Home

Raad van State, 30-11-2005, AU7183, 200502549/1

Raad van State, 30-11-2005, AU7183, 200502549/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
30 november 2005
Datum publicatie
30 november 2005
ECLI
ECLI:NL:RVS:2005:AU7183
Zaaknummer
200502549/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 24 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk, thans gemeente Westland, (hierna: het college) de aan [appellant A] verleende bouwvergunning voor het bouwen van een agrarische bedrijfswoning op het perceel kadastraal bekend gemeente Naaldwijk, sectie […], nr. […], gelegen aan de [locatie], ingetrokken.

Uitspraak

200502549/1.

Datum uitspraak: 30 november 2005

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/453 WOW44 van de rechtbank

's-Gravenhage van 8 februari 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Naaldwijk, thans gemeente Westland, (hierna: het college) de aan [appellant A] verleende bouwvergunning voor het bouwen van een agrarische bedrijfswoning op het perceel kadastraal bekend gemeente Naaldwijk, sectie […], nr. […], gelegen aan de [locatie], ingetrokken.

Bij besluit van 18 december 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 februari 2005, verzonden op die dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 22 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 24 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2005, waar [appellant A], bijgestaan door mr. drs. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, die tevens optrad namens [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.M. Scholten, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Ingevolge artikel 59, eerste lid, onder a, van de Woningwet, voorzover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning intrekken indien blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave hebben verleend.

2.2.    Uit de beslissing op bezwaar blijkt dat de bouwvergunning is ingetrokken, omdat deze is verleend ten gevolge van de onjuiste opgave van [appellant A] dat de reeds aanwezige bedrijfswoning zou worden gesloopt.

2.3.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voldoende vast is komen te staan dat de bouwvergunning is verleend onder hun schriftelijke verklaring dat zij de aanwezige bedrijfswoning na voltooiing van de nieuwe bedrijfswoning zouden slopen.

    Dit betoog faalt. In een schriftelijke toelichting van 8 december 1999, welke blijkens de aanhef bedoeld was om gelijk met de aanvraag om bouwvergunning voor de nieuwe bedrijfswoning in overweging te worden genomen, verzoekt [appellant A] om uitstel van de sloop van de bestaande bedrijfswoning voor een vooraf vastgestelde periode. Dit in verband met de tijdelijke huisvesting van een toekomstige medefirmant en de oplevering van de nieuwe bedrijfswoning, aldus de toelichting. Op verzoek van het college heeft [appellant A] daarna een overeenkomst getekend en een bankgarantie overgelegd waarin hij verklaart de bestaande bedrijfswoning uiterlijk 31 december 2003 af te breken. Onder deze omstandigheden is voldoende aannemelijk dat de bouwvergunning is verleend met inachtneming van de schriftelijke opgave dat de bestaande bedrijfswoning zou worden afgebroken. De door appellanten na verlening van de bouwvergunning ingeroepen nietigheid van voornoemde overeenkomst betekent niet dat aan de in die overeenkomst vervatte opgave, dat de bestaande woning zou worden gesloopt, in het kader van de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning geen betekenis kon worden toegekend.

2.4.    Voorts is, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld en anders dan appellanten betogen, voldoende aannemelijk dat het college de bouwvergunning niet had verleend als de opgave dat de bestaande woning zou worden gesloopt niet was gedaan. Uit de bouwvergunning en de gedingstukken blijkt immers dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, alsmede met het ter inzage gelegde ontwerp-bestemmingsplan "Buitengebied", in welk ontwerp slechts één bedrijfswoning was toegestaan. Verlening van de bouwvergunning was derhalve niet zonder meer mogelijk. Naar uit de gedingstukken valt af te leiden, onder meer uit de verwijzing op de vergunning naar het collegebesluit dat zag op de verklaring van [appellant A], en namens het college ter zitting is bevestigd, is de bouwvergunning niettemin verleend omdat de bestaande woning binnen afzienbare tijd zou worden gesloopt, waarmee de strijdigheid met het bestemmingsplan zou zijn opgeheven.

2.5.    Nu vast staat dat de bestaande woning na het gereedkomen van de nieuwbouw is blijven staan, kan dit tot geen andere conclusie leiden dan dat de eerdere opgave onjuist blijkt te zijn geweest. Het college was derhalve bevoegd om op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Woningwet tot intrekking van de bouwvergunning over te gaan. Dat de sloop van de bestaande woning niet als voorwaarde in de bouwvergunning was opgenomen doet daar, wat hier ook van zij en anders dan appellanten betogen, niet aan af. Dat in 1993, naar appellanten voorts betogen, door het college op grond van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" een principetoestemming is verleend om een tweede bedrijfswoning te bouwen maakt dit niet anders, aangezien van die toestemming destijds geen gebruik is gemaakt en de planologische inzichten met inachtneming waarvan de bouwvergunning is verleend inmiddels waren gewijzigd.

2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink    w.g. Boermans

Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005

429.