Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2252, AWB - 21 _ 455

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2252, AWB - 21 _ 455

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 april 2022
Datum publicatie
29 april 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2252
Zaaknummer
AWB - 21 _ 455

Inhoudsindicatie

wet

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/455 WET

gemachtigde: mr. M.J. van Dam,

en

Procesverloop

In het besluit van 11 juni 2020 (primair besluit) heeft de minister eiser een bestuurlijke boete van € 2.000,- opgelegd in verband met overschrijding van de maximale vaartijden en het onderbemand varen.

In het besluit van 7 december 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden van bezwaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank Rotterdam heeft het beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 6 april 2022, tegelijk met de zaak bekend onder zaaknummer BRE 20/10270 BESLU. Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiser, mr. M.J. van Dam en namens de minister mr. W.P. van Kooten. Eiser zelf was niet aanwezig.

Overwegingen

Feiten

1. Op 15 november 2019 heeft een hoofdagent van de politie een controle uitgevoerd op het motorvrachtschip Laborieux, waarvan eiser gezagvoerder was. Blijkens het van die controle opgemaakte boeterapport van 27 november 2019 is op dat moment geconstateerd dat de maximale vaartijden waren overschreden en dat de samenstelling van de bemanning niet voldeed aan de daarvoor geldende minimumeisen. Het schip voer met één schipper, één stuurman en één deksman, in plaats van de vereiste samenstelling bestaande uit één schipper, één stuurman en één lichtmatroos.

In verband met deze overtredingen heeft de minister eiser bij brief van 9 januari 2020 geïnformeerd over het voornemen hem een bestuurlijke boete op te leggen van € 2.250,-. Eiser heeft zijn zienswijze daarover naar voren gebracht.

Bij het primaire besluit heeft de minister eiser vervolgens een bestuurlijke boete opgelegd van € 2.000,-.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en daarbij verzocht om een termijn om het bezwaar nader te motiveren.

In reactie op eisers verzoek om een nadere termijn voor het motiveren van het bezwaar, heeft de minister eiser eerst tot en met 21 augustus 2020 en vervolgens na daartoe strekkend verzoeken van eiser tot en met 19 september 2020, respectievelijk tot en met 17 oktober 2020 de gelegenheid gegeven de gronden van bezwaar in te dienen. Daarbij heeft de minister medegedeeld dat als de gronden niet uiterlijk 17 oktober 2020 zijn ontvangen, het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

Omdat eiser geen gronden van bezwaar heeft ingediend, heeft de minister eisers bezwaar bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.

Het geschil

2. In geschil is of de minister het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van gronden.

Wettelijk kader

3.1

Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar bevat.

3.2

Artikel 6:6, aanhef en onder a van de Awb bepaalt dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Beoordeling

4.1

De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de minister op juiste gronden gebruik heeft gemaakt van zijn in artikel 6:6 van de Awb gegeven bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren nu eiser niet binnen de gestelde termijn de gronden heeft ingediend.

4.2

Eiser heeft erop gewezen dat de minister naast de bestuurlijke boete ook een last onder dwangsom aan eiser heeft opgelegd in verband met andere vermeende overtredingen op 15 november 2019. Eiser heeft ook bezwaar gemaakt tegen het besluit waarbij de last onder dwangsom is opgelegd. In het kader van dat bezwaar heeft eiser gesteld dat er op 15 november 2019 geen sprake was van overtredingen. Omdat eisers gemachtigde als gevolg van de coronamaatregelen deels thuis werkte is het niet gelukt deze gronden in te brengen in de bezwaarprocedure gericht tegen de bestuurlijke boete. De minister was echter wel van deze bezwaargronden op de hoogte. Dat de bezwaarprocedure tegen de bestuurlijke boete door een andere afdeling wordt behandeld dan het bezwaar tegen de last onder dwangsom laat onverlet dat vast staat dat er afstemming plaatsvindt tussen de afdelingen onderling, aldus eiser. Eiser heeft daar ter zitting aan toegevoegd dat hij het normaal had gevonden om, net als bij de rechtbanken, nog een extra herinnering te ontvangen met een termijn van twee weken voor het indienen van de gronden.

4.3

Niet in geschil dat eiser in zijn bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar had vermeld, waardoor niet was voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kon de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren, nadat dat de minister eerst een termijn had gesteld waarbinnen het verzuim kon worden hersteld. Dat laatste heeft de minister herhaaldelijk gedaan met de brieven van 24 juli 2020 en 26 augustus 2020 en de mail van 15 september 2020.

4.4

De rechtbank is van oordeel dat verweerder door drie keer een nieuwe termijn te gunnen meer dan voldoende gelegenheid heeft geboden om dit verzuim te herstellen. Eiser is in de brieven waarin uitstel is verleend gewaarschuwd dat het niet tijdig indienen van de gronden tot niet-ontvankelijkheid kan leiden. Niet valt in te zien waarom de minister eiser nog een viérde brief met een termijn van twee weken had moeten sturen.

4.5

Eiser heeft aangevoerd dat de minister het bezwaar niet in redelijkheid niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren gezien de door corona ontstane situatie waarin gemachtigde thuis werkte. De rechtbank merkt op dat het pro forma bezwaarschrift op 20 juli 2020 door de minister is ontvangen en de minister het bezwaar pas op 7 december 2020, dus ruim 4 maanden later, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij heeft eiser voor het laatst op 15 september 2020 een mail gestuurd waarin hij verzoekt om een nieuwe termijn voor het indienen van de gronden. Hieruit blijkt dat hij op de hoogte was van het feit dat hij nog gronden in moest dienen. Hij heeft toen de gelegenheid gehad om tot 17 oktober 2020 de gronden in te dienen. Pas op 7 december 2020 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Van een professioneel gemachtigde mag worden verwacht dat complicaties als gevolg van de corona-maatregelen binnen deze termijn opgelost konden zijn. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

4.6

Voor zover eiser stelt dat de minister ambtshalve de gronden die in een andere procedure tegen het opleggen van een last onder dwangsom waren ingediend als gronden bij dit bezwaarschrift had moeten begrijpen, gaat de rechtbank daarin niet mee. Het feit dat die last onder dwangsom gedeeltelijk op dezelfde overtreding was gebaseerd maakt dat niet anders. Het is aan bezwaarde om zélf om de gronden van zijn bezwaar in te dienen. Als de gronden in twee zaken hetzelfde waren, had het op de weg van gemachtigde gelegen om de gronden nogmaals in te dienen of de minister te verzoeken de gronden uit de ene procedure aan de andere toe te voegen. Het gaat te ver om van de minister te verwachten dat hij dit ambtshalve doet. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

5. De minister heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier, op 26 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

De griffier is niet in de gelegenheid

om deze uitspraak te ondertekenen.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?