Home

Raad van State, 13-07-2005, AT9243, 200410524/1

Raad van State, 13-07-2005, AT9243, 200410524/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
13 juli 2005
Datum publicatie
13 juli 2005
ECLI
ECLI:NL:RVS:2005:AT9243
Zaaknummer
200410524/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 6 april 2004 heeft de gemeenteraad van Gaasterlân-Sleat, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 maart 2004, het bestemmingsplan "Oudemirdum" vastgesteld.

Uitspraak

200410524/1.

Datum uitspraak: 13 juli 2005.

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Fryslân,

verweerder.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2004 heeft de gemeenteraad van Gaasterlân-Sleat, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 maart 2004, het bestemmingsplan "Oudemirdum" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 november 2004, kenmerk 577840, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 22 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 18 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2005, waar appellanten, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. D.D. Jansen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.

Voorts is de gemeenteraad van Gaasterlân-Sleat, vertegenwoordigd door drs. A. Kuijt, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.

2.    Overwegingen

Toetsingskader

2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Standpunt appellanten

2.2.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding "caravanstalling toegestaan". Zij wensen de bestemming "Bijzondere agrarische doeleinden" voor deze gronden.

Voorts wijzen zij erop dat het, nu op het aangrenzende perceel op een afstand van 36 meter van de loods een woning is gebouwd, niet mogelijk is te voldoen aan de in het kader van de milieuzonering door de gemeenteraad voorgeschreven afstandsnorm van 50 meter. Zij stellen dat de gemeenteraad in de vrijstellingsprocedure voor de woning niet heeft gehandeld overeenkomstig de Handleiding Gemeentelijke Plannen.

Appellanten richten zich daarnaast tegen de goedkeuring van de aanduiding "recreatieve bewoning bijgebouw toegestaan" voor twee recreatiewoningen. Zij wensen de aanduiding "recreatieve bewoning toegestaan" en grotere bouwvlakken. Zij stellen dat de recreatiewoningen zonder uitbreidingsmogelijkheden niet kunnen voldoen aan de voorschriften uit het Bouwbesluit.

Standpunt verweerder

2.3.    Verweerder heeft geen reden gezien de planonderdelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft deze goedgekeurd.

Hij heeft gesteld dat, aangezien appellanten blijkens door het college van burgemeester en wethouders verstrekte informatie geen agrarisch bedrijf voeren en ook geen concrete plannen hebben om agrarische activiteiten te ontplooien, het perceel overeenkomstig de feitelijke situatie is bestemd tot "Woondoeleinden" met een bedrijfsmatige caravanstalling.

Ten aanzien van de recreatiewoningen heeft verweerder erop gewezen dat deze ingevolge het plan (alleen) ten behoeve van recreatieve bewoning in gebruik mogen worden genomen. Hij heeft gesteld dat appellanten hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad.

Verweerder is er voorts vanuit gegaan dat het gemeentebestuur bij de voorbereiding van het plan heeft onderzocht of de recreatieverblijven in overeenstemming zijn met het Bouwbesluit. Hij heeft er op gewezen dat appellanten niet hebben aangegeven op welke onderdelen de recreatieverblijven in strijd zouden zijn met het besluit.

Vaststelling van de feiten

2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.4.1.    Het plan voorziet in een volledig herziene en geactualiseerde planologisch-juridische regeling voor het dorp Oudemirdum.

2.4.2.    Appellanten zijn rechthebbende op het perceel [locatie A], waarop een woning, twee loodsen van 15 bij 35 meter en twee tot recreatiewoningen verbouwde bijgebouwen staan. Het perceel heeft de bestemming "Woondoeleinden".

2.4.3.    Ingevolge artikel 4, lid A, aanhef en onder 1.c, van de planvoorschriften, zijn de op de kaart voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor woonhuizen, al dan niet in combinatie met een caravanstalling, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding "caravanstalling toegestaan".

De gronden waar de twee loodsen staan zijn op de kaart aangeduid met "caravanstalling toegestaan".

Op het aangrenzende perceel [locatie B] staat, op een afstand van 36 meter van de loodsen, een woning.

2.4.4.    Ingevolge artikel 4, lid A, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften, zijn de op de kaart voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden voorts bestemd voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

Ingevolge artikel 4, lid F, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften, wordt tot een gebruik, strijdig met de bestemming "Woondoeleinden", zoals bedoeld in artikel 27, lid A, in ieder geval gerekend het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor (recreatieve) bewoning, tenzij de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "recreatieve bewoning bijgebouw toegestaan", in welk geval een bestaand vrijstaand bijgebouw gebruikt mag worden voor recreatieve bewoning.

De twee tot recreatiewoningen verbouwde bijgebouwen hebben op de kaart de aanduiding "recreatieve bewoning bijgebouw toegestaan". De aanduiding komt overeen met de bestaande afmetingen van de gebouwen, zodat uitbreiding niet mogelijk is.

2.4.5.    Het gemeentelijke beleid is erop gericht op afzonderlijke percelen geen recreatiewoningen toe te staan. Blijkens het vaststellingsbesluit staat de gemeenteraad in dit geval een uitzondering toe, omdat de gebouwen reeds sinds 1966 als recreatiewoning worden gebruikt en tot op heden toeristenbelasting wordt geheven.

Het oordeel van de Afdeling

2.5.    Verweerder heeft er in redelijkheid van kunnen uitgaan dat het handhaven van de hiervoor geldende bestemming "Bijzondere agrarische doeleinden" voor het perceel, zoals appellanten willen, niet wenselijk is. Daarbij is van belang dat deze bestemming het intensief houden van vee mogelijk maakt, wat uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening ter plaatse niet passend kan worden geacht.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de loodsen de afgelopen jaren voornamelijk zijn gebruikt voor de opslag van caravans. Weliswaar hebben appellanten ter zitting gesteld dat de loodsen sinds het afnemen van de vraag naar caravanstalling tevens worden gebruikt voor de opslag van agrarische producten, maar niet is gebleken dat dit laatste gebruik een zodanige omvang heeft gekregen dat hiermee bij de vaststelling van het plan rekening had moeten worden gehouden en dat verweerder niet heeft kunnen instemmen met de aanduiding "caravanstalling toegestaan". Dat appellanten de loodsen in de toekomst mogelijk voor andere doeleinden willen benutten maakt dit niet anders, aangezien niet is gebleken dat hiervoor thans reeds concrete plannen bestaan.

2.5.1.    De bezwaren van appellanten inzake de vrijstellingsprocedure voor de woning op het perceel [locatie B] kunnen in deze bestemmingsplanprocedure niet aan de orde komen. Appellanten hadden hun bezwaren kenbaar kunnen maken in de desbetreffende procedure.

Wat betreft de afstand van 36 meter van deze woning tot de loodsen van appellanten heeft de gemeenteraad ter zitting verklaard dat deze afstand niet in de weg staat aan het in het plan voorziene gebruik van de loodsen. Niet is gebleken dat dit onjuist is.

2.5.2.    Wat betreft de tot recreatiewoningen omgebouwde bijgebouwen heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat appellanten door de in het plan voorziene aanduiding voor deze gebouwen niet in hun belangen worden geschaad.

Voorts heeft verweerder in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de gemeenteraad om, nu deze reeds een uitzondering heeft gemaakt op het gemeentelijke beleid inzake recreatiewoningen, geen uitbreiding van de gebouwen toe te staan. Ten aanzien van de stelling van appellanten dat zij door het ontbreken van uitbreidingsmogelijkheden niet kunnen voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit, heeft de gemeenteraad ter zitting verklaard dat geen aanschrijving als bedoeld in de Woningwet zal worden gedaan.

2.6.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de planonderdelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de planonderdelen.

2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto    w.g. Klein

Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005.

176-448.