Home

Raad van State, 19-07-2006, AY4201, 200508569/1

Raad van State, 19-07-2006, AY4201, 200508569/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
19 juli 2006
Datum publicatie
19 juli 2006
ECLI
ECLI:NL:RVS:2006:AY4201
Zaaknummer
200508569/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 27 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen het door [vergunninghoudster] gemaakte gebruik van het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: [vergunninghoudster] onderscheidenlijk het perceel).

Uitspraak

200508569/1.

Datum uitspraak: 19 juli 2006

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1554 van de rechtbank Roermond van 26 augustus 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Venlo.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen het door [vergunninghoudster] gemaakte gebruik van het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: [vergunninghoudster] onderscheidenlijk het perceel).

Bij besluit van 16 november 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 augustus 2005, verzonden op 29 augustus 2005, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 november 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 13 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

Voorts is als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door drs. ing. P.H.A. Broekmans.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting stukken overgelegd.

2.    Overwegingen

2.1.    [vergunninghoudster] voert werkzaamheden uit voor gemeenten, provincies, waterschappen en rijkswaterstaat op het gebied van aanleg en onderhoud van infrastructuur, groenvoorzieningen en gladheidbestrijding. Blijkens de stukken en het ter zitting verhandelde gebruikt [vergunninghoudster] het perceel voor het opslaan van diverse materialen voor onder meer wegonderhoud, voor werkvoorbereiding en voor het aansturen van werkzaamheden.

2.2.    Ingevolge het ter plaatse als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan "Wijziging en Aanvulling van de voorschriften deel uitmakende van het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in Hoofdzaken"" (hierna: het uitbreidingsplan), rust op het perceel de bestemming "Agrarische Doeleinden".

2.3.    Het geschil spitst zich toe op de vraag of de rechtbank er in navolging van het college terecht van is uitgegaan dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen het huidige, niet-agrarische gebruik van het perceel door [vergunninghoudster], omdat de in 1973 verleende bouwvergunningen zich ook uitstrekken tot dit gebruik.

2.3.1.    Bij besluit van 2 januari 1973 heeft het college aan Provinciale Waterstaat in Limburg (hierna: provinciale waterstaat) bouwvergunning verleend voor het bouwen van een zoutopslag ten behoeve van gladheidbestrijding. Bij besluit van 16 juli 1973 heeft het college aan provinciale waterstaat bouwvergunning verleend voor het bouwen van een stallingruimte voor gladheidbestrijdingsmateriaal. Blijkens deze bouwvergunningen en de daaraan ten grondslag liggende aanvragen strekte het gebruik van deze bouwwerken, met het oog waarop deze bouwvergunningen zijn verleend, tot het - in voorkomende gevallen - voorkomen van gladheid. De huidige opslag op het perceel van divers materiaal en het gebruik van de bouwwerken voor het aansturen van de werkzaamheden en voor werkvoorbereiding komt daar, in aanmerking genomen dat het huidige gebruik gelet op de aard van de werkzaamheden van [vergunninghoudster] een meer frequent en permanent karakter heeft en niet slechts strekt tot gebruik verband houdend met gladheidbestrijding, niet mee overeen. Daar komt bij dat het huidige gebruik niet slechts de bouwwerken maar ook het omliggende terrein betreft. Ten aanzien van de kantonniersloods, die volgens het college deel uitmaakt van de op 16 juli 1973 verleende bouwvergunning en steeds in gebruik is geweest als onderkomen voor personeel, is bovendien in aanmerking genomen dat deze blijkens de bij de bouwvergunning van 16 juli 1973 behorende bouwtekeningen maar een beperkt deel van de stallingruimte besloeg. Het huidige gebruik kan dan ook niet geacht worden rechtens te worden gedekt door de in 1973 verleende bouwvergunningen. Het college kon zich dan ook niet onbevoegd achten handhavend op te treden op de grond dat deze vergunningen zich ook uitstrekken tot het huidige gebruik van het perceel door [vergunninghoudster].

2.3.2.    Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het besluit van 16 november 2004 niet berust op een deugdelijke motivering en derhalve in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit miskend. Het betoog van appellant slaagt derhalve.

2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van appellant alsnog gegrond verklaren en het besluit van 16 november 2004 vernietigen. Bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar zal het college aan de hand van de voorschriften van het uitbreidingsplan nader dienen te bezien of sprake is van strijd met de planvoorschriften omtrent gebruik en derhalve of het college bevoegd is handhavend op treden. In dit verband is van belang hoe artikel 15 van de planvoorschriften van het uitbreidingsplan zich tot de planvoorschriften van het Uitbreidingsplan in Hoofdzaken verhoudt en of is beoogd in deze bepaling een uitputtende regeling te geven voor deze bestemming.

   Indien de bevoegdheid bestaat om handhavend op te treden, zal het college vervolgens moeten ingaan op de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van het college mag worden gevergd dat het geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden.

2.5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 augustus 2005, AWB 04/1554;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venlo van 16 november 2004, COBMJ/04-20276;

V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Venlo tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1338,44 (zegge: dertienhonderd achtendertig euro en vierenveertig cent), waarvan een gedeelte groot € 1288,00 (zegge: twaalfhonderd achtentachtig euro) toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Venlo aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI.    gelast dat de gemeente Venlo aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderd drieënveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak    w.g. Schortinghuis

Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006

66-423.