Raad van State, 11-10-2006, AY9857, 200510129/1
Raad van State, 11-10-2006, AY9857, 200510129/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 11 oktober 2006
- Datum publicatie
- 11 oktober 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2006:AY9857
- Zaaknummer
- 200510129/1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen (hierna: het college) aan [wederpartij], vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend voor een groothandelstuincentrum op het perceel [locatie] te [plaats].
Uitspraak
200510129/1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. 04/1230 en 05/40 van de rechtbank Assen van 31 oktober 2005 in het geding tussen:
I. appellant,
II. [wederpartij], te [plaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen (hierna: het college) aan [wederpartij], vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend voor een groothandelstuincentrum op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 6 december 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 oktober 2005, verzonden op 1 november 2005, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) onder meer het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 januari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 10 januari 2006 heeft [wederpartij] desgevraagd te kennen gegeven als partij aan het geding te willen deelnemen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2006, waar appellant in persoon is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college voor het verlenen van vrijstelling gebruik heeft mogen maken van de verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten van Drenthe ten einde vrijstelling te kunnen verlenen voor de bedrijfsactiviteiten van [wederpartij]. Volgens appellant heeft die verklaring betrekking op groothandelsactiviteiten uitsluitend voor zover deze plaatsvinden in combinatie met kwekerijactiviteiten. Appellant stelt dat op het perceel geen kwekerij is gevestigd, doch de producten door kwekers worden aangeleverd.
2.2. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
Bij besluit van 30 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Hoogeveen het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid" vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Drenthe heeft bij besluit van 10 januari 2006 beslist omtrent de goedkeuring van dat plan en goedkeuring gehecht aan de daarin aan het perceel toegekende bestemming "Landelijk Gebied II", met nadere aanduiding "Tuincentrum". Vaststaat dat tegen het goedkeuringsbesluit, voor zover het dit perceel betreft, geen rechtsmiddelen zijn aangewend en het bestemmingsplan in zoverre in werking is getreden. Evenmin zijn door appellant feiten of omstandigheden gesteld die mogelijkerwijs tot vernietiging van het goedkeuringsbesluit leiden. Vaststaat en niet in geschil is dat de bedrijfsactiviteiten die op het perceel ten tijde van de beslissing op bezwaar plaatsvonden met voormelde bestemming in overeenstemming zijn. Dit brengt mee dat geen belang meer bestaat bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het vrijstellingsbesluit. Thans is voor het uitoefenen van voormelde bedrijfsactiviteiten immers geen vrijstelling meer vereist.
2.3. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Willems
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2006
412.