Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-08-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4919, AWB- 21_3294

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-08-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4919, AWB- 21_3294

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
24 augustus 2022
Datum publicatie
29 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:4919
Zaaknummer
AWB- 21_3294

Inhoudsindicatie

WGS

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/3294 WGS

gemachtigde: mr. N. Talhaoui,

en

Procesverloop

In het besluit van 24 maart 2021 (primaire besluit) heeft verweerder besloten dat de schuldhulpverlening op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) aan eiser en zijn partner [naam partner] wordt beëindigd.

In het besluit van 16 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 15 februari 2022. Hierbij waren eiser en zijn gemachtigde aanwezig, en namens verweerder [naam gemachtigde] .

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te

stellen nadere informatie te verschaffen. Bij brief van 14 maart 2022 heeft verweerder gereageerd. Op 23 maart 2022 heeft de gemachtigde van eiser gereageerd.

Eiser heeft aangegeven opnieuw op zitting te willen worden gehoord. Het beroep is

vervolgens op 2 augustus 2022 op zitting gepland. Partijen waren daardoor op de hoogte van het feit dat de rechter die de zaak op 15 februari 2022 heeft behandeld, de zaak niet meer verder behandelde maar dat de behandeling – wegens roulatie van beide rechters – is voortgezet door mr. Broeders.

Bij die zitting waren partijen, met voorafgaand bericht, niet aanwezig.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Beroep betalingsonmacht griffierecht

1. Op 24 augustus 2021 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat eiser niet in staat

is het griffierecht te voldoen vanwege betalingsonmacht. Eiser heeft inzicht gegeven in zijn vermogens- en inkomenspositie om te onderbouwen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht. De griffier van de rechtbank heeft bij brief van 14 oktober 2021 meegedeeld op grond van de verstrekte gegevens vooralsnog af te zien van het heffen van griffierecht. De rechtbank ziet geen reden om anders te beslissen en laat het heffen van griffierecht achterwege.

Feiten en omstandigheden

2.1

Eiser en mevrouw [naam partner] vormen een gezin met inwonende kinderen. Eiser is

zelfstandig ondernemer geweest en sinds 2 maart 2020 uitgeschreven bij de Kamer van

Koophandel. Hij had een pizzakoeriersbedrijf.

Op 10 maart 2020 is eiser op het spreekuur schulddienstverlening geweest. Na dit gesprek is eiser aangemeld bij het Leger des Heils voor hulp van een vrijwilliger bij de jaarrekeningen 2018 en 2019 en het doen van de aangiften 2018 en 2019.

Eiser heeft zich aangemeld voor schuldhulpverlening in het kader van de Wgs.

2.2

Bij besluit van 8 juli 2020 is aan eiser en zijn partner schuldhulpverlening toegekend, bestaande uit budgetbeheer en schuldbemiddeling, onder de voorwaarde dat zij beschikken over voldoende inkomen en hun inkomen stabiel is.

In het besluit is vermeld dat aan de schuldhulpverlening wettelijk twee verplichtingen zijn

verbonden:

- De inlichtingenplicht (artikel 6 van de Wgs); en

- De medewerkingsplicht (artikel 7, eerste lid, van de Wgs).

Daarnaast zijn er een aantal individuele verplichtingen opgelegd, waaronder het indienen van

de aangiften inkomstenbelasting 2018 en 2019 bij de belastingdienst. Zolang deze aangiften

niet zijn ingediend, is het niet mogelijk om een minnelijke schuldregeling voor eiser te

starten.

Bij besluit van 6 oktober 2020 is aan eiser en zijn partner de verplichting opgelegd om

zich onder beschermingsbewind (artikel 431 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) te

stellen. Op uiterlijk 22 oktober 2020 moeten zij het bewijs aanleveren dat zij zich bij een

beschermingsbewindvoerder hebben aangemeld. Tegen dit besluit is geen bezwaar

gemaakt.

Bij besluit van 3 maart 2021 is aan eiser en zijn partner een hersteltermijn geboden tot

19 maart 2021 om zich alsnog aan te melden bij een beschermingsbewindvoerder en daarvan

een bewijsstuk te overleggen. Ook tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.

2.3

Bij het primaire besluit heeft verweerder de schuldhulpverlening beëindigd

per 24 maart 2021. De reden daarvoor is dat eiser niet de medewerking heeft verleend die

nodig is voor de uitvoering van de schuldhulpverlening. Verweerder heeft van eiser geen bevestiging ontvangen van een bewindvoerder die eiser gaat helpen bij het aanvragen van beschermingsbewind bij de rechtbank. Verweerder adviseert eiser dringend om zich alsnog onder beschermingsbewind te stellen. Als hij onder bewind staat, alle aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting zijn ingediend bij de belastingdienst en de situatie is volgens de bewindvoerder stabiel, dan kan eiser zich zo nodig opnieuw melden voor schuldhulpverlening. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser, conform het advies van de

bezwaarschriften- en klachtencommissie, ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

3.1

Eiser betwist dat hij de medewerkingsplicht heeft geschonden en stelt dat niet is

voldaan aan de voorwaarden om de schuldhulpverlening te beëindigen. Nu het om een

belastend besluit gaat, moet verweerder aantonen dat voldaan is aan de criteria om de

schuldhulpverlening te beëindigen. Eiser stelt dat verweerder hier in dit geval niet in is

geslaagd.

3.2

Daarnaast stelt eiser dat de voorwaarde c.q. de verplichting om onder bewindvoering te worden gesteld onredelijk en bezwarend is en niet in verhouding staat tot

het doel van schuldhulpverlening. Verweerder heeft niet aangetoond dat zonder

bewindvoering geen schuldhulpverlening mogelijk is.

3.3

Subsidiair stelt eiser dat aan hem, voor zover de rechtbank tot de vaststelling zou

komen dat de medewerkingsplicht is geschonden. daarvan geen verwijt kan worden gemaakt

in dit geval. Eiser stelt namelijk dat het gezien zijn schrijnende situatie en gebrek aan beheersing van de Nederlandse taal redelijkerwijs op de weg van verweerder had gelegen om meer begeleiding en maatwerk aan hem te bieden.

3.4

Meer subsidiair stelt eiser dat verweerder redelijkerwijs had moeten afzien van

beëindiging op grond van dringende redenen en de hardheidsclausule.

Wettelijk kader

4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesbelang

5.1

Volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, is procesbelang het belang dat bestaat bij de uitkomst van de procedure, dus wat de rechtszoekende concreet met het beroep wil of kan bereiken. Dit betreft niet de vraag of de rechtszoekende gelijk heeft. Het gaat erom dat de rechtszoekende een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij dat in de beroepsprocedure zou krijgen. De vraag of er procesbelang is, wordt daarom beantwoord naar de stand van zaken op het moment van het beoordelen van het beroep.1

5.2

Uit de rechtspraak van de AbRS volgt verder dat eiser met zijn beroep niet kan bereiken dat de schuldhulpverlening met terugwerkende kracht wordt voortgezet. De aard van de schuldhulpverlening staat aan voortzetting met terugwerkende kracht in de weg.

De Wgs belet echter niet om na de beëindiging van de schuldhulpverlening een nieuwe aanvraag in te dienen om toegelaten te worden tot de gemeentelijke schuldhulpverlening.2

5.3

Op de zitting van 15 februari 2022 en in de brief van 14 maart 2022 heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat verweerder naar aanleiding van het eerdere verzoek om voorlopige voorziening en het beroepschrift heeft besloten het budgetbeheer, dat onderdeel uitmaakt van de schuldhulpverlening, nog niet te beëindigen en de beëindiging nog niet te melden aan de schuldeisers waarmee zij contact hebben gehad. Er is nog geen minnelijk schuldhulpverleningstraject geweest, omdat eiser weigert om zich onder beschermingsbewind te stellen. De rechtbank maakt hieruit op dat eiser procesbelang heeft bij dit beroep.

De beëindiging van de schuldhulpverlening

6.1

Verweerder heeft besloten dat de schuldhulpverlening aan eiser en zijn partner wordt

beëindigd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet de medewerking

heeft verleend die nodig is voor de uitvoering van de schuldhulpverlening (artikel 7, eerste

lid, van de Wgs en artikel 5, tweede lid, van de Beleidsregels Toelating tot de

schuldhulpverlening). Het niet meewerken bestaat er volgens verweerder in dat

van eiser geen bevestiging is ontvangen van een bewindvoerder die eiser gaat helpen bij het

aanvragen van beschermingsbewind bij de rechtbank.

6.2

De verplichting om zich onder beschermingsbewind (als bedoeld in artikel 43 1 van

boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) te stellen, was door verweerder opgelegd bij het besluit

van 6 oktober 2020 en bij het besluit van 3 maart 2021 is voor die verplichting een

hersteltermijn geboden. Tegen deze besluiten is geen bezwaar gemaakt, zodat deze in rechte

vast zijn komen te staan.

6.3

De rechtbank overweegt dat het rechtsgevolg van beëindiging van de schuldhulpverlening pas is ingetreden met het nemen van het primaire besluit. Dit betekent dat de rechtbank de verplichting om zich onder beschermingsbewind te stellen, in dit kader inhoudelijk mag toetsen.3

Mocht de verplichting van beschermingsbewind gesteld worden?

6.4

De rechtbank overweegt dat blijkens artikel 1:431 van het BW het hebben van problematische schulden grond kan zijn voor beschermingsbewind. Blijkens de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wet wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek inzake curatele, onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen en mentorschap ten behoeve van meerderjarigen en enige andere bepalingen (Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap) dient onder het hebben van een problematische schuldsituatie te worden verstaan dat redelijkerwijs is te voorzien dat een rechthebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, of heeft opgehouden te betalen (MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33054, 3, p. 30). De bedoeling is dat de onderbewindstelling ertoe bijdraagt dat de schulden worden gesaneerd. Blijkens de MvT heeft beschermingsbewind in drie gevallen toegevoegde waarde ten opzichte van de schuldhulpverlening en schuldsanering. Het kan een vangnet zijn voor hen die niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het beschermingsbewind kan van nut zijn voorafgaande aan en tijdens de wettelijke schuldsanering. Beschermingsbewind kan ten nutte zijn van hen die niet voor een schuldhulpverlening in aanmerking komen (MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33054, 3, p. 6/7). Het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening (Kamerstukken I, 2010–2011, 32 291, A) biedt gemeenten de mogelijkheid om op basis van vastgesteld beleid een persoon niet in aanmerking te laten komen voor gemeentelijke schuldhulpverlening vanwege fraude of recidive. Ook in dergelijke gevallen kan beschermingsbewind als vangnet fungeren. Het verschil tussen beschermingsbewind enerzijds en schuldhulpverlening en schuldsanering anderzijds is dat beschermingsbewind niet is gericht op het aflossen van de schulden, maar op het stabiliseren van de situatie en in voorkomende gevallen, het zorgen voor de basisvoorzieningen (betalen van huur, gas, water, licht en leefgeld). Dit is ook van belang voor de mensen die niet in aanmerking komen voor schuldhulpverlening of schuldsanering. Met de onderbewindstelling in geval van problematische schulden wordt deze feitelijke situatie wettelijk bevestigd en nader ingekaderd, opdat voor alle betrokkenen duidelijk is wat er van eenieder mag worden verwacht.4

6.5

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 15 februari 2022 geschorst. zodat

duidelijkheid kon worden verkregen over de vraag of alle benodigde aangiftes zijn gedaan,

of eiser onder bewind is gesteld en zo niet, of de voorwaarde van beschermingsbewind moet

worden gehandhaafd voor voortzetting van de schuldhulpverlening.

In zijn reactie van 23 maart 2022 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat eiser

niet onder bewind is gesteld, dat de aangifte omzetbelasting is gedaan en dat alleen nog de

aangifte inkomstenbelasting moet worden gedaan.

In de reactie van 14 maart 2022 geeft de gemachtigde van verweerder aan dat als eiser

nog niet onder bewind staat, de verplichting tot beschermingsbewind nog steeds noodzakelijk is. Budgetbeheer is in de situatie van eiser onvoldoende om tot een stabiele

situatie te komen. Een bewindvoerder heeft meer taken en bevoegdheden en kan in tegenstelling tot een budgetbeheerder toeslagen aanvragen en verzekeringen afsluiten. Eiser

heeft geen aansprakelijkheidsverzekering particulieren. Eiser is hier meerdere malen op gewezen maar zonder resultaat. Ook was het voorschot huurtoeslag over het jaar

2022 verlaagd van € 348,00 naar € 5,00 per maand. Het ontbreken van huurtoeslag levert

problemen op in het budget waardoor het leefgeld omlaag is gegaan. De budgetbeheerder

heeft eiser hiervan op de hoogte gebracht en aangegeven dat eiser actie dient te ondernemen.

Eind februari heeft de belastingdienst het voorschotbedrag gewijzigd en een nabetaling

gedaan van het voorschot huurtoeslag. In de tussentijd zijn er diverse nieuwe schulden

ontstaan waarbij de budgetbeheerder heeft aangegeven dat er geen ruimte meer is om

inhoudingen te verrichten. Gelet op de problematische schuldenproblematiek is

beschermingsbewind noodzakelijk om tot een stabiele situatie te komen, aldus verweerder.

6.6

De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval de voorwaarde van beschermingsbewind mocht stellen. Eiser heeft een gezin met kinderen en problematische schulden, waarvan is gebleken dat hij ze niet zelf kan oplossen. Gezien het tijdsverloop sinds zijn aanmelding voor schuldhulpverlening in maart 2020 zijn er alleen maar schulden bij gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder in deze situatie de voorwaarde van beschermingsbewind stellen, omdat schuldhulpverlening zonder beschermingsbewind niet effectief is geweest en ook niet gaat zijn. Zoals de rechtbank ook ter zitting heeft aangegeven, is verweerder bereid om eiser te helpen zijn financiële situatie op orde te krijgen en meer financiële armslag te krijgen, maar zal hij daar ook zelf iets aan moeten doen. De voorwaarde van beschermingsbewind acht de rechtbank in dit geval niet onredelijk.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 24 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Bijlage