaliteit van de kern Oldebroek. Ook is volgens hem onvoldoende onderzoek gedaan naar de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling, de gevolgen van het plan voor weidevogels en naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. Hij betoogt in dat verband dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de invloed van de emissie van de op het terrein te vestigen bedrijven op de luchtkwaliteit en het onderzoek ten onrechte is beperkt tot de Oostelijke Rondweg.

De feiten

2.9.    Het streekplan is op 29 juni 2005 vastgesteld en op 20 september 2005 in werking getreden.

2.9.1.1.    Het plangebied is in het streekplan op de Beleidskaart ruimtelijke structuur (hierna: de Beleidskaart) aangemerkt als "EHS verbindingszone", onderdeel van het zogenoemde Groen Blauw Raamwerk. Op de Beleidskaart is het plangebied niet aangemerkt als "waardevol open gebied" of "waardevol landschap".

Op themakaart 22 is het plangebied wel aangemerkt als "waardevol landschap".

Op de Compositiekaart Regio Noord-Veluwe is het aangeduid als "overig gebied" en heeft het, anders dan het omliggende gebied, niet de aanduiding "karakteristieke veenweide".

2.9.1.2.    In de commentaarnota, samenvatting en beantwoording van bedenkingen op ontwerpstreekplan (hierna: de commentaarnota) staat dat gebieden die tussen 2000 en december 2004 zijn bebouwd en/of waar de provincie Gelderland in die periode goedkeuring voor heeft gegeven, niet op de nieuwe Beleidskaart staan aangegeven en dat derhalve de Beleidskaart, waar nodig, wordt aangepast, opdat in gang gezette ontwikkelingen doorgang kunnen vinden. Verder staat daarin dat dit onder meer geldt voor het gebied Broeklanden en dat dit gebied in het definitieve streekplan als multifunctioneel gebied is aangeduid.

2.9.1.3.    In het streekplan staat dat verweerder een voornemen tot afwijking aan de Provinciale Commissie Fysieke Leefomgeving kan voorleggen, waarbij hij moet aantonen dat de voorgenomen afwijking niet in strijd is met een essentiële beleidsuitspraak en niet ten koste gaat van de samenhang van het ruimtelijk beleid. Voorts staat daarin dat de commissie advies uitbrengt over de inhoud van de afwijking en verweerder dit advies bij zijn besluit betrekt.

2.9.1.4.    De subcommissie Vastgestelde Plannen van de Provinciale Commissie Fysieke Leefomgeving heeft op 28 november 2005 omtrent de in het plan voorziene afwijking van het streekplan en de goedkeuring van het plan advies uitgebracht. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat uit het antwoord van provinciale staten op de bedenkingen van het college van burgemeester en wethouders van Elburg ten aanzien van het ontwerpstreekplan volgt dat het plangebied in het streekplan diende te worden aangeduid als "Multifunctioneel platteland" met een ambitie voor de realisatie van de ecologische verbindingszone Elburg-IJssel. Volgens de subcommissie is deze aanpassing abusievelijk niet op correcte wijze op de themakaart 22 aangebracht en heeft het plangebied daarop ten onrechte de aanduiding "waardevol landschap" gekregen.

2.9.2.    Aan de gronden in het noorden en westen van het plangebied zijn de bestemmingen "Groenvoorzieningen" en "Water" met de nadere aanduiding "ecologische verbindingszone" toegekend.

2.9.2.1.    In het streekplan is als essentiële beleidsuitspraak opgenomen dat binnen de ecologische hoofdstructuur de zogenoemde ‘nee, tenzij’-benadering geldt. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en sprake is van redenen van groot algemeen belang.

2.9.2.2.    In de plantoelichting staat dat in het plan voor het inpassen van de ecologische verbindingszone volgens het inrichtingsmodel Kamsalamander een brede corridor is ontwikkeld met stapstenen in de vorm van vier poelen. Verder staat daarin dat bij de inrichting van het bedrijventerrein en de ecologische verbindingszone met amfibieën rekening zal worden gehouden door de plaatsing van rasters langs wegen en de aanleg van tunnels en passages op barrièrepunten. In het bijzonder zal een tunnel worden aangelegd onder de oostelijke rondweg, zodat aansluiting wordt gezocht met de ecologische verbinding naar het Veluwemeer, aldus die toelichting.

2.9.3.    In die toelichting staat verder dat uit verschillende onderzoeken blijkt dat de behoefte aan bedrijfspercelen in de gemeente Elburg groot is. Ter voorkoming van het vertrek van bedrijven naar naburige gemeenten en het daarmee gepaard gaande verlies van arbeidsplaatsen, is realisatie van een bedrijventerrein uit een oogpunt van werkgelegenheid op de korte termijn noodzakelijk, aldus de plantoelichting.

   In de toelichting staat voorts dat in het gemeentelijk Structuurplan 1995 aanvankelijk de locatie Broeklanden als bedrijventerreinlocatie was aangewezen, maar uiteindelijk de locatie Kruismaten-Aanlanding daarin als voorkeurslocatie is aangemerkt. Voorts staat daarin dat de locatie Aanlanding in het Drontermeer geen doorgang kon vinden, omdat het Drontermeer in juli 1998 door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur is aangewezen. Volgens de plantoelichting maakt de "Paraplunota Locatie Broeklanden, 2e deel Oostelijke Rondweg, Herinrichting Havenkade, Revitalisering Kruismaten", gedateerd mei 1999 (hierna: de Paraplunota), die gezien kan worden als een partiële uitwerking van het Structuurplan 1995, duidelijk dat de behoefte aan een bedrijventerrein met de locatie Broeklanden het beste kan worden opgevangen. Verder staat in de plantoelichting dat volgens het onderzoek "Bedrijventerrein Elburg/Oostendorp", gedateerd 15 januari 2003, de locatie Broeklanden uit het oogpunt van het gevoerde beleid en de kenmerken van de onderzochte locaties, de geschiktste locatie is. Daarbij is in aanmerking genomen dat die locatie in combinatie met de in het Structuurplan 1995 en de Paraplunota aangewezen woningbouwlocaties een verantwoorde afronding in oostelijk richting van de kernen Elburg en Oostendorp vormt.

   In het "Behoefteonderzoek bedrijventerrein Broeklanden, augustus 2004" wordt de behoefte aan bedrijfspercelen weergegeven van bedrijven afkomstig uit de gemeente Elburg en van overige bedrijven die belangstelling hebben getoond voor het bedrijventerrein.

2.9.4.    Het plangebied is als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG, van de Raad van 2 april 1979) aangewezen, noch als zodanig in het kader van de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, van de Raad van 21 mei 1992) aangemeld.

2.9.4.1.    In opdracht van de gemeente Elburg is een aantal onderzoeken uitgevoerd.

   In het rapport "Ecologisch onderzoek Bedrijventerrein Broeklanden", gedateerd 24 augustus 2004, staat dat het plangebied op 23 april, 17 mei, 19 juni en 18 juli 2003 is bezocht. In aanvulling hierop zijn volgens het rapport op 25 februari en 8 oktober 2003 en op 20 januari, 18 februari, 25 februari en 8 maart 2004 tellingen uitgevoerd in verband met de eventuele aanwezigheid van met name ganzen en zwanen en is het plangebied en de directe omgeving onderzocht op de aanwezigheid van overwinterende vogels. Daarnaast zijn verspreidingsgegevens opgevraagd van lokale vogelwerkgroepen en literatuurgegevens ter ondersteuning van de veldwaarnemingen. In het rapport staat voorts dat in het plangebied zelf slechts een beperkt aantal broedparen algemeen voorkomende weidevogels is aangetroffen. Volgens het rapport zullen door de realisatie van het bedrijventerrein in verband met een uitstralend effect op de omgeving, bestaande uit geluid-, beweging- en lichtverstoring, de broed- en overwinteringsmogelijkheden van diverse vogelsoorten in de directe nabijheid van het bedrijventerrein afnemen. Daardoor zullen drie paren weidevogels verdwijnen waarvan de soort op de Rode Lijst voorkomt. Compensatie hiervan zal mogelijk zijn op een pachtperceel in de polder Oosterwolde. De belangrijkste conclusie is dat de openheid van het landschap niet tot uitdrukking komt in een grote weidevogelpopulatie. Weidevogels komen slechts in kleine aantallen voor in het plangebied en de directe omgeving, aldus het rapport.

   In het rapport "Aanvullend ganzen- en zwanenonderzoek Broeklanden Elburg", gedateerd 26 maart 2004, staat dat tijdens geen van de veldbezoeken in 2003 en 2004 pleisterende ganzen of zwanen zijn aangetroffen in het plangebied of de directe nabijheid ervan. Verder is het plangebied volgens het rapport geen optimaal foerageergebied voor zwanen- en ganzensoorten. De conclusie van dit onderzoek is dat geen externe werking van het plangebied uitgaat op de krachtens de Vogelrichtlijn aangewezen speciale beschermingszones "Veluwemeer" en "Drontermeer".

   In het rapport "Aanvulling ecologisch onderzoek Bedrijventerrein Broeklanden", gedateerd 7 maart 2005, staat dat van de realisatie van het bedrijventerrein Broeklanden geen externe werking op eerdergenoemde speciale beschermingszones uitgaat.

   In het rapport "Compensatieonderzoek gemeente Elburg", gedateerd 27 augustus 2004, wordt geadviseerd de compensatie voor Broeklanden te zoeken in de polder Oosterwolde. Volgens dit rapport is één perceel voldoende om de natuurwaarden te compenseren.

   In het deskundigenbericht staat dat de gevolgen van het plan voor weidevogels met de voornoemde rapporten voldoende in kaart zijn gebracht.

2.9.5.    De afstand van het plangebied tot aan de kern Oldebroek bedraagt ongeveer één kilometer.

   In het deskundigenbericht staat dat door de bebouwing van het bedrijventerrein, tezamen met het afschermende groen, de zichtlijnen vanaf de Zuiderzeestraatweg op het dorpssilhouet van Oldebroek zullen verdwijnen.

2.9.6.    De ontsluiting van het plangebied is voorzien in het noordwesten van het plangebied op de Oostelijke Rondweg. Die weg kruist de Zuiderzeestraatweg, die direct ten zuiden van het plangebied ligt.

2.9.6.1.    In de plantoelichting staat dat de verwachte stijging van het verkeersaanbod richting Oldebroek vanwege het bedrijventerrein Broeklanden 14 procent bedraagt en dat deze stijging waarschijnlijk niet tot capaciteits- en doorstromingsproblemen zal leiden. De provincie en de gemeente bestuderen de mogelijkheden voor de inpassing van rondwegen om Elburg en Oostendorp. Na realisering van een mogelijke rondweg zullen eventuele doorstromingsproblemen tot het verleden behoren, aldus de plantoelichting.

2.9.7.    Op 5 augustus 2005 is het Besluit luchtkwaliteit (hierna: het Blk 2005) in werking getreden. Ingevolge artikel 37 is het van toepassing op het bestreden besluit.

   Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005 nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden, dan wel bij toepassing van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) in acht.

   In het derde lid, aanhef en onder a, is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden, in afwijking van dat lid, mede kunnen worden uitgeoefend indien de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft.

   Ingevolge artikel 15, eerste lid en onder b, dient voor stikstofdioxide uiterlijk met ingang van 1 januari 2010 als grenswaarde in acht te worden genomen 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie.

   Ingevolge artikel 20 geldt voor zwevende deeltjes (PM10) een grenswaarde van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie en 50 microgram per m3 als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden.

2.9.7.1.    In het kader van de planvaststelling is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit in verband met de realisering van het bedrijventerrein Broeklanden. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek en luchtkwaliteitonderzoek Bestemmingsplan Bedrijventerrein Broeklanden", gedateerd 3 september 2004. In dit rapport is onder meer vermeld dat de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide niet wordt overschreden.

   In het kader van de beslissing omtrent de goedkeuring van het plan is aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit gedaan. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Luchtkwaliteitonderzoek Bestemmingsplan Bedrijventerrein Broeklanden", gedateerd 3 oktober 2005. In dit rapport staat dat na realisatie van het terrein de in het Blk 2005 gestelde grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) niet worden overschreden.

   In het kader van de behandeling van een verzoek aan de Voorzitter van de Afdeling om een voorlopige voorziening te treffen heeft het college van burgemeester en wethouders van Elburg een rapport ter aanvulling van het onderzoek van 3 oktober 2005 overgelegd, gedateerd 23 maart 2006. In dit rapport staat dat, ook in geval rekening wordt gehouden met de invloed van de emissie van de op het bedrijventerrein te vestigen bedrijven op de luchtkwaliteit, de grenswaarden voor stikstofdioxide en voor zwevende deeltjes (PM10) niet zullen worden overschreden.

   Uit de hiervoor genoemde rapporten blijkt niet dat onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit ter plaatse van de Zuiderzeestraatweg richting Oldebroek.

   Bij zijn reactie op het deskundigenbericht heeft het college van burgemeester en wethouders van Elburg het rapport "Aanvullende studie naar de akoestische, luchtkwaliteits- en verkeersveiligheideffecten voor (de kern) Oldebroek", gedateerd 13 september 2006, overgelegd. In dit rapport zijn onder meer de resultaten neergelegd van het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit ter plaatse van de Zuiderzeestraatweg. Geconcludeerd wordt dat, wanneer het bedrijventerrein Broeklanden geheel is uitgegeven en in gebruik is genomen, de grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) niet worden overschreden.

Het oordeel van de Afdeling

2.10.    Het betoog dat verweerder zich ten onrechte op het streekplan baseert, omdat dat ten tijde van de vaststelling van het plan en de bedenkingentermijn nog niet was vastgesteld, faalt. Een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan dient te worden genomen met inachtneming van het recht, zoals dat geldt ten tijde van het nemen van dat besluit en rekening houdend met het beleid, zoals neergelegd in het streekplan, dat op het moment van besluitvorming gevoerd wordt. Dat de bedenkingentermijn ten tijde van de vaststelling en de inwerkingtreding van het streekplan was verstreken en appellant zijn bedenkingen met name op het provinciale beleid, zoals neergelegd in het Streekplan Gelderland 1996, heeft gebaseerd, doet hier niet aan af. Verweerder heeft het streekplan dan ook terecht bij zijn beoordeling betrokken. Het vorenstaande brengt tevens mee dat het betoog van appellant in beroep dat het plan in strijd is met het Streekplan Gelderland 1996 geen doel treft.

2.10.1.    Wat betreft de aanduiding "waardevol landschap" op themakaart 22 is ter plaatse van het plangebied afgeweken van het streekplan en het volgens dat plan gevoerde beleid. Het afwijkingsbesluit is een voorbereidingsbeslissing die niet is gericht op enig ander rechtsgevolg, dan dat van het besluit dat het beoogt mogelijk te maken. Gelet hierop, dienen bezwaren tegen het afwijkingsbesluit en de daarbij gevolgde procedure bij de beslissing over de goedkeuring van het bestemmingsplan te worden beoordeeld. Verweerder was dan ook niet gehouden het afwijkingsbesluit, voorafgaand aan het goedkeuringsbesluit, bekend te maken.

   De Provinciale Commissie Fysieke Leefomgeving heeft een advies uitgebracht over het voornemen van verweerder om van de streekplanaanduiding "waardevol landschap" van het plangebied af te wijken en verweerder heeft dit advies bij zijn besluit betrokken. Gelet hierop, geeft het in beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de in het streekplan voorgeschreven afwijkingsprocedure niet correct is gevolgd.

2.10.2.    Wat betreft het betoog van appellant dat verweerder heeft miskend dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het zogenoemde Groen Blauw Raamwerk, wordt overwogen dat, nu het plangebied op de Beleidskaart is aangeduid als "EHS-verbindingszone", het streekplanbeleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur van toepassing is. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het plan, gelet op de plandelen met de bestemmingen "Groenvoorzieningen" en "Water" met de nadere aanduiding "ecologische verbindingszone" in het noorden en het noordwesten van het plangebied en de daarbij horende planregeling, de aanleg van een deel van de ecologische verbindingszone Elburg-IJssel (Eekterbeek) met het doeltype Kamsalamander mogelijk maakt. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 2.9.2.2. is overwogen, is niet aannemelijk dat vorenbedoelde gronden niet als verbindingszone zullen worden ingericht. Het in beroep aangevoerde geeft dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, nu het voorziet in de inpassing van een deel van de ecologische verbindingszone Elburg-IJssel (Eekterbeek), geen significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich brengt. Dit betekent dat het streekplan zich in zoverre niet tegen de aanleg van het bedrijventerrein op de onderhavige locatie verzet.

2.10.3.    Uit de plantoelichting, de Paraplunota en het "Behoefteonderzoek bedrijventerrein Broeklanden, augustus 2004", heeft verweerder mogen concluderen dat behoefte bestaat aan een nieuw bedrijventerrein in de gemeente Elburg. De enkele stelling van appellant dat in de directe behoefte van bedrijven voorzien kan worden door herstructurering en revitalisering, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft bovendien in aanmerking mogen nemen dat de gemeenteraad niet alleen rekening houdt met de directe behoefte van bedrijven, maar bovendien met de mogelijkheid voor bedrijven om in de toekomst uit te breiden. Het in beroep aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met revitalisering van bedrijventerreinen, waaronder het bedrijventerrein Kruismaten, onvoldoende in de behoefte aan bedrijventerrein kan worden voorzien om het bedrijventerrein Broeklanden overbodig te achten. Voor zover appellant op het convenant tussen de provincies Gelderland en Flevoland dat de Flevopolder in de toekomst als opvanggebied voor bedrijvigheid op de Noord-Veluwe kan dienen wijst, heeft verweerder hieraan geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen. Dit ziet op een onzekere toekomstige gebeurtenis. Bovendien wordt hiermee niet voorkomen dat bedrijven zich elders vestigen, waardoor in de gemeente Elburg arbeidsplaatsen verloren kunnen gaan.

2.10.4.    Zoals hiervoor onder 2.9.4.1. is overwogen, heeft het gemeentebestuur laten onderzoeken, welke de gevolgen voor de flora en fauna in het plangebied zijn van de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt. Voor zover appellant betoogt dat van de resultaten van dat onderzoek niet mag worden uitgegaan, omdat de maand maart niet de aangewezen maand is om onderzoek naar weidevogels te doen, overweegt de Afdeling dat in de maand maart weliswaar aanvullend onderzoek heeft plaatsgevonden, maar dat het aan het ecologische onderzoek ten grondslag liggende veldonderzoek met name in de maanden april, mei, juni en juli heeft plaatsgevonden. Bovendien zijn de onderzoeken niet alleen gebaseerd op veldwaarnemingen, maar tevens op verspreidingsgegevens van lokale vogelwerkgroepen en literatuurgegevens. Gelet hierop en op hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, levert het aangevoerde geen grond op voor het oordeel dat de onderzoeken zodanige gebreken of leemten in kennis bevatten, dat verweerder zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet mocht baseren.

   Uit de rapporten, die volgens het deskundigenbericht voldoende onderzoek bevatten naar de gevolgen van het plan voor weidevogels, valt af te leiden dat de effecten van de voorgestane ontwikkelingen voor de weidevogels gering zijn. Appellant heeft geen rapport van onderzoek ingebracht, waaruit het tegendeel blijkt en heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat de weidevogels door het voorziene bedrijventerrein ernstig zullen worden verstoord. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat van het voorziene bedrijventerrein externe werking op het weidevogelgebied in de polder Oldebroek uitgaat. Daarbij is van belang dat de gemeenteraad aan het plan compensatie van weidevogelgebied heeft gekoppeld en inmiddels acht hectare weidevogelgebied is gecompenseerd. Dat verweerder goedkeuring heeft onthouden aan een wijzigingsbevoegdheid voor de hervestiging van agrarische bedrijven in het bestemmingsplan "Buitengebied Oldebroek Zuid", onder meer vanwege aantasting van de rust van weidevogels, leidt niet tot een ander oordeel, omdat het gebied, waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet, zich in het centrum van het weidevogelgebied in de open polder bevindt, terwijl het plangebied aan stedelijk gebied en een coulissenlandschap grenst.

   Het betoog van appellant dat ten onrechte eerst na de vaststelling van het plan aanvullend ecologisch onderzoek is gedaan, treft evenmin doel. Alhoewel het ingevolge artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 primair de verantwoordelijkheid is van het gemeentebestuur om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de gevolgen van het plan te onderzoeken, staat deze bepaling, noch enige andere, er aan in de weg dat de gemeenteraad resultaat van aanvullend onderzoek alsnog, voorafgaand aan het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan, overlegt, zodat dat bij de besluitvorming over de goedkeuring betrokken kan worden.

2.10.5.    Ofschoon de realisatie van het plan volgens het deskundigenbericht tot aantasting van de zichtlijnen van de Zuiderzeestraatweg op het dorpssilhouet van Oldebroek zal leiden, geeft het in beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat verweerder hieraan ten onrechte geen doorslaggevend gewicht heeft toegekend. Daarbij is van belang dat de afstand van het plangebied tot de kern Oldebroek ongeveer één kilometer bedraagt en aan het silhouet daarvan geen bijzondere waarden zijn toegekend die bescherming behoeven.

2.10.6.    Verweerder heeft, door de bedenking van appellant wat betreft de gevolgen van het plan voor de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling buiten beschouwing te laten, omdat deze grondslag vindt in hetgeen appellant met betrekking tot het Streekplan Gelderland 1996 heeft aangevoerd, dat op dit besluit niet van toepassing is, miskend dat de beoordeling van de verkeersveiligheid en de verkeersafwikkeling in en nabij het plangebied een eigen afweging vergt die niet afhankelijk is van het van toepassing zijnde streekplanbeleid. Verweerder heeft dan ook ten onrechte in de motivering van het bestreden besluit geen aandacht besteed aan de verkeersveiligheid en de verkeersafwikkeling en het betoog van appellant hieromtrent. Het is in zoverre niet toereikend gemotiveerd.

2.10.7.    De rapporten van onderzoeken naar de luchtkwaliteit van 23 maart 2006 en 13 september 2006 zijn uitgebracht na het nemen van het bestreden besluit en hebben daaraan derhalve niet ten grondslag gelegen.

   Zoals de Afdeling eerder (uitspraak van 13 april 2005 in zaak no. 200407748/1) heeft overwogen, is bij ingebrachte rapporten van onderzoek ter nadere toelichting van een genomen besluit van belang of deze kunnen worden beschouwd als nadere aanvulling in aansluiting op en voortvloeiend uit de aan het besluit ten grondslag gelegde motivering. In dit geval bevat het door de gemeenteraad overgelegde rapport van 23 maart 2006 niet alleen een aanvulling of nadere toelichting op het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapport van 3 oktober 2005, maar ook geheel nieuwe gegevens, nu tevens de invloed van de emissie van de op het bedrijventerrein te vestigen bedrijven op de luchtkwaliteit bij het onderzoek is betrokken. Voorts zijn in het door de gemeenteraad overgelegde rapport van 13 september 2006 naar aanleiding van de conclusies in het deskundigenbericht omtrent het aspect luchtkwaliteit voor het eerst onderzoekresultaten van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit ter plaatse van de Zuiderzeestraatweg vermeldt. Om die reden kunnen die rapporten niet als nadere toelichting van het eerder genomen besluit worden aangemerkt.

2.10.7.1.    Niet in geschil is dat realisatie van het bedrijventerrein tot een stijging van het verkeersaanbod op de Zuiderzeestraatweg leidt. Hieruit volgt dat het plan ter plaatse van de Zuiderzeestraatweg gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Gelet hierop en hetgeen hiervoor onder 2.10.7. is overwogen, was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit onvoldoende onderzoek naar de luchtkwaliteit gedaan om te kunnen concluderen dat de grenswaarden uit het Blk 2005 in acht waren genomen. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende voorbereid.

2.11.    Ter zitting heeft de gemeenteraad van Elburg aan de Afdeling verzocht toepassing te geven aan de bevoegdheid, om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten in geval van vernietiging, omdat uit de nader ingediende resultaten van onderzoek van 23 maart en 13 september 2006 blijkt dat het Blk 2005 niet aan goedkeuring van het plan in de weg staat. Ten aanzien van dat verzoek wordt als volgt overwogen. Die rapporten tonen aan, dat zowel op de Oostelijke Rondweg, als op de Zuiderzeestraatweg, voor geen van de in het Blk 2005 genoemde stoffen de daarin genoemde grenswaarden worden overschreden. Appellant heeft de juistheid van deze onderzoeken niet, althans niet gemotiveerd, bestreden. Er is ook anderszins geen aanleiding voor het oordeel dat deze rapporten onjuistheden bevatten of leemten vertonen, zodat in zoverre bij de conclusies van deze rapporten kan worden aangesloten. Echter, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.10.6. is overwogen, kan niettemin niet aan het verzoek worden voldaan.

Eindconclusie

2.12.    Uit hetgeen hiervoor onder 2.7., 2.10.6. en 2.10.7.1. is overwogen, volgt dat het bestreden besluit niet berust op een toereikende motivering en niet voldoende zorgvuldig is voorbereid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in verband daarmee wegens strijd met artikel 3:46 en 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.

Proceskostenveroordeling

2.13.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 13 december 2005, kenmerk 2005-002206;

III.    gelast dat de provincie Gelderland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Van Dorst

Voorzitter    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007

357-432.