Home

Raad van State, 15-12-2004, AR7559, 200406251/1

Raad van State, 15-12-2004, AR7559, 200406251/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
15 december 2004
Datum publicatie
15 december 2004
ECLI
ECLI:NL:RVS:2004:AR7559
Zaaknummer
200406251/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 8 oktober 2002 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het aan Strukton Railinfra Regio B.V. (hierna: Strukton) op 7 oktober 2002 door de inspecteur van de Arbeidsinspectie op grond van artikel 28 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 gegeven mondelinge bevel dat de voorgenomen onderhoudswerkzaamheden op het spooremplacement Transformatorweg Amsterdam, ter hoogte van kilometrage 50.200 (hierna: het emplacement) niet mogen aanvangen in verband met ernstig gevaar voor personen, schriftelijk bevestigd.

Uitspraak

200406251/1.

Datum uitspraak: 15 december 2004

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Railinfrabeheer B.V.", gevestigd te Utrecht,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 juni 2004 in het geding tussen:

appellante

en

de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2002 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het aan Strukton Railinfra Regio B.V. (hierna: Strukton) op 7 oktober 2002 door de inspecteur van de Arbeidsinspectie op grond van artikel 28 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 gegeven mondelinge bevel dat de voorgenomen onderhoudswerkzaamheden op het spooremplacement Transformatorweg Amsterdam, ter hoogte van kilometrage 50.200 (hierna: het emplacement) niet mogen aanvangen in verband met ernstig gevaar voor personen, schriftelijk bevestigd.

Bij besluit van 11 november 2003 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Staatssecretaris) het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 juni 2004, verzonden op 16 juni 2004, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, ingekomen per faxbericht bij de Raad van State op 26 juli 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 6 oktober 2004 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.A. Grapperhaus, advocaat te Amsterdam, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.J. Boorsma, advocaat te Den Haag, vergezeld door mr. N. Veendam, ing. G.N.M. van der Maat en D. Smink, allen werkzaam bij de Arbeidsinspectie, zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Op 7 oktober 2002 is aan Strukton een mondeling bevel gegeven om de voorgenomen onderhoudswerkzaamheden aan het emplacement, waartoe appellante, als beheerder van de spoorweginfrastructuur, opdracht heeft gegeven, niet aan te vangen in verband met ernstig gevaar voor de baanwerkers. Dit bevel, inhoudende een verbod de werkzaamheden op de beoogde wijze uit te voeren, is bij besluit van 8 oktober 2002 schriftelijk bevestigd.

2.2.    Evenals de Afdeling heeft geoordeeld in de - ten aanzien van appellante gewezen - uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2004, no. 200308654/1, is het belang van appellante niet rechtstreeks betrokken bij een (preventief) stilleggingsbevel gericht aan degene die in haar opdracht werkzaamheden uitvoert. Dit besluit heeft voor appellante slechts gevolgen via haar contractuele relatie met de uitvoerder van de werkzaamheden, die verantwoordelijk is voor de veiligheid van de werknemers ter plaatse, zodat het belang van appellante moet worden aangemerkt als een afgeleid belang.

   Appellante kan derhalve niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, is de Afdeling derhalve van oordeel, dat de Staatssecretaris appellante ten onrechte in haar bezwaren heeft ontvangen.

2.3.    De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze zelf in de zaak voorzien. In zoverre treedt deze uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit.

2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding op de na te melden wijze.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 juni 2004, reg. nr. SBR 03/3094;

II.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

III.    vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 november 2003, kenmerk AI/UJB/JZ/2003/84014;

IV.    verklaart appellante alsnog niet-ontvankelijk in de door haar ingediende bezwaren tegen het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 oktober 2002, kenmerk 021007/SMID/A564/2/01/CB;

V.    veroordeelt de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) te worden betaald aan appellante;

VI.    gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 232,00 + € 409,00 = € 641,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk    w.g. Molenaar

Voorzitter    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004

369.