Home

Raad van State, 29-01-2003, AF3551, 200202035/1

Raad van State, 29-01-2003, AF3551, 200202035/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
29 januari 2003
Datum publicatie
29 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:RVS:2003:AF3551
Zaaknummer
200202035/1

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

200202035/1.

Datum uitspraak: 29 januari 2003

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting "Stichting Bezuidenhout Midden", gevestigd te Den Haag,

appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2001 heeft de gemeenteraad van Den Haag, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 juni 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Bezuidenhout Midden, achtste herziening (Beatrixkwartier II)".

Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 februari 2002, kenmerk DRGG/ARB/01/6653A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 8 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2002, beroep ingesteld.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.J.V.M. Severijns, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn aldaar namens de gemeenteraad als partij gehoord mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, en ing. F.A.M. Beaumont, ir. L.M.G. de Nijs en ing. H.A.W. Verheijen, ambtenaren van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Het plan beoogt een samenhangend kader te bieden voor de ontwikkeling van het Beatrixkwartier tot zakendistrict in Den Haag Nieuw-Centrum. In het plan zijn onder meer kantoren, woningen en een gedeelte van de openbaar vervoersverbinding RandstadRail opgenomen. Verweerder heeft geen reden gezien het bestemmingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.3. Ten aanzien van de bezwaren van appellante inzake de locatie van de voormalige Wilhelminakerk, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting geen onderdeel uitmaakt van het plan. In het feit dat een desbetreffende toezegging niet is nagekomen, behoefde verweerder dan ook geen aanleiding te zien goedkeuring aan het plan te onthouden. Deze locatie kan bovendien overeenkomstig deze toezegging in een toekomstige herziening van het aangrenzende bestemmingsplan voor het woongebied alsnog daarin worden opgenomen.

2.4. Ter zitting heeft appellante haar beroep ingetrokken voor zover dit betrekking heeft op de Margrietkavel en RandstadRail.

2.5. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend, in zoverre binnen de uit te werken bestemming “Kantoren en nutsbedrijven” op de zogeheten PTT-kavel, direct grenzend aan de Louise Henriëttestraat bebouwing van 18 meter hoog mag worden opgericht. Volgens appellante is geen bezonningsonderzoek verricht. Ook is kantoorbouw ter plaatse wegens de zendtoren en de bunkers daaronder economisch niet rendabel, aldus appellante.

2.5.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een hoogte van 18 meter aansluit bij de aangrenzende bebouwing. De technische blokkade acht verweerder, gelet op eerdere ervaringen, geen onoverkomelijk probleem.

2.5.2. De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 4 van de planvoorschriften, in samenhang met de plankaart, de maximale bebouwingshoogte aan het noordelijke gedeelte van de Louise Henriëttestraat 18 meter bedraagt. Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften bedraagt de maximale hoogte aan het zuidelijke gedeelte van de Louise Henriëttestraat, op de PTT-kavel, eveneens 18 meter. Gelet hierop acht de Afdeling het standpunt van verweerder, dat de maximale hoogte op de PTT-kavel aansluit op de omgeving, niet onredelijk.

Ten aanzien van de nadelige gevolgen van toekomstige bebouwing met deze hoogte op de bezonning van de tegenoverliggende woonbebouwing is ter zitting door verweerder toegezegd dat bij de voorbereiding van het uitwerkingsplan een bezonningsonderzoek zal worden verricht.

De Afdeling acht het tenslotte niet aannemelijk gemaakt dat de uitvoerbaarheid van het plan door de aanwezigheid van een zendmast en de bunkers daaronder in gevaar komt.

Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

2.6. Appellante stelt in beroep voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend, in zoverre op de kavels met kantoorfuncties drie ondergrondse parkeerlagen mogelijk zijn gemaakt. Volgens haar is hieraan geen behoefte en kan hierdoor gemakkelijk bouwschade ontstaan.

2.6.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat door dubbel grondgebruik de parkeerdruk bovengronds kan verminderen. Het voorkomen van schade bij de bouw van de ondergrondse parkeergelegenheid is volgens hem een kwestie van zorgvuldige uitvoering.

2.6.2. De Afdeling overweegt dat ondergronds parkeren en multifunctioneel gebruik van parkeergarages blijkens de stukken een van de onderdelen van het parkeerbeleid betreft. Hierdoor kan worden voldaan aan het rijksbeleid terzake en kan de parkeerdruk worden verminderd. De Afdeling acht het voorts aannemelijk dat de parkeergarages kunnen worden aangelegd zonder dat daarbij zodanige schade optreedt, dat de verwezenlijking van het plan in gevaar komt.

2.7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Klein

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2003

176-410.