Home

Raad van State, 20-09-1999, AA3683, E01.97.0391

Raad van State, 20-09-1999, AA3683, E01.97.0391

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
20 september 1999
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:RVS:1999:AA3683
Zaaknummer
E01.97.0391

Inhoudsindicatie

Het bestemmingsplan heeft betrekking op de Schijndelseweg tussen het centrum van Sint-Michielsgestel en de gemeentegrens met Schijndel.

Met het plan wordt beoogd het tracé van deze weg aan te passen en een fietspad aan te leggen.

Daarnaast wordt voorzien in een geluidsscherm.

Bij het bestreden besluit is het plan goedgekeurd.

Uitspraak

Raad

van State

E01.97.0391.

Datum uitspraak: 20 september 1999

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1 . A en

2. B, beiden te C,

appellanten,

en

gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 1996 heeft de gemeenteraad van Sint -Michielsgestel, op voorstel van burgemeester en wethouders van 23 oktober 1996, vastgesteld het bestemmingsplan "Schijndelseweg Sint-Michielsgestel". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 26 mei 1997, no. 169821, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 2 augustus 1997, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 1997, en appellant sub 2 bij brief van 4 augustus 1997, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 1997, beroep ingesteld. De gronden van het beroep van appellant sub 1 zijn aangevuld bij brief van 1 september 1997. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 3 november 1997 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (verder: Stichting Advisering Bestuursrechtspraak) heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 20 mei 1998. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 1999, waar appellant sub 1, in persoon, appellant sub 2, in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. E.F.M. Vos en ing. MA.M. Aarts, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord namens de gemeenteraad van Sint-Michielsgestel drs. J.P.M. Roozen, ambtenaar van de gemeente, en P. Bueninck, gemachtigde.

2. Overwegingen

2.1. Voorzover appellant sub 2 met zijn beroep beoogt bezwaar te maken tegen de aanleg van de in het plan opgenomen *geluidwerende voorziening, overweegt de Afdeling het volgende.

Ingevolge artikel 28, zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan tegen een besluit van gedeputeerde staten inzake de goedkeuring van een bestemmingsplan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voorzover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot goedkeuring kan het beroep worden ingesteld door degene die zich tijdig op grond van artikel 27, eerste of tweede lid, tot gedeputeerde staten heeft gewend, alsmede door een belanghebbende die aantoont dat hij daartoe redelijkerwijs niet in staat is geweest.

Voorzover het. besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring kan het beroep worden ingesteld door een ieder.

In artikel 27, eerste lid, is bepaald dat degene die tijdig zijn zienswijze bij de gemeenteraad kenbaar heeft gemaakt, alsmede een belanghebbende die aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest overeenkomstig artikel 23 zijn zienswijze bij de gemeenteraad kenbaar te maken, gedurende de in artikel 26 genoemde termijn van ter inzage ligging bij gedeputeerde staten schriftelijk bedenkingen kan inbrengen tegen het bestemmingsplan. In het tweede lid is bepaald dat, voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, een ieder gedurende de in artikel 26 bedoelde termijn daartegen schriftelijk bedenkingen bij gedeputeerde staten kan inbrengen. Blijkens de stukken heeft appellant sub 2 zijn zienswijze betreffende de aanleg van een geluidwerende voorziening niet tijdig bij de gemeenteraad ingediend. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat appellant sub 2 redelijkerwijs niet in staat is geweest zich met dit bezwaar tot de gemeenteraad te wenden. Dit bezwaar heeft geen betrekking op de wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan. Aangezien het plan in zijn geheel is goedgekeurd, kan appellant sub 2 in verband met het voorgaande aan artikel 28, zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening geen recht tot het instellen van beroep ontlenen, zodat het beroep voorzover dat betrekking heeft op de aanleg van een geluidwerende voorziening niet-ontvankelijk is.

2.2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de Schijndelseweg tussen het centrum van Sint-Michielsgestel en de gemeentegrens met Schijndel.

Met het plan wordt beoogd het tracé van deze weg aan te passen en een fietspad aan te leggen.

Daarnaast wordt voorzien in een geluidsscherm.

Bij het bestreden besluit is het plan goedgekeurd.

2.3. Appellanten, die aan de Schijndelseweg wonen., kunnen zich hier niet mee verenigen.

Zij zijn van mening dat onjuiste gegevens aan het akoestisch onderzoek ten grondslag liggen, zodat verweerders er niet van mochten uitgaan dat geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder Ook stellen zij dat door de wijzigingen in het tracé van de Schijndelseweg de geluidoverlast zal toenemen. In dit verband vrezen zij in hun woongenot te worden aangetast.

Voorts vrezen appellanten dat de aanleg van een fietspad aan de noordzijde van de Schijndelseweg een verkeersonveilige situatie met zich zal brengen.

Appellant sub 1 vreest bovendien dat ten gevolge van het bestreden besluit het landschap zal worden aangetast.

2.3.1. Blijkens de stukken is de Schijndelseweg een verbindingsweg tussen het centrum van Sint-Michielsgestel en de provinciale weg S321 ‘s- Hertogenbosch - Eindhoven).

Met de voorziene aanpassing van het tracé van de Schijndelseweg wordt beoogd het doorgaande gemotoriseerde verkeer uit het centrum van Sint- Michielsgestel te weren en de bereikbaarheid van de wijk Beekvliet te verbeteren. Aan het plangebied is grotendeels de bestemming "Verkeersdoeleinden" toegekend.

2.3.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder wordt onder reconstructie van een weg verstaan een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd. De uitkomsten van een akoestisch onderzoek zijn in rapporten van januari en september 1996 opgenomen. Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens betreffende het aantal motorvoertuigen per etmaal uit 1991.

Niet is gebleken dat deze gegevens zo verouderd waren dat hiervan niet had mogen worden uitgegaan. Voorts is bij dit onderzoek, zoals ter zitting door verweerders nader is toegelicht, rekening gehouden met een autonome groei van het autoverkeer van 1,9% per jaar en is ervan uitgegaan dat het doorgaande verkeer niet meer door het centrum van Sint-Michielsgestel zal rijden maar van de Schijndelseweg gebruik zal maken.

De Afdeling acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerders niet van deze gegevens mochten uitgaan.

In verband met het bezwaar van appellanten dat niet de geluidstoeneming tot 2006 maar tot 2008 had moeten worden berekend, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat hierdoor in strijd is gehandeld met enig wettelijk voorschrift.

In artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder is bepaald dat onder etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) met betrekking tot een weg wordt verstaan de hoogste van de volgende twee waarden:

a. de waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 07.00-19.00 uur (dag);

b. de met 10 dB(A) verhoogde waarde van het equivalente geluidsniveau over de periode 23.00-07.00 uur, (nacht).

In het akoestisch onderzoek is ervan uitgegaan dat de nachtperiode maatgevend is voor de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau.

Niet is gebleken dat dit uitgangspunt onjuist is.

Wat betreft het vrachtverkeer dat in de nachtperiode gebruik maakt van de Schijndelseweg, is in het onderzoek aangenomen dat 30% hiervan uit zwaar vrachtverkeer bestaat.

Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat hiervan niet had mogen worden uitgegaan.

Ook uit de overige bezwaren van appellanten is niet gebleken dat het akoestisch onderzoek zodanige gebreken vertoont dat verweerders hun besluitvorming daarop niet mochten baseren.

Blijkens het akoestisch onderzoek zal de afgeronde toeneming van de geluidsbelasting als gevolg van de wijzigingen in het wegtracé niet meer dan 1 dB(A) bedragen.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders op goede gronden hebben geconcludeerd dat de beoogde aanpassing van de Schijndelseweg niet is aan te merken als een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Blijkens het akoestisch onderzoek zal ter hoogte van de woningen van appellanten de geluidsbelasting afnemen. Niet is gebleken dat dit onjuist is. De Afdeling acht het, gelet op het vorenoverwogene, niet aannemelijk dat de aanpassing van het trac6 van de Schijndelseweg tot onaanvaardbare geluidoverlast zal leiden. Ook anderszins is niet gebleken dat deze aanpassing het woongenot van appellanten op een onaanvaardbare wijze aantast.

2.3.3. Blijkens de stukken kende de Schijndelseweg voorzover gelegen ten oosten van de Gemondseweg geen fietspad. Onderhavig plan voorziet in een in twee richtingen te berijden, vrijliggend fietspad aan de noordzijde van de Schijndelseweg. Dit fietspad ligt ten oosten van de kruising van de Schijndelseweg met het Spijt. Aan de noordzijde van de Schijndelseweg liggen enkele woonwijken, het centrum van Sint-Michielsgestel, een gymnasium en een verzorgingshuis.

Uit het vaststellingsbesluit blijkt dat de gemeenteraad in het belang van de verkeersveiligheid voor een vrijliggend fietspad heeft gekozen. Voorts heeft hij gekozen voor een in twee richtingen te berijden fietspad aan de noordzijde van de Schijndelseweg om, in vergelijking met een fietspad aan de zuidzijde, het aantal oversteekbewegingen van fietsers zo beperkt mogelijk te houden. Gebleken is dat fietsers hierdoor de Schijndelseweg ter hoogte van de Seminarielaan en de Beekvlietstraat/Hezelaar niet hoeven over te steken, hetgeen door de gemeenteraad, gelet op de verkeerssnelheid ter plaatse en het bochtig verloop van de weg nabij de kruising met de Beekvlietstraat/Hezel aar, gewenst wordt geacht.

Blijkens het bestreden besluit kunnen verweerders hiermee instemmen.

De Afdeling acht dit standpunt, mede gelet hierop dat vooral het doorgaande verkeer van de Schijndelseweg gebruik maakt, niet onredelijk.

Het in één richting te berijden fietspad aan de zuidzijde van de Schijndelseweg, dat ligt tussen het Spijt en de Gemondseweg, is in het plan als zodanig bestemd.

Gebleken is dat fietsers van of naar dit fietspad of afkomstig uit Gemonde de Schijndelseweg ter hoogte van de kruising van de Gemondseweg moeten oversteken teneinde het fietspad aan de noordzijde te kunnen bereiken. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit tot verkeersonveilige situaties zal leiden.

Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat blijkens de stukken ter hoogte van de Gemondseweg voorzieningen ten behoeve van een veilige oversteek zullen worden getroffen, dat deze kruising binnen de bebouwde kom ligt en dat ter plaatse een maximumsnelheid van 50 km per uur geldt.

Wat betreft het bezwaar van appellanten dat fietsers niet van evenbedoelde voorzieningen gebruik zullen maken hetgeen tot verkeersonveilige situaties kan leiden, overweegt de Afdeling dat het verkeersgedrag of handhaving van verkeersregels in deze procedure niet ter beoordeling staat.

In verband met het bezwaar van appellanten dat fietsers naar of vanuit Schijndel ter hoogte van de provinciale weg de Gestelseweg moeten oversteken, merkt de Afdeling op dat blijkens de stukken ter plaatse een verkeersregel installatie zal worden aangelegd. De Afdeling is niet gebleken dat hier verkeersonveilige situaties zullen ontstaan.

2.3.4. In de aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom, 1996, van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, wordt wat betreft de breedte van een vrijliggend, in twee richtingen te berijden fietspad uitgegaan van minimaal 3 m.

Blijkens de stukken hebben verweerders in hun besluitvorming bij deze aanbevelingen aansluiting gezocht.

Gebleken is dat de breedte van het fietspad aan de noordzijde van de Schijndelseweg 3 m bedraagt.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd vindt de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de breedte van dit fietspad tot verkeersonveilige situaties zal leiden.

Aan de noordzijde van de Schijndelseweg bevinden zich in- en uitritten.

Tevens hebben verscheidene wegen aan deze zijde van de weg een aansluiting op de Schijndelseweg. Blijkens het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak is vanaf de kruisingen met de Schijndelseweg en vanaf het merendeel van de in- en uitritten het zicht op het tegemoetkomende verkeer voldoende.

Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.

Weliswaar is nabij de in- en uitritten van de woningen van appellanten sprake van struik- en boombeplanting, doch de Afdeling is niet gebleken dat het zicht op de Schijndelseweg hierdoor zodanig wordt verminderd dat dit zal leiden tot een uit een oogpunt van verkeersveiligheid onaanvaardbare verkeerssituatie.

In verband met het bezwaar van appellant sub 1 dat in tegenstelling tot hetgeen verweerders in het bestreden besluit overwegen, in de plantoelichting wordt gesproken over nieuwe boombeplanting ter hoogte van zijn woning, overweegt de Afdeling dat, gelet op artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, een toelichting geen deel uitmaakt van een bestemmingsplan. Aan de toelichting komt dan ook geen * bindende betekenis toe.

Ook uit de overige door appellanten in dit verband aangevoerde bezwaren is de Afdeling niet gebleken dat verweerders het plan uit een oogpunt van verkeersveiligheid onaanvaardbaar hebben moeten achten.

2.3.5. Blijkens de stukken staan zowel aan de noord- als aan de zuidzijde van de Schijndelseweg rijen bomen en is het landschap ten zuiden van de weg als open te omschrijven.

Voorts ligt ten zuiden van de Schijndelseweg/Gestelseweg op het grondgebied van de gemeente Schijndel een landgoed met bosrand. Verweerders hebben zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aanleg van een fietspad aan de noordzijde van de Schijndelseweg weliswaar ten koste gaat van boombeplanting maar dat een fietspad aan de zuidzijde tot een soortgelijke aantasting van beplantingen leidt en dat bovendien bij doortrekking van het fietspad in de gemeente Schijndel de bij het landgoed behorende bosrand zal worden aangetast. In hetgeen appellant sub 1 heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders ten onrechte meer gewicht hebben toegekend aan het belang dat is gelegen in het handhaven van de strook grond ten zuiden van de Schijndelseweg. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat ingevolge artikel 3, eerste lid, onder c, van de planvoorschriften de gronden met de bestemming "Verkeersdoeleinden" mede zijn bestemd voor het treffen van groen- en landschappelijke voorzieningen ter inpassing van de weg in de bebouwing en het landschap. Het plan sluit derhalve het herplanten van bomen aan de noordzijde van de Schijndelseweg niet uit. In dit verband merkt de Afdeling op dat de gemeenteraad ter zitting heeft toegezegd dat tussen de Seminarielaan en de Beekvlietstraat bomen zullen worden herplant. Het geluidsscherm zal tussen het Spijt en de Seminarielaan aan de noordzijde van de Schijndelseweg worden opgericht. Ingevolge artikel 3, derde lid, onder c, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, varieert de hoogte van het geluidsscherm van 2,5 m tot ten hoogste 3,6 m.

Blijkens de stukken heeft de gemeenteraad zich op het standpunt gesteld dat het geluidsscherm niet tussen de weg en het fietspad maar ten noorden van het fietspad moet worden opgericht. Blijkens het bestreden besluit onderschrijven verweerders dit standpunt. Hierbij hebben zij in aanmerking genomen dat een fietspad dat niet door een geluidsscherm van de weg is afgescheiden de sociale veiligheid van de fietsers verhoogt. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Blijkens de stukken zal het geluidsscherm tussen twee bomenrijen worden opgericht. Voorts; zal het geluidsscherm van beplanting worden voorzien. Het vorenoverwogene in aanmerking genomen, hebben verweerders kunnen overwegen dat het geluidsscherm voldoende in het landschap is ingepast.

2.3.6. Appellant sub 2 heeft ter zitting nog naar voren gebracht dat niet is voldaan aan artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: het verdrag), omdat door de uitspraak van 5 februari 1998, no. F01.97.0250, van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, waarbij zijn verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht is afgewezen, inmiddels een onomkeerbare situatie is ontstaan. Hiermee is volgens appellant eigenlijk een definitieve uitspraak gegeven. Ook betoogt hij dat niet is voldaan aan artikel 1 van het Eerste Protocol bij het verdrag.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het verdrag, voorzover hier van belang, heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen het recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld. De Afdeling overweegt – zoals ook de Voorzitter in zijn evengenoemde uitspraak tot uitdrukking heeft gebracht - dat voorzover de in het kader van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht uit te voeren toetsing met zich brengt dat het geding in de bodemprocedure wordt beoordeeld, het oordeel van de Voorzitter daaromtrent een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure. De bezwaren van appellant sub 2 tegen het besluit van verweerders en het daarbij goedgekeurde bestemmingsplan kunnen, zoals uit de onderhavige procedure blijkt, ten gronde in de bodemprocedure worden beoordeeld. Appellant sub 2 heeft niet aannemelijk gemaakt en de Afdeling is ook anderszins niet gebleken dat hem rechten zijn ontnomen die zijn gewaarborgd in artikel 6, eerste lid, van het verdrag.

Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol bij het verdrag, voorzover hier van belang, heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang. Niet in geding is dat appellant sub 2 voor de aanleg van het fietspad een gedeelte van zijn gronden zal moeten afstaan. Echter voorzover al zou kunnen worden gesteld dat door de bestemming van deze gronden de eigendom ervan wordt ontnomen, moet worden opgemerkt dat dit blijkens het voorgaande in ieder geval het algemeen belang dient waarvan in het bovengenoemde artikel 1 sprake is. Het standpunt van verweerders dat het persoonlijk belang van appellanten niet opweegt tegen het met het plan gediende algemeen belang, komt de Afdeling niet onredelijk voor. het beroep van appellante sub 2 op dit artikel faalt dan ook.

2.3.7. Gelet op al het voorgaande hebben verweerders naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid in de bezwaren van appellanten geen aanleiding behoeven te zien goedkeuring aan het plan te onthouden.

Hetgeen appellanten hebben aangevoerd leidt de Afdeling ook overigens niet tot het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.

Het beroep van appellant sub 1 en het beroep van appellant sub 2, voorzover ontvankelijk, zijn dan ook ongegrond.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I verklaart het beroep van appellant sub 2 voorzover dit is gericht tegen de aanleg van een geluidwerende voorziening, niet-ontvankelijk;

II verklaart het beroep van appellant sub 1 in zijn geheel en het beroep van appellant sub 2 voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, mr. R.H. Lauwaars en mr. A. Kosto, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.

w.g. Cleton w.g. Kooijman Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 september 1999.

No. E01.97.03911177-85.

Voor eensluidend afschrift,

de Secretaris van de Raad van State,

voor deze,