Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-12-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:8240, 22-022072

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-12-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:8240, 22-022072

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
5 december 2022
Datum publicatie
12 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:8240
Zaaknummer
22-022072

Inhoudsindicatie

Klaagschrift ex art. 552a Sv. 94a-beslag op bankrekening. Deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond.

Uitspraak

Team strafrecht

Locatie Breda

parketnummer: 02-195538-22

rk.nummer: 22-022072

Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:

[klager]

geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats]

wonende op het [woonadres]

hierna te noemen: klager.

1 De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:

-

de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 31 augustus 2022 onder een derde, te weten de ABN AMRO Bank N.V., beslag is gelegd op het saldo op het bankrekeningnummer ten name van klager: [bankrekeningnummer] ;

-

het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 23 september 2022 ter griffie van deze rechtbank;

-

het verweerschrift van de officier van justitie en

-

de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.

Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 21 november 2022. Gehoord zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks, klager en mr. A.F. Mandos als raadsman van klager.

Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klager. Daartoe is aangevoerd dat op het (naar verluidt volledige aanwezige) saldo ter hoogte van € 21.076,65 op de bankrekening met [bankrekeningnummer] van klager conservatoir beslag is gelegd. Klager acht het bezwaarlijk dat er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Hij had immers overal aan willen meewerken voor zover zijn financiële achtergrond betreft.Klager is recentelijk aangehouden geweest wegens een krenkingsdelict, naar aanleiding waarvan het slachtoffer waarschijnlijk zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Klager betwist dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, hetgeen wordt versterkt door de beschikbare camerabeelden en de beslissing van de rechter-commissaris met betrekking tot de vordering tot bewaring. Wat te zien is wat klager doet, kan niet zonder meer leiden tot de conclusie (voorwaardelijk) opzet op doodslag, maar ook niet op zware mishandeling. De verwachting van klager is vooralsnog dat hij zal worden veroordeeld voor mishandeling; een vervolging voor zware mishandeling zal niet slagen. Indien het beslag is gelegd om rekening te houden met een mogelijke schadevordering ex art. 36f Sr, dient te worden opgemerkt dat die schade door de rechter-commissaris is begroot op € 5.000,00 en dat het huidige beslag dat te boven gaat. Daarnaast lijkt er sprake te zijn dat het slachtoffer het geweld en het mogelijk daaruit vloeiend letsel voor een mate aan zichzelf te wijten heeft, hetgeen funeste gevolgen heeft voor de hoogte van de schadevergoeding die deze zal indienen. Bovendien zal dit uiterst complex zijn, waardoor de vordering zich niet leent voor behandeling door de strafrechter. Tot slot is aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de persoonlijke belangen van klager. Hij heeft het inbeslaggenomen geldbedrag hard nodig, namelijk onder meer voor het (niet door de werkgever betaalde) langdurige zorgverlof in verband met de medische omstandigheden van zijn zoontje(s), zelfstandig ondernemerschap en advocaatkosten. Klager is bereid processuele afspraken te maken met het Openbaar Ministerie. Ook kan hij zich voorstellen dat hij conform de beslissing van de rechter-commissaris € 5.000,00 in depot houdt, maar hij vindt dit niet passend omdat hij inmiddels van de medeverdachte heeft vernomen dat diens auto waarop beslag werd gelegd aan hem is teruggegeven onder betaling van € 1.000,00. Klager is bereid garant te staan of een bedrag in depot te laten houden, maar dan moet dit wel recht doen aan de te verwachten uitspraak en aan zijn persoonlijke omstandigheden.

In raadkamer heeft de raadsman te kennen gegeven dat klager sinds kort weer over een deel van banksaldo lijkt te kunnen beschikken. Er rust nog beslag op een geldbedrag van € 5.000,00.

Klager heeft in raadkamer verklaard dat het klopt dat hij weer bij een deel van geld kan. Hij vindt het niet eerlijk vindt dat zijn neef zijn voertuig terug heeft kunnen krijgen door € 1.000,00 te betalen en dat er bij hem beslag op zijn bankrekening ligt voor een bedrag van € 5.000,00.

De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven. Daartoe is aangevoerd dat er een machtiging conservatoir slachtofferbeslag is afgegeven voor een bedrag van € 5.000 euro. In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. Hij heeft toegelicht dat het klopt dat er momenteel beslag rust op een geldbedrag van € 5.000,00. De beslissing om het overige beslag op te heffen is genomen op 16 september 2022, maar kennelijk was dit op 2 november 2022 nog niet uitgevoerd. De officier van justitie heeft opgemerkt dat de schade van het slachtoffer momenteel wordt geschat op een bedrag ter hoogte van € 75.000,00.

2 De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.

Het klaagschrift is tijdig ingediend.

In zoverre het beklag zich richt tegen het beslag dat is gelegd op het saldo van de bankrekening van klager voor boven een bedrag van € 5.000,00 stelt de rechtbank vast dat het beslag voor dat gedeelte reeds is opgeheven. De rechtbank zal klager in zoverre niet ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.

De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het conservatoir beslag dat is gelegd op grond van artikel 94a Sv tot een bedrag van € 5.000,00 als volgt.

Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 r.o. 2.14, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv gelegd beslag te onderzoeken:

(i) of ten tijde van de beslissing op het klaagschrift sprake van een redelijk vermoeden van schuld van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde (in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een schadevergoedingsmaatregel, artikel 94a lid 3 Sv) of vijfde categorie (in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een geldboete of ontnemingsmaatregel, respectievelijk artikel 94a lid 1 en 2 Sv) kan worden opgelegd en

(ii) of zich het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.

De toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38, NJ 2014/66, r.o. 2.6).

De rechtbank stelt vast dat sprake is van een verdenking ter zake van een misdrijf bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de thans voorhanden zijnde stukken en mede gelet op de machtiging van de rechter-commissaris van 18 augustus 2022, niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in het onderhavige geval de schadevergoedingsmaatregel tot tenminste de hoogte van de waarde van het in beslag genomen geldbedrag zal opleggen. Aangezien het saldo op de bankrekening in zoverre kan strekken tot zekerheid van de nakoming van zodanige verplichtingen, dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94a Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

De rechtbank overweegt tot slot dat duidelijkheid over de gang van zaken aangaande het beslag door het Openbaar Ministerie pas in raadkamer is verschaft. Duidelijk is dat langere tijd ten onrechte beslag op het hele banksaldo heeft gelegen gelet op de duidelijke inhoud van de conservatoire machtiging. In raadkamer is gesproken over de toekenning van de (eventueel onnodige) kosten die zijn gemaakt door de raadsman voor het indienen van het klaagschrift. De wet kent hiervoor echter een afzonderlijke procedure geregeld in artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering.

3 De beslissing

De rechtbank verklaart

- klager niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift voor zover het beklag ziet op het geldbedrag boven de € 5.000,00;

- het klaagschrift ongegrond voor zover dit ziet op het beslag op de bankrekening tot een geldbedrag van € 5.000,00.

Deze beslissing is op 5 december 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2022.

De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.

INFORMATIE RECHTSMIDDEL

Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).