Raad van State, 12-05-2004, AO9198, 200304742/1
Raad van State, 12-05-2004, AO9198, 200304742/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 12 mei 2004
- Datum publicatie
- 12 mei 2004
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2004:AO9198
- Zaaknummer
- 200304742/1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 31 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Delft, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Binnenstad".
Uitspraak
200304742/1.
Datum uitspraak: 12 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap gewone structuur "Hema Vastgoed B.V.", gevestigd te Amsterdam,
2. [appellant sub 2], wonend te Delft,
3. [appellanten sub 3], wonend te Delft,
4. [appellante sub 4], wonend te Delft,
5. [appellanten sub 5], wonend te Delft,
6. [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V., te Delft,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Delft, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Binnenstad".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 juni 2003, kenmerk DRM/ARB/02/13138A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben de besloten vennootschap gewone structuur "Hema Vastgoed B.V." (hierna: Hema Vastgoed) bij brief van 30 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2003, [appellant sub 2] bij brief van 15 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2003, [appellanten sub 3] bij brief van 8 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2003, [appellante sub 4] bij brief van 8 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2003, [appellanten sub 5] bij brief van 7 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2003, en [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. bij brief van 7 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2003, beroep ingesteld. [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. hebben hun beroep aangevuld bij brief van 11 september 2003.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 15 januari 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van [appellant sub 2]. Deze zijn aan de andere partijen toegestuurd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2004, waar [appellant sub 2], in persoon, [appellanten sub 3], in persoon, [appellante sub 4], in persoon, [appellanten sub 5], in persoon, [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V., van wie [appellant sub 6] in persoon en als gemachtigde, bijgestaan door mr. E.D. Drok, advocaat te Den Haag, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Piccardt, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ir. R. Grashoff, wethouder, en P.J.A. Engelvaart en C.M. van der Vlies, ambtenaren van de gemeente. Hema Vastgoed is met bericht van verhindering ter zitting niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de gehele historische binnenstad van Delft, die voor het grootste gedeelte is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het plan vervangt het bestemmingsplan “Komplan 1976”. De nadruk ligt in het bestemmingsplan nog meer dan in het bestemmingsplan “Komplan 1976” op behoud van de bestaande situatie, maar biedt niettemin ruimte voor veranderingen.
2.3. [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat de gemeenteraad niet is ingegaan op de brief van 25 maart 2002 tegen het voorontwerpbestemmingsplan.
2.3.1. Deze in beroep door [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. aangevoerde grond steunt niet op door hen bij verweerder ingebrachte bedenkingen.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een bij het college van gedeputeerde staten ingebrachte bedenking.
Dit is slechts anders voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest terzake bedenkingen in te brengen.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. in zoverre niet-ontvankelijk.
2.4. [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. stellen in beroep voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat [appellant sub 6] slechts drie minuten spreektijd heeft gehad op de hoorzitting over het ontwerpbestemmingsplan, waardoor hij in zijn belangen is geschaad.
2.4.1. Verweerder acht een werkwijze, waarbij vanwege het grote aantal zienswijzen de spreektijd op de hoorzitting wordt beperkt, niet ongebruikelijk.
2.4.2. De Afdeling overweegt dat de ter beschikking gestelde spreektijd van drie minuten per reclamant weliswaar beperkt was, maar zij ziet hierin geen reden tot vernietiging over te gaan, nu door verweerder onweersproken is gesteld dat bij de besluitvorming de schriftelijk gemotiveerde zienswijze, de mondelinge toelichting op de hoorzitting alsook de daarbij eventueel overgelegde pleitnota steeds zijn betrokken. Gelet hierop zijn appellanten, ondanks de dyslexie van [appellant sub 6], door de beperking niet in hun processuele belangen benadeeld.
2.5. [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. stellen in beroep voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming ”Verblijfsdoeleinden privé (Vb(p))” op het voorste gedeelte van het perceel [locatie a]. Zij wensen ter plaatse de bestemming “Verkeers- en verblijfsdoeleinden openbaar (Vb(o))“ om laden en lossen mogelijk te maken.
2.5.1. De gemeenteraad heeft de bestemming ”Verblijfsdoeleinden privé (Vb(p))” aan deze gronden toegekend om de historisch waardevolle karakteristiek van de stoepen te bewaren en waar verdwenen terug te brengen.
2.5.2. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel goedgekeurd. Noch de bestemming “Verkeers- en verblijfsdoeleinden openbaar (Vb(o))” noch de bestemming “Verblijfsdoeleinden privé (Vb(p))” verhindert [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. de desbetreffende locatie te gebruiken ten behoeve van hun bedrijf, aldus verweerder.
2.5.3. De Afdeling overweegt dat beide bestemmingen mede zijn bedoeld voor parkeervoorzieningen en niet in de weg staan aan laden en lossen. Het feit dat de bestemming ”Verblijfsdoeleinden privé (Vb(p))” tevens bepalingen bevat om de eigen stoep met cultuurhistorische waarde te behouden of zelfs terug te brengen, maakt dit niet anders.
Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan dit plandeel.
Het beroep van [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. is in zoverre ongegrond.
2.6. [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. stellen in beroep voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Erf” op gronden achter de gebouwen aan de [locatie b]. De bestaande bebouwing op deze gronden moet volgens hen worden beschouwd als hoofdgebouw en als zodanig worden bestemd.
2.6.1. De gemeenteraad hanteert als uitgangspunt dat binnenterreinen zoveel mogelijk open moeten blijven. Binnen de bestemming “Erf” heeft hij de bouwmogelijkheden van bijgebouwen en aanbouwen daarom beperkt.
2.6.2. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft deze plandelen goedgekeurd. Hij kan instemmen met het strikte onderscheid in bouwmogelijkheden tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Volgens hem doet een verslechtering zich niet voor, omdat de bijgebouwen mogen worden gebruikt voor dezelfde functies als de hoofdgebouwen.
2.6.3. De Afdeling stelt voorop dat het algemene uitgangspunt van het plan dat de binnenterreinen zoveel mogelijk open moeten blijven, niet in geding is. Blijkens de toelichting bij het plan wordt hiertoe een strikt onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijgebouwen en aanbouwen.
2.6.3.1. Ingevolge artikel 1, onder p, van de planvoorschriften, wordt onder een hoofdgebouw verstaan een gebouw of een functioneel en/of bouwkundig samenhangend complex van gebouwen dat/die op een bouwperceel door constructie, plaatsing, afmetingen en functie als belangrijkste aangemerkt moet(en) worden.
Ingevolge artikel 1, onder q, van de planvoorschriften, wordt onder een bijgebouw verstaan een gebouw dat zich op een bouwperceel bevindt waarop tevens een hoofdgebouw aanwezig is en dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
2.6.3.2. De bestaande situatie is door middel van een luchtfoto geïnventariseerd. Op basis daarvan zijn de gebouwen aan de straatkant van [locatie b] aangemerkt als hoofdgebouw en bestemd als “Gemengde doeleinden (GD)”. De bebouwing die daarachter ligt is aangemerkt als bijgebouw en bestemd als “Erf”.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de bebouwing achter [locatie b] een voormalige bakkerij betreft die daar al zeer lang aanwezig is. Het gebouw heeft een oppervlakte van ongeveer 380 m2 en heeft twee bouwlagen. In het gebouw bevinden zich verschillende ingenieurs- en architectenbedrijfjes, die kunnen worden bereikt door twee ingangen, één via het gebouw [locatie b] en één zelfstandige ingang door de naastgelegen steeg. Op grond hiervan kan niet worden gezegd dat dit gebouw in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan de omringende hoofdgebouwen. De bebouwing beslaat bovendien het gehele perceel, zodat ter plaatse geen binnenterrein of groen aanwezig is dat kan worden opengehouden. Door zich achter de systematiek van de gemeenteraad te scharen zonder na te gaan of in dit geval sprake was van een hoofdgebouw of een bijgebouw heeft verweerder zijn besluit onzorgvuldig voorbereid.
Ter zitting is door verweerder voorts bevestigd dat het bestaande gebouw de maximaal toegestane bouwmogelijkheden van de bestemming “Erf” overschrijdt en in zoverre onder het overgangsrecht is gebracht. Van de zijde van het gemeentebestuur is in dit verband ter zitting meegedeeld dat geen plannen bestaan om de openheid ter plaatse terug te brengen, maar dat enkel is beoogd elke vergroting van het gebouw te voorkomen. Gelet op het voorgaande had het gebouw uit een oogpunt van rechtszekerheid derhalve overeenkomstig de bestaande situatie moeten worden bestemd.
Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt wegens strijd artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.7. [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. stellen in beroep ten slotte dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Verblijfsdoeleinden privé (Vb(p))” op [locatie c]. Zij wijzen erop dat het hier om een verharde binnenplaats gaat met een voormalige kolenloods, met de renovatie van welke loods zij al sinds 1990 bezig zijn.
2.7.1. De gemeenteraad heeft gesteld dat hier sinds 1991 geen gebouw meer aanwezig is dat kan worden herbouwd, zodat hij de aanwezige verharding als zodanig heeft bestemd.
2.7.2. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel goedgekeurd.
2.7.3. Uit de stukken is gebleken dat het gemeentebestuur [appellant sub 6] op 20 juli 2001 een last onder dwangsom heeft opgelegd teneinde de renovatie van de kolenloods op [locatie c] stil te leggen. Volgens de gemeenteraad was het gebouw daar toen al vrijwel volledig verdwenen en diende het binnenterrein open te blijven. Tegen dit besluit heeft [appellant sub 6] tijdig bezwaar gemaakt, waarop evenwel nog steeds niet is beslist. Nu terzake nog altijd een procedure aanhangig is, kon verweerder het standpunt van de gemeenteraad dat ter plaatse geen bebouwing meer aanwezig is, welk standpunt ten grondslag heeft gelegen aan de bestemming “Verblijfsdoeleinden privé (Vb(p))”, niet zonder meer volgen. De Afdeling acht verder van belang dat [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. enkele nadere stukken hebben overgelegd ter onderbouwing van hun stelling dat ter plaatse wel een gebouw aanwezig moet worden geacht. Deze stukken betreffen onder meer aanslagen voor onroerend zaakbelasting voor een pand op het adres [locatie c], waarvan de laatste voor het jaar 2001, een huisnummerkaart uit 1992, foto’s, kadastrale gegevens uit 2001, de aanwijzing als gemeentelijk monument in 1992 en energienota’s voor het pand tot 1997. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet voldoende zorgvuldig onderzocht of ter plaatse nog een bestaand pand aanwezig was dan wel of het gemeentelijke standpunt dat sprake was van de oprichting van een nieuw pand juist was. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Het beroep van [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.8. Hema Vastgoed stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Kernwinkelgebied (KW)” op de hoek van de Molslaan en de Paradijspoort. Deze bestemming staat het bestaande gebruik van de tweede verdieping van haar vestiging als onder meer service- en dienstruimte, magazijn en antenne-installatie volgens haar niet toe.
2.8.1. De gemeenteraad heeft gesteld dat tegen het gebruik van een deel van de verdieping boven de Hema als opslag- en andere dienstruimten geen bezwaar bestaat.
2.8.2. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel goedgekeurd. Het bestaande gebruik kan volgens hem op grond van de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan worden voortgezet. Verweerder gaat er van uit dat de bestemming bij de eerstvolgende herziening van het plan aan de daadwerkelijke situatie wordt aangepast.
2.8.3. Vaststaat en niet in geding is dat het bestaande gebruik van de secundaire ruimten op de tweede verdieping en de dakopbouw van de vestiging van de Hema aan de Molslaan 33 niet als zodanig is bestemd. Uit een oogpunt van rechtszekerheid dient bestaand gebruik, indien niet aannemelijk is dat dit gebruik gedurende de planperiode zal worden beëindigd, in beginsel overeenkomstig de bestaande situatie te worden opgenomen in een bestemmingsregeling. Uit de stukken is gebleken dat noch de gemeenteraad noch verweerder bezwaar heeft tegen onbelemmerde voortzetting van dit gebruik. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid de eerstvolgende planherziening had kunnen afwachten.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder, door dit plandeel niettemin goed te keuren, gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van Hema Vastgoed is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.9. [appellant sub 2] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming “Gemengde doeleinden (GD)” aan de [locatie d] en de [locatie e] De aanduiding “Ho I (Dag- en avondhoreca I)” aan de [locatie a] is niet in overeenstemming met de bestaande exploitatie van het Floratheater, aldus appellant. Hij wenst daar de aanduiding “Hd (Discotheek of danscafé)”. Op zijn perceel aan de [locatie e] wenst hij voorts de aanduiding “Ho II (Dag- en avondhoreca II)”. De Cellebroerstraat is ten onrechte niet aangeduid als verbindingsroute en deze straat en het Floratheater maken ten onrechte geen deel uit van het als “uitgaansgebied” aangewezen Doelenplein, aldus appellant.
2.9.1. De gemeenteraad heeft aan het Floratheater niet de aanduiding “Hd (Discotheek of danscafé)” toegekend, omdat de horeca-functie volgens hem ter plaatse ondersteunend dient te zijn aan de hoofdfunctie, waarop ook de vergunningen zijn afgestemd. De Cellebroerstraat heeft volgens de gemeenteraad hoofdzakelijk een woonkarakter. Daarom is deze straat niet aangewezen als verbindingsroute en is het evenmin wenselijk dat in het pand [locatie e] een café wordt gevestigd, aldus de gemeenteraad.
2.9.2. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel goedgekeurd. Volgens hem zou op basis van de VNG-brochure voor een discotheek, een danscafé of een bedrijf vallend onder de aanduiding “Ho II (Dag- en avondhoreca II)” ten minste een afstand van 30 meter tot nabijgelegen woningen moeten worden aangehouden. Ter plaatse kan aan deze afstand niet worden voldaan, aldus verweerder. Voorts is verweerder niet gebleken dat de bestaande activiteiten in het Floratheater niet in overeenstemming zouden zijn met de aanduiding “Ho I (Dag- en avondhoreca I)”. Ten slotte is volgens verweerder thans ook geen café gevestigd aan de [locatie e].
2.9.3. De Afdeling overweegt allereerst dat de aanduiding in de plantoelichting van bepaalde straten en pleinen als uitgaansgebied en verbindingsroute voortvloeit uit de gemeentelijke Nota Horeca Binnenstad (hierna: horecanota), die integraal in de toelichting bij het bestemmingsplan is opgenomen. Aan de plantoelichting komt echter op zichzelf geen bindende betekenis toe.
Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre ongegrond.
2.9.3.1. Nu [appellant sub 2] door de gemeenteraad is tegengeworpen dat de horecanota in de weg staat aan de aanduiding “Ho II (Dag- en avondhoreca II)” op het pand aan de [locatie e], dient de Afdeling zich uit te spreken over de vraag of verweerder bij zijn besluit in redelijkheid met dit beleid heeft kunnen instemmen.
De horecanota kent onder meer uitgaansgebieden en verbindingsroutes die de uitgaansgebieden met elkaar verbinden. Volgens de horecanota worden horeca-uitbreidingen zoveel mogelijk geconcentreerd in uitgaansgebieden. Onder meer het Doelenplein is in de horecanota aangewezen als uitgaansgebied. Langs verbindingsroutes is beperkte uitbreiding mogelijk.
In het deskundigenbericht is gesteld dat op grond van de onderlinge afstand niet kan worden geconcludeerd dat de panden van [appellant sub 2] een eenheid vormen met het Doelenplein dan wel logischerwijs tot dat plein dienen te worden gerekend. De directe omgeving van het Floratheater moet volgens het deskundigenbericht worden getypeerd als woonomgeving en ook de Cellebroerstraat heeft duidelijk een woonfunctie. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen reden dit standpunt niet te volgen. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid kunnen instemmen met het beleid van de gemeenteraad dat de Verwersdijk en de Cellebroerstraat niet worden gerekend tot het uitgaansgebeid Doelenplein en dat de Cellebroerstraat niet moet worden ingericht als verbindingsroute.
2.9.4. Aan het Floratheater op de [locatie d] is de bestemming “Gemengde doeleinden (GD)” met de aanduiding “Ho I (Dag- en avondhoreca I)” en de nadere aanduiding “theater” toegekend. Ingevolge artikel 18, tiende lid, van de planvoorschriften, zijn op gronden met deze bestemming uitsluitend horecabedrijven toegestaan, voorzover de bedrijfsvoering overeenkomt met de op de kaart geplaatste aanduidingen per bedrijf.
2.9.4.1. Bedrijven met de aanduiding “Ho I (Dag- en avondhoreca I)” hebben ingevolge artikel 1, onder ag, van de planvoorschriften, de volgende kenmerken:
- beperkte invloed op het woon- en werkklimaat;
- in hoofdzaak verstrekking van drank en/of etenswaren;
- sluitingstijd: zondag t/m donderdag: uiterlijk 01:00 uur, vrijdag en zaterdag: uiterlijk 02:00 uur;
- hieronder vallen de restaurants;
- categorie 2 van de Lijst van Bedrijfstypen.
2.9.4.2. Bedrijven met de aanduiding “Ho II (Dag- en avondhoreca II)” hebben ingevolge artikel 1, onder ai, van de planvoorschriften, de volgende kenmerken:
- tamelijk grote invloed op het woon- en werkklimaat;
- in hoofdzaak drinken en ontmoetingsgelegenheid;
- sluitingstijd: zondag t/m donderdag: uiterlijk 01:00 uur, vrijdag en zaterdag: uiterlijk 02:00 uur, met de mogelijkheid van vrije sluitingstijd gedurende vier vooraf bepaalde dagen per week;
- hieronder vallen voornamelijk cafés;
- categorie 3.1 van de Lijst van Bedrijfstypen.
2.9.4.3. Bedrijven met de aanduiding “Hd (Discotheek of danscafé)” hebben ingevolge artikel 1, onder aj, van de planvoorschriften, de volgende kenmerken:
- grote invloed op het woon- en werkklimaat;
- in hoofdzaak drinken en dansen;
- sluitingstijd: geen vooraf vast te leggen dagen per week;
- sluitingstijden per vestiging worden bepaald bij de afgifte van een exploitatievergunning waarbij gelet wordt op alle relevante omgevingsfactoren;
- hieronder vallen disco’s en danscafés met een dansvloer;
- categorie 3.1 van de Lijst van Bedrijfstypen.
2.9.4.4. Ingevolge artikel 1, onder ad, van de planvoorschriften, wordt onder een theater verstaan een gebouw dienende voor toneel- en muziekuitvoeringen of daarmee gelijk te stellen activiteiten.
2.9.4.5. Aan [appellant sub 2] is op 3 februari 1998 voor het Floratheater aan de [locatie d] op grond van de Wet milieubeheer vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een theater. Uit de stukken is gebleken dat deze vergunning is aangevraagd voor toneelvoorstellingen, cabaret, muziekuitvoeringen, entertainment, recepties, congressen, lezingen, feesten, modeshows en exposities. Inmiddels valt het Floratheater onder het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Dit besluit geeft regels voor de uitoefening van onder andere horeca-inrichtingen, maar bepaalt niet welke activiteiten concreet zijn toegestaan. Ingevolge artikel 8.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer is een vergunning niet meer vereist.
Voorts is aan [appellant sub 2] op 1 mei 2001 vergunning verleend op grond van de Exploitatieverordening Horeca 1998 (hierna: exploitatievergunning). Hierin is bepaald dat de sluitingstijden voor alle dagen van de week tot 01:00 uur zijn beperkt.
2.9.4.6. De gemeenteraad heeft in verband met de invloed van het Floratheater op de omgeving beoogd niet meer dan de oorspronkelijk vergunde activiteiten mogelijk te maken. In aanmerking genomen de karakteristiek van de directe omgeving en het feit dat het Floratheater blijkens de horecanota niet is gelegen in een uitgaansgebied, acht de Afdeling dit uitgangspunt niet onredelijk. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat de sluitingstijden die in de exploitatievergunning zijn voorgeschreven het mogelijk maken dat het Floratheater in hoofdzaak kan worden gebruikt voor disco-activiteiten of als danscafé. Weliswaar stelt [appellant sub 2] dat hij het theater thans wel in die zin exploiteert, maar van de zijde van de gemeenteraad is ter zitting gesteld dat tegen overschrijding van de sluitingstijden zo nodig handhavend zal worden opgetreden. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het perceel [locatie d] terecht niet de aanduiding “Hd (Discotheek of danscafé)” is toegekend.
Uit het bestreden besluit blijkt evenwel niet waarom aan de desbetreffende gronden de aanduiding “Ho I (Dag- en avondhoreca I)” moet worden toegekend. De Afdeling acht het niet uitgesloten dat de oorspronkelijk vergunde horeca-activiteiten, ook al zijn de sluitingstijden beperkt tot 01:00 uur, onder deze aanduiding niet meer zijn toegestaan. Zij acht het in het bijzonder niet onaannemelijk dat het Floratheater moet worden getypeerd als een bedrijf met de kenmerken van de aanduiding “Ho II (Dag- en avondhoreca II)”, vallend onder categorie 3.1 van de Lijst van Bedrijfstypen.
De Afdeling wijst er ten slotte op dat de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” (de VNG-brochure) een indicatief en globaal karakter heeft waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Bovendien dient deze brochure als hulpmiddel bij de beoordeling van nieuwe situaties. Thans is echter aan de orde een bestaande situatie, waarvoor een meer op maat gesneden regeling vereist kan zijn.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit wat betreft de aanduiding “Ho I (Dag- en avondhoreca I)” op het Floratheater niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht wat betreft dit plandeel dient te worden vernietigd.
2.9.4.7. Uit de stukken is gebleken dat het pand aan de [locatie e] al bij aankoop door [appellant sub 2] in 1989 leeg stond en dat daar nooit een café gevestigd is. Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in overweging 2.9.3.1., acht de Afdeling het niet onredelijk dat het pand blijkens de horecanota geen deel uit maakt van een uitgaansgebied en dat de Cellebroerstraat niet is aangemerkt als verbindingsroute. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan ter plaatse in afwijking van het in de horecanota neergelegde beleid een café mogelijk zou moeten worden gemaakt. Voorzover [appellant sub 2] heeft gesteld dat op grond van het “Komplan 1976” in het pand horecadoeleinden waren toegestaan, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een vorig bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan dit plandeel.
Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre ongegrond.
2.10. [appellant sub 2] stelt in beroep ten slotte dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het functielimiteringssysteem. Dit systeem is volgens hem niet flexibel genoeg en beschermt eenzijdig bewonersbelangen.
2.10.1. De gemeenteraad heeft het functielimiteringssysteem in het plan opgenomen om functieveranderingen in de toekomst te reguleren, zodat een te sterke toeneming van een functie ten koste van andere functies kan worden voorkomen.
2.10.2. Verweerder heeft geen reden gezien het functielimiteringssysteem in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit goedgekeurd. Volgens hem zal de vrijstellingsbevoegdheid er in de praktijk op neer komen dat aanvragers kunnen rekenen op vrijstelling als binnen de vastgelegde limieten wordt gebleven.
2.10.3. In het functielimiteringssysteem (hierna: FLS) is per deelgebied, de zogeheten FLS-stroken, vastgelegd wat de bestaande verhoudingen zijn tussen de daar aanwezige functies en wat de maximale verhoudingen tussen functies mogen zijn. Het betreft de functies bedrijven, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijke doeleinden en wonen, die alle in meer of mindere mate zijn toegestaan. Gelet hierop acht de Afdeling de stelling dat het FLS eenzijdig bewonersbelangen beschermt, onjuist. Met het FLS wordt in het bijzonder behoud van diversiteit aan functies nagestreefd. Voorts is voor functiewijziging ingevolge de planvoorschriften vrijstelling vereist. Na vrijstelling mag ingevolge artikel 13 van de planvoorschriften het aantal panden met eenzelfde functie niet meer bedragen dan voor de desbetreffende FLS-strook is bepaald. Door het FLS wordt het aantal mogelijke functiewijzigingen derhalve beperkt, zonder evenwel de bestaande situatie geheel te bevriezen. In zoverre biedt het FLS flexibiliteit. Een onbeperkte mogelijkheid om functies te kunnen wijzigen, zou met de doelstelling van het plan, die is gericht op behoud van de bestaande situatie, evenwel onverenigbaar zijn.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het FLS niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het FLS.
Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre ongegrond.
2.11. [appellanten sub 3], [appellante sub 4] en [appellanten sub 5] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Gemengde doeleinden (GD)” op de hoek van de Westvest en de Poppesteeg. Door bebouwing van vijf lagen op een afstand van 80 centimeter van hun appartementen vrezen zij aantasting van hun woongenot. [appellanten sub 5] achten het voorts onjuist dat op de begane grond overlastgevende bedrijvigheid mogelijk is gemaakt.
2.11.1. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel goedgekeurd. De bouwmogelijkheden worden volgens hem in vergelijking met het “Komplan 1976” slechts beperkt vergroot.
2.11.2. Ingevolge de bestemmingsregeling en het FLS zijn binnen dit plandeel geen horeca-activiteiten mogelijk, nu op de plankaart geen aanduiding voor een horecafunctie is opgenomen. In zoverre is de vrees van [appellanten sub 5] zonder grond. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn op de begane grond wel detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke doeleinden, kantoren en bedrijven toegestaan, waarbij het bedrijfsmatige gebruik ingevolge artikel 14, onder a, van de planvoorschriften, moet overeenstemmen met de categorieën 1 of 2 van de Lijst van Bedrijfstypen. Blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan vallen onder deze categorieën bedrijvigheid onder andere bedrijven die een specifieke binnenstadfunctie vervullen zoals detailhandel en musea en kunnen deze bedrijven naast of onder woningen worden uitgeoefend. Gelet hierop heeft verweerder in de aard van de niet-woonfuncties die ingevolge de bestemming en binnen de randvoorwaarden van het FLS op de begane grond zijn toegestaan, in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien aan dit plandeel goedkeuring te onthouden.
2.11.3. Ingevolge de voorschriften van het “Komplan 1976” waren de desbetreffende gronden bestemd voor woondoeleinden en waren vier bouwlagen met een kap toegestaan, waarbij een hogere begane grondlaag was toegestaan.
Ingevolge de voorschriften van het bestemmingsplan hebben de desbetreffende gronden de bestemming “Gemengde doeleinden (GD)” en zijn minimaal vier en maximaal vijf bouwlagen toegestaan. Een plat dak is verplicht gesteld.
2.11.4. De Afdeling stelt voorop dat verweerder voor de beantwoording van de vraag in welke mate het bestemmingsplan een planologisch nadeliger situatie doet ontstaan, de gevolgen van benutting van de maximale mogelijkheden van dit bestemmingsplan in beginsel heeft kunnen vergelijken met de gevolgen van benutting van de maximale mogelijkheden die het “Komplan 1976” bood. Dat plan bevatte immers de geldende bouwmogelijkheden waarmee rekening moest worden gehouden. Verweerder heeft bij deze vergelijking onder meer gebruik gemaakt van schaduwdiagrammen. In het deskundigenbericht is gesteld dat daaraan kan worden ontleend dat zowel ten gevolge van de maximale bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan, als ook ten gevolge van de maximale bouwmogelijkheden van het “Komplan 1976”, schaduwwerking optreedt. Daarbij is volgens het deskundigenbericht niet van belang dat verschil bestaat in het maximaal toegestane aantal bouwlagen annex kap tussen deze twee bestemmingsregelingen. Anderzijds vindt in de bestaande situatie onbelemmerde bezonning plaats.
Gelet op het feit echter dat zich sinds de inwerkingtreding van het ”Komplan 1976” ter plaatse ontwikkelingen hebben voorgedaan, heeft verweerder zich in redelijkheid niet kunnen beperken tot alleen een vergelijking van de gevolgen van benutting van de maximale mogelijkheden van dit bestemmingsplan met de gevolgen van benutting van de maximale mogelijkheden van het “Komplan 1976”. Aldus heeft hij onvoldoende blijk gegeven rekening te hebben gehouden met de thans bestaande situatie en de belangen van de bewoners van de aangrenzende appartementen. In het bijzonder is niet voldoende gemotiveerd waarom een vijfde bouwlaag ter plaatse de belangen van de bewoners niet onevenredig schaadt in vergelijking met het daarmee beoogde doel. De Afdeling acht daarbij van belang dat de bovenste bouwlaag van het bestaande appartementencomplex diende terug te springen en de daarbij vrijkomende ruimte is benut voor een terras en dat zich in de appartementen mede aan de zijde van het bestreden plandeel loggia’s bevinden die daarop uitkijken. Voorts neemt zij in aanmerking dat ter zitting is gesteld dat tussen de bewoners en de projectontwikkelaar in beginsel overeenstemming bestond over een concreet bouwplan dat minder ver gaat dan de bestemmingsregeling.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen van [appellanten sub 3], [appellante sub 4] en [appellanten sub 5] zijn gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht wat betreft dit plandeel dient te worden vernietigd.
2.12. Verweerder dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van Hema Vastgoed, [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellante sub 4] en [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. Ten aanzien van [appellanten sub 5] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. niet-ontvankelijk voorzover dit het niet beantwoorden van hun zienswijzen tegen het voorontwerpbestemmingsplan betreft;
II. verklaart de beroepen van Hema Vastgoed, [appellanten sub 3], [appellante sub 4] en [appellanten sub 5] geheel en de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 17 juni 2003, kenmerk DRM/ARB/02/13138A, voorzover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming “Kernwinkelgebied (KW)” op de hoek van de Molslaan en de Paradijspoort;
b. het plandeel met de bestemming “Gemengde doeleinden (GD)” en de aanduiding “Ho I (Dag- en avondhoreca I)” aan de [locatie d];
c. het plandeel met de bestemming “Gemengde doeleinden (GD)” op de hoek van de Westvest en de Poppesteeg;
d. het plandeel met de bestemming “Erf” op gronden achter de gebouwen aan de [locatie b];
e. het plandeel met de bestemming “Verblijfsdoeleinden (Vb(p))” op Lange [locatie c],
zoals nader aangegeven op bij de uitspraak behorende, gewaarmerkte kaarten;
IV. onthoudt goedkeuring aan de onder III.a. en III.d. vermelde plandelen;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit de onder IV. genoemde plandelen betreft;
VI. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. voor het overige ongegrond;
VII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door Hema Vastgoed, [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellante sub 4] en [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. in verband met de behandeling van hun beroepen gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 1281,44, welk bedrag voor een gedeelte groot € 1127,00 is toe te rekenen aan door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand; door de provincie Zuid-Holland dient te worden betaald:
- aan Hema Vastgoed een bedrag van € 322,00;
- aan [appellant sub 2] een bedrag van € 15,16;
- aan [appellanten sub 3] een bedrag van € 43,14;
- aan [appellante sub 4] een bedrag van € 21,57;
- aan [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. een bedrag van € 879,57.
VIII. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan Hema Vastgoed, [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellante sub 4], [appellanten sub 5] en [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht (€ 232,00 voor Hema Vastgoed en [appellant sub 6] en Nieuwland-Post B.V. elk en € 116,00 voor [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellante sub 4] en [appellanten sub 5] ieder) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2004
178-410.