Home

Raad van State, 02-09-1999, AO2949, H01.98.1732

Raad van State, 02-09-1999, AO2949, H01.98.1732

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
2 september 1999
Datum publicatie
5 februari 2004
ECLI
ECLI:NL:RVS:1999:AO2949
Zaaknummer
H01.98.1732

Inhoudsindicatie

Het geding betreft de geslotenverklaring voor een periode van drie maanden door de burgemeester van het kamphuis aan [adres] te [woonplaats]. De familie [derden], die op het naastgelegen perceel woont, heeft herhaaldelijk geklaagd over overlast in verband met de exploitatie van het kamphuis.

Uitspraak

RAAD

VAN STATE

H01.98.1732.

Datum uitspraak: 2 september 1999.

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de burgemeester van Vaals,

appellant,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 27 augustus 1998 in het geding tussen:

[exploitant 1 en 2], gemeente […]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 1997 heeft appellant (hierna: de burgemeester) het door [exploitant 1 en 2], hierna gezamenlijk: [exploitant], geëxploiteerde kamphuis aan [adres] te [plaats] voor de duur van drie maanden gesloten verklaard.

Bij besluit van 27 november 1997 heeft de burgemeester het hiertegen door [exploitant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de vaste commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften van 12 november 1997, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 27 augustus 1998, verzonden op die datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit door [exploitant] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd.

Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief van 1 oktober 1998, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 1998, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 oktober 1998.

Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 28 december 1998 heeft [exploitant] een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 1999, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mevrouw mr M.W.M. P., ambtenaar der gemeente, en [exploitanten], bijgestaan door mr G.B. van S., advocaat te Heerlen, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [derden], beiden vertegenwoordigd door mr R.[exploitant]E.M. V., gemachtigde.

Overwegingen

2.1. Het geding betreft de geslotenverklaring voor een periode van drie maanden krachtens artikel 19, eerste lid, van de Overlastverordening Horeca van de gemeente Vaals (hierna: de Verordening) door de burgemeester van het kamphuis aan [adres] te [woonplaats]. De familie [derden], die op het naastgelegen perceel woont, heeft herhaaldelijk geklaagd over overlast in verband met de exploitatie van het kamphuis.

2.2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de wijze van exploitatie van het kamphuis met zich brengt dat van een voor het publiek toegankelijke inrichting als bedoeld in artikel 1, onder A, van de Verordening geen sprake is, en dat aan de burgemeester dan ook niet de bevoegdheid toekomt krachtens artikel 19 van de Verordening tot geslotenverklaring te besluiten.

2.3. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder A, ten tweede, van de Verordening wordt onder horeca-inrichting verstaan alle voor het publiek toegankelijke lokaliteiten, open plaatsen, tuinen of gedeelten daarvan, zomede de daarbij behorende terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel als bedoeld in de Winkelsluitingswet (met uitzondering van afhaalcentra) worden gebruikt, voor zover daar bij wijze van hoofdfunctie of overwegende nevenfunctie logies wordt verstrekt dan wel gelegenheid wordt gegeven om al dan niet tegen betaling enigerlei eetwaren en/of alcoholvrije drank te verkrijgen en/of te verbruiken.

2.4. Het kamphuis is een accommodatie voor kortdurend groepsverblijf met een capaciteit van 46 bedden en wordt, voor een minimum periode van één overnachting, verhuurd aan groepen personen van allerlei samenstelling. De verhuur geldt altijd één groep, zodat niet meerdere groepen tegelijkertijd ter plaatse kunnen verblijven. In het kader van het verblijf vinden veelal in het kamphuis maar ook op het buitenterrein, allerlei activiteiten plaats, als feesten, maaltijden, barbecues en dergelijke, die met nogal wat geluid gepaard gaan. Het kamphuis staat als "groepsaccomodatie" vermeld in de VVV-drielandenpuntgids. Ook wordt er geadverteerd teneinde gasten te werven en bestaat er een informatiefolder over het kamphuis.

2.4.1. Het vorenoverwogene brengt mee dat dit kamphuis aangemerkt moet worden als een voor het publiek toegankelijke plaats, en aldus valt onder het begrip "horeca-inrichting" als omschreven in artikel 1, onder A, ten tweede, van de Verordening. Het kamphuis biedt immers zonder nadere beperking een op het algemene publiek gerichte verblijfsvoorziening, waaraan - ook gelet op de beschikbare capaciteit en de toegelaten gebruikswijze - een publiek karakter niet ontzegd kan worden. De omstandigheid dat de inrichting eenmaal verhuurd niet meer voor het algemene publiek toegankelijk is, maakt weliswaar dat het verblijf van de betrokken groep in beslotenheid plaatsvindt, maar dat doet er niet aan af dat de inrichting als zodanig, nu deze is gericht op het bieden van verblijf en allerlei ontspanningsmogelijkheden aan elkaar opvolgende, steeds wisselende gezelschappen, het karakter van beslotenheid ontbeert.

2.5. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank de burgemeester ten onrechte niet bevoegd heeft geoordeeld tot geslotenverklaring te besluiten krachtens artikel 19 van de Verordening. Het hoger beroep is derhalve gegrond en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding om te doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen door het beroep van [exploitant] tegen de beslissing op bezwaar te beoordelen.

2.6. Aan [exploitant] is door de burgemeester bij besluit van 21 november 1996 de ingevolge artikel 2 van de Verordening voor de exploitatie van het kamphuis vereiste vergunning verleend. Aan deze vergunning is het voorschrift verbonden dat [exploitant] daadwerkelijk toezicht uitoefent op en leiding geeft aan de inrichting, hetgeen betekent dat [exploitant] (één van beiden) in overwegende mate aanwezig zal moeten zijn op het kamphuis. Deze vergunning is in rechte onaantastbaar, zodat van de rechtsgeldigheid daarvan en van de daaraan verbonden voorschriften moet worden uitgegaan. Vaststaat dat [exploitant], ook na herhaalde malen daartoe gemaand te zijn, niet heeft voldaan aan het vermelde voorschrift.

2.7. Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Verordening is het verboden te handelen in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Verordening, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag, indien de beheerder handelt in strijd met het bepaalde in artikel 7, vierde lid, de horeca-inrichting, al dan niet voor een bepaalde termijn, gesloten verklaren.

2.8. Uit het vorenstaande volgt dat de burgemeester bevoegd was krachtens artikel 19, eerste lid, van de Verordening te besluiten tot de tijdelijke sluiting van het kamphuis, welke beslissing hij bij de beslissing op bezwaar heeft gehandhaafd.

2.9. De stukken noch het verhandelde ter zitting bieden aanknopingspunten voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten zoals hij heeft gedaan. Van bijzondere omstandigheden die tot en ander besluit zouden nopen, is niet gebleken.

2.10. Het beroep van [exploitant] tegen het besluit van de burgemeester van 27 november 1997 dient op grond van het vorenstaande alsnog ongegrond te worden verklaard.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het hoger beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 27 augustus 1998, 98/69 VEROR Z VOM;

verklaart het door [exploitant 1] en [exploitant 2] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Uitgesproken in het openbaar op 2 september 1999.