Home

Raad van State, 29-01-2003, AF3535, 200200926/1

Raad van State, 29-01-2003, AF3535, 200200926/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
29 januari 2003
Datum publicatie
29 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:RVS:2003:AF3535
Zaaknummer
200200926/1

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

200200926/1.

Datum uitspraak: 29 januari 2003

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 30 januari 2002 in het geding tussen:

appellante

en

het bestuur van de stichting "Stichting Hulpfonds Gedupeerden Bijlmerramp".

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2000 is appellante medegedeeld dat haar aanvraag om een tegemoetkoming ingevolge de Uitkeringsregeling Hulpfonds Gedupeerden Bijlmerramp (Uitkeringsregeling) niet in behandeling kan worden genomen, omdat deze aanvraag niet tijdig is ingediend.

Bij besluit van 12 januari 2001 heeft het bestuur van de Stichting Hulpfonds Gedupeerden Bijlmerramp (hierna: het bestuur) het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de bezwarencommissie van 26 september 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 30 januari 2002, verzonden op 30 januari 2002, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 13 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 13 maart 2002 heeft het bestuur een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. L.M. Lalji, advocaat te Amsterdam, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. W. Brenner en mr. W.A. Hakstege, gemachtigden, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het bestuur van de Stichting bij een beslissing omtrent tegemoetkoming als bedoeld in de Uitkeringsregeling openbaar gezag uitoefent in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en mitsdien als een bestuursorgaan in de zin van dit artikel moet worden aangemerkt. Een beslissing inzake het al dan niet toekennen van een tegemoetkoming is dus een publiekrechtelijke rechtshandeling en daarmee een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.

2.2. Bij besluit van 13 januari 2000 heeft het bestuur de Uitkeringsregeling vastgesteld. Nu de Uitkeringsregeling niet is gebaseerd op enige aan het bestuur toegekende regelgevende bevoegdheid, moet deze, gelet op het onder 2.1 overwogene, overeenkomstig artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, worden aangemerkt als een samenstel van beleidsregels.

2.2.1. Artikel 5 van de Uitkeringsregeling bepaalt, voorzover van belang, dat degene die voor een tegemoetkoming in aanmerking wenst te komen daartoe een schriftelijke aanvraag moet indienen uiterlijk twee maanden na publicatie van deze regeling in de Staatscourant.

Artikel 8 van de Uitkeringsregeling bepaalt dat het bestuur van de Stichting in bijzondere gevallen tegemoet kan komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich – naar het oordeel van het bestuur van de Stichting – bij toepassing van deze regeling mochten voordoen.

Artikel 10 bepaalt, onder meer, dat de Uitkeringsregeling in werking treedt op het moment van publicatie in de Staatscourant.

2.2.2. De Uitkeringsregeling is op 26 januari 2000 in de Staatscourant gepubliceerd. Aanvragen konden derhalve tot twee maanden na deze datum worden ingediend. Het bestuur heeft ondermeer in regionale en landelijke dagbladen kenbaar gemaakt dat aanvragen in de periode van 1 februari tot en met 31 maart 2000 konden worden ingediend. Ter zitting heeft het bestuur medegedeeld dat aanvragen die vóór 7 mei 2000 zijn ontvangen, zijn aangemerkt als tijdig ingediend.

2.3. Vast staat dat appellante haar aanvraag heeft ingediend op 18 augustus 2000, derhalve niet binnen de daarvoor gestelde termijn. In geding is of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bestuur op goede gronden geen aanleiding heeft gezien de termijnoverschrijding met toepassing van de hardheidsclausule te passeren.

2.3.1. Appellante herhaalt in hoger beroep haar betoog dat zij door haar verblijf in Ghana en Groot-Brittannië, alsmede door ziekte niet in de gelegenheid is geweest haar aanvraag tijdig in te dienen. Daarnaast beroept zij zich op schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat [partij] wel voor een tegemoetkoming in aanmerking is gekomen, terwijl zij haar aanvraag eveneens buiten de termijn heeft ingediend.

2.3.2. Vast staat dat appellante op 19 februari 2000 vanuit Ghana naar Amsterdam is teruggekeerd en dat zij eerst op 25 april 2000 vanuit Amsterdam naar Londen is vertrokken. Appellante is derhalve in de tussenliggende periode dat zij in Nederland verbleef in de gelegenheid geweest haar aanvraag tijdig in te dienen. Nu appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat ziekte haar zou hebben belet tijdig een aanvraag in te dienen, heeft het bestuur terecht de termijnoverschrijding niet verschoonbaar geacht met toepassing van de hardheidsclausule.

Het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel treft evenmin doel. Vast staat dat [partij], ondanks het feit dat zij haar aanvraag op grond van de Uitkeringsregeling te laat heeft ingediend, een tegemoetkoming heeft ontvangen, omdat zij zich binnen de termijn van de aanvraag bij het Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer (MOVB) heeft gemeld. Daargelaten dat appellante eerst in hoger beroep heeft gesteld dat zij zich eveneens binnen de termijn van de aanvraag bij het MOVB heeft gemeld, is voldoende aannemelijk geworden dat alleen in het geval van [partij] melding bij het MOVB heeft geleid tot honorering van de aanvraag op grond van de Uitkeringsregeling. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat het bestuursorgaan een eenmalige fout zou moeten herhalen.

Ook overigens is het gestelde onvoldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Planken

Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2003

299.