Raad van State, 11-12-2002, AF1763, 200203492/1
Raad van State, 11-12-2002, AF1763, 200203492/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 11 december 2002
- Datum publicatie
- 11 december 2002
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2002:AF1763
- Zaaknummer
- 200203492/1
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
200203492/1.
Datum uitspraak: 11 december 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2001 heeft de gemeenteraad van Bernheze, op voorstel van burgemeester en wethouders van 18 september 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Emmauslocatie".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 23 april 2002, nr. 787608, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 augustus 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en de raad van de gemeente Bernheze. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2002, waar appellant in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. P. van Driel-Faasen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door A. van Uden, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. Namens de Stichting Zorg voor Ouderen Maasland is [gemachtigde], verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan maakt de bouw mogelijk van een woonzorgcomplex en seniorenwoningen ter plaatse van de zogenoemde Emmauslocatie in de kern van Heesch. Verweerders hebben het plan bij hun bestreden besluit
- voorzover hier van belang - goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellant stelt dat verweerders het plan ten onrechte hebben goedgekeurd. Appellant voert als formeel bezwaar aan dat hem geen gelegenheid tot inspraak is geboden.
Tevens stelt appellant dat de gemeenteraad de door appellant ingediende zienswijzen ongegrond heeft verklaard zonder daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag te leggen.
2.3.1. Ingevolge artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke personen en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of een herziening daarvan betrokken op de wijze zoals voorzien in de vastgestelde inspraakverordening. Door de gemeenteraad van Bernheze is een dergelijke verordening vastgesteld waarin een regeling is getroffen voor het doen van beklag over de uitvoering van de verordening.
De Afdeling is niet gebleken dat appellant van dit klachtrecht ten aanzien van de inspraak betreffende het voorliggende plan gebruik heeft gemaakt. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding op de bezwaren van appellant ter zake van de inspraak verder in te gaan.
Blijkens de bijlage behorende bij het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad een uitvoerige reactie op de zienswijzen van appellant gegeven. De Afdeling is van oordeel dat de gemeenteraad voldoende duidelijk heeft gemaakt wat zijn standpunt is ten aanzien van de bezwaren van appellant. Derhalve bestaat geen grond om te oordelen dat het besluit van de gemeenteraad over de door appellant ingediende zienswijzen gebrekkig is gemotiveerd.
2.4. Appellant heeft voorts aangevoerd dat verweerders ten onrechte hebben overwogen dat Heesch in een gebied ligt waarin volgens het provinciale beleid concentratie en verstedelijking wordt voorgestaan.
Tevens stelt appellant dat de in het plan voorziene bebouwing niet past in de bestaande omgeving en dat het plan een te grote verandering vormt ten opzichte van het oude plan. Bovendien zal verwezenlijking van het plan een aantasting van zijn woon- en leefklimaat met zich brengen, aldus appellant.
2.4.1. De gemeenteraad stelt dat ook het oude bestemmingsplan in beginsel de bouw van een zorgcentrum mogelijk maakte. Gelet op de ligging en de afstand van de woning van appellant ten opzichte van het zorgcentrum acht de gemeenteraad aantasting van de privacy van appellant niet voor de hand liggend.
Voor verkeersoverlast hoeft niet te worden gevreesd nu binnen het komgebied van Heesch reeds een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt en verkeersremmende maatregelen zullen worden getroffen.
Voor parkeeroverlast hoeft, volgens de gemeenteraad, evenmin te worden gevreesd nu voldoende parkeerplaatsen aanwezig zullen zijn.
Ten aanzien van het bezwaar van appellant dat het verzorgingstehuis geluidsoverlast zal veroorzaken heeft de gemeenteraad opgemerkt dat dit aspect bij een melding in het kader van het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer dan wel bij de milieuvergunning zal worden beoordeeld.
2.4.2. Verweerders hebben geen reden gezien het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Zij achten het plan in overeenstemming met het provinciale beleid.
Verweerders achten het plan eveneens stedenbouwkundig aanvaardbaar nu het bouwvlak slechts voor 65% mag worden bebouwd en de in het plan voorgeschreven bouw- en gevelhoogten alsmede de afstanden tot de omringende bebouwing, passen in de stedelijke omgeving.
Verweerders achten de vrees van appellant voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat ongegrond.
2.4.3. Het plangebied is gelegen in de kern van Heesch en wordt begrensd door de Hoogstraat, de Dr. Saal van Zwanenberglaan, de Herderstraat en de Mozartlaan. Aan het gehele gebied is de bestemming “Bijzondere woondoeleinden” toegekend. Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor:
1. voorzieningen ten dienste van de huisvesting van senioren en de huisvesting en verzorging van bejaarden;
2. parkeren en
3. groenvoorzieningen
Van het bebouwingsvlak mag 65% worden bebouwd. De maximale bouwhoogte varieert van 12 meter aan de zijde van de Mozartlaan tot 8 meter aan de zijde van de Dr. Saal van Zwanenberglaan. Liftkokers mogen maximaal 16 meter hoog zijn. Ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften kan van de in de voorschriften gegeven maten, afmetingen en percentages onder omstandigheden vrijstelling worden verleend met maximaal 10%.
In het noordelijke gedeelte van het plangebied bevinden zich een bejaardentehuis en aanleunwoningen. Het bejaardentehuis zal worden gesloopt en vervangen door een zorgcentrum. De aanleunwoningen zullen worden gehandhaafd. Op het zuidelijke deel stond de inmiddels gesloopte St. Emmauskerk. Op deze gronden zullen 74 seniorenwoningen worden gebouwd.
2.4.3.1. In het streekplan Brabant in Balans (hierna: het streekplan), vastgesteld op 22 februari 2002, wordt het gebied Waalwijk-’s Hertogenbosch-Oss (“Waalboss”) waarbinnen Heesch is gelegen, aangeduid als stedelijke regio. Binnen stedelijke regio’s liggen blijkens het provinciale beleid mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Bij het zoeken naar ruimte om te voorzien in onder meer de woningbehoefte moeten de mogelijkheden binnen de bestaande bebouwing zo goed mogelijk worden benut. Ook moet in stedelijke regio’s volgens het streekplan het accent liggen op inbreiden en herstructureren. Tevens moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die compacte bouwwijzen bieden om het ruimtegebruik te intensiveren. Dit beleid acht de Afdeling in het algemeen niet onredelijk. Verweerders hebben zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat Heesch in een gebied ligt waar concentratie en verstedelijking wordt voorgestaan.
Ten aanzien van de stelling van appellant dat het streekplan spreekt van behoud en versterking van groene kwaliteiten, overweegt de Afdeling dat deze passage betrekking heeft op de strook gelegen tussen Oss en Heesch en niet op de kernen zelf. Hierbij merkt de Afdeling op dat in het plan ten opzichte van de oude situatie weliswaar minder groenvoorzieningen zijn opgenomen, maar dat de gemeente een overeenkomst met een projectontwikkelaar heeft gesloten, die strekt tot het opnemen van groenvoorzieningen overeenkomstig een door de gemeenteraad opgestelde inrichtingsschets. Verweerders hebben het plan naar het oordeel van de Afdeling terecht in overeenstemming met het streekplan geacht. Het beroep van appellant geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in dit geval niet aan hun beleid hebben kunnen vasthouden.
2.4.3.2. Ten aanzien van het bezwaar van appellant dat de voorziene bebouwing niet past in de omgeving overweegt de Afdeling als volgt. Ten noorden, westen en oosten van het plangebied liggen woningen met maximaal drie bouwlagen. Het plan voorziet in bebouwing bestaande uit drie dan wel vier bouwlagen.
De hogere bebouwing van vier lagen bevindt zich aan de zijde van de, relatief brede, Mozartlaan. Bovendien springt de bouwgrens over ongeveer 30% van de totale lengte van het bouwvlak meer dan 30 meter in, zodat de afstand van de bouwgrens tot de Mozartlaan op dit gedeelte ongeveer 40 meter bedraagt. Naar het oordeel van de Afdeling is het standpunt van verweerders dat de afstand van de bebouwing tot de weg in verhouding tot de hoogte van de bebouwing voldoende is, niet onredelijk. Voorts merkt de Afdeling op dat de bebouwing weliswaar intensiever wordt, maar dat het karakter van het gebruik van de in het plan begrepen gronden niet wezenlijk verandert.
2.4.3.3. Aangaande het woongenot van appellant is de Afdeling van oordeel dat nu de situatie ter plaatse verandert, er mogelijk sprake is van vermindering van het woongenot. Naar het oordeel van de Afdeling kan evenwel niet worden gesteld dat die vermindering zo ernstig zal zijn dat zij in redelijkheid niet ondergeschikt kan worden geacht aan de met het plan gediende belangen. Hierbij heeft de Afdeling onder meer betrokken dat de woning van appellant niet tegenover het zorgcentrum is gelegen maar ten noordoosten daarvan ligt, zodat aannemelijk is dat het verlies aan privacy en uitzicht beperkt zal zijn. Eveneens heeft de Afdeling daarbij betrokken dat het aantal parkeerplaatsen op basis van de normen in de “Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 1996” voldoende is en dat tevens niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan voor de verkeersveiligheid ter plaatse behoeft te worden gevreesd. Evenmin is aannemelijk geworden dat niet aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder is voldaan. Indien er voorts al sprake zal zijn van geluidoverlast van het woonzorgcentrum zelf, is niet aannemelijk geworden dat hierdoor ernstige hinder zal optreden of dat op grond van de milieuwetgeving deze hinder niet voldoende zal kunnen worden beperkt.
2.4.3.4. Ten aanzien van de grief van appellant dat voor de seniorenwoningen en het woonzorgcentrum naar alternatieve locaties moet worden gezocht overweegt de Afdeling als volgt. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerders hebben zich gezien het bovenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.4.3.5. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.4.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2002
234-425.