Raad van State, 26-01-2005, AS3905, 200405998/1
Raad van State, 26-01-2005, AS3905, 200405998/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 26 januari 2005
- Datum publicatie
- 26 januari 2005
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2005:AS3905
- Zaaknummer
- 200405998/1
Inhoudsindicatie
Op 28 oktober 2003 heeft verweerder met toepassing van artikel 5:24, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist dat krachtens artikel 122 van de Provinciewet in samenhang met artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht bestuursdwang wordt toegepast ten aanzien van het zonder vergunning krachtens de Wet milieubeheer opslaan en/of bewerken van vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit en het vervaardigen, bewerken en opslaan van ontplofbare stoffen, preparaten of producten binnen de inrichting van appellant op het perceel [locatie] te [plaats]. Deze beslissing tot toepassing van bestuursdwang is bij besluit van 31 oktober 2003, kenmerk 2003-19.149a, MTZ, door verweerder op schrift gesteld.
Uitspraak
200405998/1.
Datum uitspraak: 26 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Op 28 oktober 2003 heeft verweerder met toepassing van artikel 5:24, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist dat krachtens artikel 122 van de Provinciewet in samenhang met artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht bestuursdwang wordt toegepast ten aanzien van het zonder vergunning krachtens de Wet milieubeheer opslaan en/of bewerken van vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit en het vervaardigen, bewerken en opslaan van ontplofbare stoffen, preparaten of producten binnen de inrichting van appellant op het perceel [locatie] te [plaats]. Deze beslissing tot toepassing van bestuursdwang is bij besluit van 31 oktober 2003, kenmerk 2003-19.149a, MTZ, door verweerder op schrift gesteld.
Bij besluit van 18 juni 2004, kenmerk 2004-12.870a/25/A.14, MTZ, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2004, waar appellant, in persoon en bijgestaan door drs. J.H. Swartjes, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door C.G. Gerritsen en G. Hakman, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 122, eerste lid, van de Provinciewet is het provinciaal bestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt een beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld.
In artikel 5:24, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, het bestuursorgaan alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking zorgt.
2.2. Appellant betoogt dat verweerder niet bevoegd was om tot handhaving over te gaan. Hij stelt dat de door verweerder op 28 oktober 2003 afgevoerde stoffen niet gebruikt konden worden om vuurwerk te vervaardigen. Deze stoffen waren volgens hem ongevaarlijk en werden gebruikt voor hobbymatige doeleinden. Verder heeft appellant betoogd dat verweerder ten onrechte louter op basis van visuele waarneming en etikettering van de emmers en vaten waarin de stoffen zaten, heeft geconcludeerd dat dit stoffen waren om vuurwerk mee te fabriceren. In dit verband voert hij aan dat de etiketten verouderd waren en de opschriften niet meer correspondeerden met hetgeen daadwerkelijk in de potten en emmers was opgeslagen.
2.3. Verweerder heeft betoogd dat door deskundigen op basis van visuele waarneming is vastgesteld dat in diverse emmers en potten zwart kruit en stoffen als houtskool, zwavel en kaliumnitraat, waarmee zwart kruit kan worden gemaakt, waren opgeslagen. De inhoud van de emmers en potten stemde volgens verweerder overeen met hetgeen was aangegeven op de op die emmers en potten aangebrachte etiketten.
2.4. De Afdeling overweegt dat, nu appellant gemotiveerd heeft betwist dat in de aangetroffen potten en emmers zwart kruit of andere stoffen waarmee vuurwerk kon worden gefabriceerd, werden opgeslagen, het op de weg van verweerder had gelegen door middel van chemische analyses (of een gelijkwaardige methode) te (doen) onderzoeken of daadwerkelijk zwart kruit of stoffen om vuurwerk mee te fabriceren in de potten en emmers werden opgeslagen, in plaats van de volstaan met een visuele waarneming. Het bestreden besluit is daarom niet met de benodigde zorgvuldigheid voorbereid, en is derhalve in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 18 juni 2004, kenmerk 2004-12.870a/25/A.14, MTZ;
III. gelast dat de provincie Groningen aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Van Helvoort
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2005
361.