Home

Raad van State, 31-03-2004, AO6549, 200304531/1 en 200304532/1

Raad van State, 31-03-2004, AO6549, 200304531/1 en 200304532/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
31 maart 2004
Datum publicatie
31 maart 2004
ECLI
ECLI:NL:RVS:2004:AO6549
Zaaknummer
200304531/1 en 200304532/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 10 juni 2003, kenmerk 02008962/02008808.gsb, heeft verweerder het verzoek van appellanten, strekkende tot wijziging van de op 4 december 2001 aan hen verleende vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer voor een jachthaven en een watersportbedrijf, afgewezen.

Uitspraak

200304531/1 en 200304532/1.

Datum uitspraak: 31 maart 2004

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2003, kenmerk 02008962/02008808.gsb, heeft verweerder het verzoek van appellanten, strekkende tot wijziging van de op 4 december 2001 aan hen verleende vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer voor een jachthaven en een watersportbedrijf, afgewezen.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2003, beroep ingesteld.

Bij brief van 7 oktober 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn bij brief van 6 februari 2004 nog stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2004, waar [appellanten] en mr. H.S. de Vries, ing. W. Spreen, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door W. Poppe, ambtenaar van de gemeente, en G.J. Kuiper, burgemeester, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het verzoek om wijziging van de vergunningen strekt tot het aanpassen van het in elk vergunningvoorschrift 1.2.6 opgenomen verbod om te overnachten in de inrichting in die zin, dat ligplaatshouders zonder meer in de haven mogen overnachten in hun eigen boot en dat de huurders direct na aankomst in de haven een nacht in hun huurboot mogen overnachten als zij door slecht weer niet direct kunnen uitvaren, dit zonodig onder nadere beperkingen.

2.2. Appellanten voeren aan dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom hun verzoeken om wijziging van de vergunningen niet konden worden gehonoreerd. Zij stellen dat niet objectief is vastgesteld dat de aangevraagde wijziging strijdig zijn met het belang van de bescherming van het milieu. Het gaat volgens hen om incidentele overnachtingen, ten gevolge van slecht weer of uitgelopen reparatiewerkzaamheden. Appellanten voeren hierbij aan dat uit een in hun opdracht door Stroop raadgevende ingenieurs opgesteld akoestisch onderzoek blijkt dat de overnachtingen op een afstand van 50 meter van de dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten zouden kunnen worden toegestaan zonder dat dit nadelige gevolgen voor het milieu zou hebben.

2.2.1. Verweerder stelt dat de belangen van appellanten en de bescherming van het milieu tegen elkaar zijn afgewogen. De door overnachtingen veroorzaakte geluidoverlast kan volgens verweerder echter niet objectief worden vastgesteld nu er niet mag worden overnacht. Hij voert hierbij aan dat het om een zeer stille omgeving gaat en dat in de betreffende milieuvergunningen beschermingsniveaus van 40, 35 en 25 dB(A) zijn vastgelegd voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode en niet 45, 40 en 35 dB(A) waar het door Stroop raadgevende ingenieurs opgesteld akoestisch onderzoek van uitgaat. Hij stelt dat uit berekeningen van de Geluidmeetdienst Zuidwest Friesland blijkt dat uitgaande van een geluidnorm van 25 dB(A) voor de nachtperiode niet in de onderhavige inrichtingen overnacht kan worden.

2.3. De Afdeling stelt vast dat de voor elke inrichting gestelde geluidnorm voor de nachtperiode 25 dB(A) bedraagt. Tevens stelt de Afdeling vast dat dit een dusdanig laag niveau is dat het aannemelijk is dat ook een kleine toename van de activiteiten in de desbetreffende inrichtingen al tot een overschrijding van die norm zal leiden. Uit de nader ingekomen stukken, waaronder de berekeningen van de Geluidmeetdienst Zuidwest Friesland, en het verhandelde ter zitting blijkt dat al een zeer geringe toename van het verkeersgeluid en het menselijk stemgeluid tot een overschrijding van de voor elke inrichting gestelde geluidnorm voor de nachtperiode aanleiding zal geven. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de door appellanten aangevraagde wijziging van de desbetreffende vergunningen moest worden afgewezen.

2.4. Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Voorzitter, en mr. M. Oosting en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.

w.g. Schaafsma w.g. Klap

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2004

315.