Home

Raad van State, 01-09-2004, AQ8752, 200307391/1

Raad van State, 01-09-2004, AQ8752, 200307391/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
1 september 2004
Datum publicatie
1 september 2004
ECLI
ECLI:NL:RVS:2004:AQ8752
Zaaknummer
200307391/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 13 december 2001 heeft de raad van de gemeente Landgraaf (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van appellant om een schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) afgewezen.

Uitspraak

200307391/1.

Datum uitspraak: 1 september 2004

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 oktober 2003 in het geding tussen:

appellant

en

de raad van de gemeente Landgraaf.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2001 heeft de raad van de gemeente Landgraaf (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van appellant om een schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) afgewezen.

Bij besluit van 6 februari 2003 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 oktober 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 7 januari 2004 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2004, waar appellant in persoon en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. T.J.M. Huijten, ambtenaar van de gemeente Landgraaf, zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Ingevolge artikel 49 van de WRO, voorzover hier van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2.    Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij planschade lijdt doordat de bestemming van zijn perceel is gewijzigd van ‘wonen’ in ‘recreatie’ en hij op zijn perceel geen eigen woonhuis meer kan bouwen.

2.3.1.    Voordat op 16 juni 1988 het bestemmingsplan ‘Schaesberg-Zuid’ van kracht werd, gold voor het perceel het ‘Uitbreidingsplan in Hoofdzaken van de gemeente Heerlen’, ingevolge welk plan het perceel was ‘bestemd voor woonwijken met alle daartoe nodige voorzieningen’.

   Blijkens de bij het bestemmingsplan ‘Schaesberg-Zuid’ behorende plankaart is met het van kracht worden van dit bestemmingsplan de bestemming van het perceel gewijzigd in ‘recreatie’. Ingevolge artikel 18, aanhef, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor recreatieve doeleinden en de daarbij behorende voorzieningen. Lid A van deze bepaling bepaalt dat op de tot ‘recreatie’ bestemde gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

   In maart 1999 is het bestemmingsplan ‘Heistraat’ van kracht geworden. Blijkens de bij dit bestemmingsplan horende plankaart en voorschriften is de op het perceel rustende bestemming ‘recreatie’ gehandhaafd en is het bouwen van gebouwen daar nog steeds niet mogelijk.

2.3.2.    De rechtbank heeft terecht in navolging van het standpunt van de gemeenteraad overwogen dat appellant door het inwerkingtreden van het bestemmingsplan ‘Heistraat’ niet in een nadeliger positie is komen te verkeren, nu de bestemming en de daarbij behorende voorschriften door dat bestemmingsplan niet wezenlijk zijn gewijzigd in vergelijking met het voordien geldende planologisch regime. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.

2.3.3.    De rechtbank heeft vervolgens in het midden gelaten of appellant door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘Schaesberg-Zuid’ schade lijdt of zal lijden onder overweging dat appellant, nu het bestemmingsplan 'Schaesberg-Zuid' door een ander onherroepelijk geworden bestemmingsplan is opgevolgd, zijn recht om ten gevolge van het bestemmingsplan 'Schaesberg-Zuid' planschadevergoeding te vorderen heeft verwerkt. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen, onder meer bij uitspraak van 26 augustus 1996, in zaak nr. G09.93.0149, AB 1996, 513, is het indienen van een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 WRO niet aan een termijn gebonden. Gelet hierop is ten onrechte aan de afwijzing van het verzoek van appellant om planschadevergoeding vanwege het van kracht worden van het bestemmingsplan ‘Schaesberg-Zuid’ ten grondslag gelegd dat appellant zijn recht heeft verwerkt om vergoeding van planschade te vorderen. De rechtbank heeft dit miskend.

2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voorzover de rechtbank het beroep van appellant met betrekking tot de schade die hij stelt te lijden door het van kracht worden van het bestemmingsplan ‘Schaesberg-Zuid’ ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep in zoverre gegrond verklaren. De beslissing op bezwaar wordt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Awb, vernietigd voorzover de gemeenteraad het bezwaar van appellant met betrekking tot de schade die hij stelt te lijden door het van kracht worden van het bestemmingsplan ‘Schaesberg-Zuid’ ongegrond heeft verklaard.

2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 oktober 2003, AWB 03/254 WET, voorzover daarbij het beroep van appellant met betrekking tot de schade die hij stelt te lijden door het van kracht worden van het bestemmingsplan ‘Schaesberg-Zuid’ ongegrond is verklaard;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Landgraaf van 6 februari 2003, voorzover het bezwaar van appellant met betrekking tot de schade die hij stelt te lijden door het van kracht worden van het bestemmingsplan ‘Schaesberg-Zuid’ ongegrond is verklaard;

V.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

VI.    gelast dat de gemeente Landgraaf aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 291,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink    w.g. Van Meurs-Heuvel

Voorzitter    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004

47-362.