Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6397, 21-012455 en 21-012456

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6397, 21-012455 en 21-012456

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 maart 2022
Datum publicatie
3 november 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:6397
Zaaknummer
21-012455 en 21-012456

Inhoudsindicatie

Verzoekschrift schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

Team strafrecht

Locatie Breda

parketnummer: 02/700081-18

rk-nummers: 21-012455 en 21-012456

Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering

Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 18 augustus 2021, in de zaak:

[verzoeker] woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.M. van Breemen, Baksweer 233, 4941 LL Raamsdonksveer

1 De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:

 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv ten laste van de Staat voor een bedrag van:

-

€ 1.430,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;

-

€ 1.848,00, voor vergoeding van vermogensschade;

 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv ten laste van de Staat voor een bedrag van:

-

€ 96,10, voor vergoeding van reiskosten;

-

€ 340,00 als forfaitaire vergoeding voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;

-

het vonnis van de meervoudige strafkamer van 10 juni 2021 waarbij verzoeker is vrijgesproken;

-

de stukken waaruit blijkt dat verzoeker in verzekering en in bewaring is gesteld;

-

de schriftelijke reactie van de officier van justitie.

Op 8 maart 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. R.M. van Breemen als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.

Namens verzoeker is aangevoerd dat hij bij vonnis van 10 juni 2021 is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde strafrechtelijke feit. Verzoeker is vanwege deze strafrechtelijke verdenking in verzekering en, aansluitend, in bewaring gesteld geweest voor de duur van 11 dagen onder beperkingen. Ten aanzien van deze onterecht ondergane voorlopige hechtenis vraagt verzoeker een bedrag ter hoogte van € 1.430,00. Daarnaast heeft verzoeker gedurende deze 11 dagen geen arbeid kunnen verrichten terwijl hij zich als inlener wel had verhuurd. Verzoeker stelt dat hij door de voorlopige hechtenis gederfde inkomsten heeft gehad ter hoogte van € 1.848,00. Voorts heeft verzoeker reiskosten moeten maken voor het bijwonen van de zitting ter hoogte van € 96,10. Dit is inclusief parkeergeld. Ten slotte vraagt verzoeker de forfaitaire vergoeding aangaande het opstellen, indienen en behandelen van onderhavig verzoekschrift in raadkamer ter hoogte van € 680,00. Verzoeker vraagt de rechtbank zijn verzoekschrift toe te wijzen.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding ter zake de onterecht ondergane voorlopige hechtenis in zijn geheel toegewezen kan worden. Dit ligt anders voor de gevorderde veronderstelde gederfde inkomsten. Verzoeker heeft hier geen nadere stukken toe overgelegd en dit gedeelte van het verzoek is aldus niet voldoende onderbouwd. Dit deel van het verzoek dient afgewezen te worden. De gevorderde reiskosten kunnen toegewezen worden. De forfaitaire vergoeding verband houdende met onderhavig ingediend verzoekschrift kan toegewezen worden.

2 De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.

Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt

geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane

verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden

Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in

de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman. Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.

Verzoeker heeft 11 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan drie op het politiebureau en acht dagen in het Huis van Bewaring, maar alle in beperking. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.

Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.

De gevraagde vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van € 1.430,00.

Ten aanzien van de verzochte kosten in verband met de gederfde inkomsten zoals gesteld door verzoeker is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van vermogensschade die op grond van artikel 533 Sv vergoed dient te worden. Al in zijn verhoor bij de politie geeft verdachte aan dat hij door zijn aanhouding niet naar zijn werk kan. Die gederfde inkomsten zijn in raadkamer voldoende aannemelijk gemaakt tot een bedrag van € 1.568,00 (7 dagen x 8 uur x € 28,00 per uur). De rechtbank wijst deze vermogensschade op gronden van billijkheid toe tot een bedrag van € 1.568,00.

De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank wijst de verzochte reiskosten ter hoogte van € 96,10 toe.

Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van € 680,00 toegekend.

De rechtbank:

wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van € 2.998,00, bestaande uit:

- € 1.430,00, voor de onterecht ondergane voorlopige hechtenis; en

- € 1.568,00, voor de gederfde inkomsten;

wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van

€ 776,10, bestaande uit:

- € 96,10 aan reiskosten; en

- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;

wijst het verzoek voor het overige af.

bepaalt dat een bedrag van € 3.774,10 zal worden overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden R.M. van Breemen, Advocatenkantoor Van Breemen onder vermelding van “ [betalingskenmerk] ”.

Deze beslissing is op 22 maart 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Luijten en J. van ‘t Westende, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2022.

INFORMATIE RECHTSMIDDEL

Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).