Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-06-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2568, BRE 19_667

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-06-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2568, BRE 19_667

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 juni 2019
Datum publicatie
11 juni 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:2568
Formele relaties
Zaaknummer
BRE 19_667

Inhoudsindicatie

Het verzoek van eiseressen om handhavend op te treden tegen 20 minicampings wegens het exploiteren van 25 i.p.v. de toegestane 15 standplaatsen is door B&W ten onrechte afgewezen met een verwijzing naar de daarvoor verleende vergunning. De herroeping van de daarvoor verleende vergunning (in zaak 18/8392) in 56 van de in totaal 59 zaken heeft terugwerkende kracht. B&W zullen een nieuwe beslissing op bezwaar moeten en daarvoor nog moeten onderzoeken of er feitelijk sprake is geweest van een overtreding en moeten afwegen of en hoe daartegen handhavend wordt opgetreden.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 19/667

[naam gemachtigde 1] ),

en

Als derde partijen hebben aan het geding deelgenomen:

[naam derde partij 1] , h.o.d.n. ‘[naam minicamping 1]’, te [naam woonplaats 2] ;

[naam derde partij 2] , h.o.d.n. ‘[naam minicamping 2]’, te [naam woonplaats 3] ;

[naam derde partij 3] , h.o.d.n. ‘[naam minicamping 3]’, te [naam woonplaats 2] ;

[naam derde partij 4] , h.o.d.n. ‘[naam minicamping 4]’, te [naam woonplaats 2] ;

[naam derde partij 5] , h.o.d.n. ‘[naam minicamping 5]’, te [naam woonplaats 4] ;

[naam derde partij 6] , h.o.d.n. ‘[naam minicamping 6]’, te [naam woonplaats 3] ; en

[naam derde partij 7] , h.o.d.n. ‘[naam minicamping 7]’, te [naam woonplaats 2] .

Procesverloop

Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 februari 2019 (hierna: bestreden besluit) inzake een verzoek van eiseressen om handhavend op te treden tegen de exploitatie van twintig nader aangeduide minicampings wegens het exploiteren van meer dan vijftien standplaatsen ten behoeve van kampeermiddelen (hierna: standplaatsen).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 10 april 2019. Daarbij waren aanwezig:

- [naam gemachtigde 1] , als gemachtigde van eiseressen;

- [naam gemachtigde 2] , [naam gemachtigde 3] en [naam gemachtigde 4] namens verweerder;

- de exploitanten van de minicampings ‘ [naam minicamping 1] ’, ‘ [naam minicamping 2] ’, ‘ [naam minicamping 3] ’, ‘ [naam minicamping 4] ’, ‘ [naam minicamping 5] ’, ‘ [naam minicamping 6] ’ en ‘ [naam minicamping 7] ’.

Inleiding

1. In de gemeente Veere wordt een groot aantal minicampings geëxploiteerd. Veel van die campings exploiteren meer dan vijftien standplaatsen. Eiseressen hebben daarover een langlopend conflict met verweerder.

2. Eiseressen exploiteren minicamping ‘ [naam minicamping 8] ’ te [naam woonplaats 1] . Die minicamping beschikt over vijftien standplaatsen. Eiseressen willen hun minicamping uitbreiden tot 25 standplaatsen en hebben daartoe beschikt over een onder voorwaarden verleende ontheffing die – rekening houdend met een verlenging – tot 31 december 2016 geldig is geweest. Eiseressen hebben een geschil met verweerder over de vraag of zij na 31 december 2016 15 of 25 standplaatsen mogen exploiteren. Tegen deze achtergrond moet het thans aan de rechtbank voorgelegde geschil tussen eiseressen en verweerder – over het achterwege blijven van handhavend optreden tegen de exploitatie van twintig nader aangeduide minicampings (hierna: minicampings) – worden gesitueerd.

3.1.

Per brief van 22 juli 2015 (hierna: handhavingsverzoek) hebben eiseressen gevraagd om handhavend op te treden tegen de exploitatie van de minicampings, voor zover daar meer dan vijftien standplaatsen worden geëxploiteerd. De minicampings worden opgesomd in een lijst die bij het handhavingsverzoek is gevoegd.

3.2.

In haar uitspraak van 29 april 2016 met zaaknummer 15/7301 heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen acht weken na verzending van die uitspraak alsnog een beslissing op het handhavingsverzoek te nemen. Bij die gelegenheid heeft de rechtbank bepaald dat verweerder:

a. een dwangsom van € 1.260,- heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het handhavingsverzoek; en

b. een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, zal verbeuren als hij niet tijdig gevolg geeft aan de opdracht om alsnog op het handhavingsverzoek te beslissen.

3.3.

In haar uitspraak van 16 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:902) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van 29 april 2016 bevestigd.

3.4.

Aan de exploitanten van de minicampings zijn vergunningen verleend krachtens artikel 2 van Verordening voor het exploiteren van tien extra standplaatsen (hierna: kampeervergunningen).

3.5.

Bij besluit van 4 juli 2018 (hierna: primair besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen. Hiertegen hebben eiseressen bezwaar gemaakt.

3.6.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten en geweigerd om aan eiseressen een bedrag wegens verbeurde dwangsommen te betalen. Hiertegen hebben eiseressen beroep ingesteld.

In de zaak met nummer 18/8392, die op dezelfde zitting is behandeld, hebben eiseressen hun beroep ingetrokken voor zover met het besluit van 4 december 2014 de aan minicamping [naam minicamping 9] , [adres 1] , te [naam woonplaats 5] , aan [naam v.o.f.] , [adres 2] te [naam woonplaats 6] en [naam minicamping 10] , [adres 3] te [naam woonplaats 6] verleende vergunningen. zijn gehandhaafd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseressen verklaard dat die intrekking zich ook uitstrekt tot het beroep in de zaken 19/667 en 19/668, voor zover dat beroep ziet op de weigering om handhavend op te treden tegen diezelfde minicampings.

Omvang van het geschil

4.1.

Verweerder is van mening dat hij niet bevoegd is om aan het handhavingsverzoek te voldoen. Daartoe voert verweerder aan dat de exploitanten van de minicampings niet handelen in strijd met de Verordening omdat zij beschikken over geldige kampeervergunningen.

4.2.

Eiseressen stellen zich op het standpunt dat verweerder niet alleen bevoegd maar ook verplicht is om aan het handhavingsverzoek te voldoen. Daartoe voeren eiseressen in hoofdzaak aan dat de kampeervergunningen onrechtmatig zijn verleend en moeten worden herroepen.

Beoordeling van de beroepsgronden

5.1.

Vandaag heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep met zaaknummer 18/8392. In die uitspraak heeft zij onder meer de – bij verschillende besluiten aan de exploitanten van 56 minicampings verleende – kampeervergunningen herroepen.

5.2.

Die herroeping heeft terugwerkende kracht. Dit betekent dat de door de rechtbank herroepen kampeervergunningen moeten worden geacht nooit te hebben bestaan, ook niet toen verweerder het bestreden besluit nam.

5.3.

Vervolgens constateert de rechtbank dat verweerder geen onderzoek heeft verricht ter beantwoording van de vragen of op de minicampings meer dan vijftien standplaatsen werden of (nog steeds) worden geëxploiteerd en zo ja, of tegen die situaties handhavend moet worden opgetreden. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ontoereikend gemotiveerd.

Slotsom

6.1.

De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, wegens strijd met de artikelen 3:2 (zorgvuldigheidsbeginsel) en 7:12 (motiveringsbeginsel) van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

6.2.

De rechtbank ziet onvoldoende ruimte om zelf in de zaak te voorzien, gelet op wat zij in rechtsoverweging 5.3 heeft geoordeeld.

6.3.

De rechtbank ziet evenmin aanleiding om verweerder – met behulp van een zogeheten ‘bestuurlijke lus’ – tijdens deze procedure in de gelegenheid te stellen om de in rechtsoverweging 6.1 genoemde gebreken te herstellen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder het hiervoor onder 5.3 bedoelde onderzoek zal moeten verrichten en dat de uitkomst daarvan – en van de daarop te baseren belangenafweging – nog ongewis is.

6.4.

Verweerder moet het primaire besluit wederom volledig heroverwegen, met inachtneming van deze uitspraak. Hij krijgt hiervoor twaalf weken de tijd, te rekenen vanaf de dag waarop deze uitspraak aan partijen wordt verzonden. Deze termijn is gelijk aan de termijn waarbinnen verweerder op het bezwaar had moeten beslissen.

6.5.

Eiseressen hebben de rechtbank verzocht om – met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb – te bepalen dat verweerder dwangsommen verbeurt als de nieuwe beslissing op het bezwaar niet binnen de in rechtsoverweging 6.4 genoemde termijn wordt genomen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.

6.6.

De rechtbank wijst dit verzoek af. Zij vertrouwt er namelijk op dat verweerder zal voldoen aan diens opdracht om de tweede beslissing op het bezwaar tijdig te nemen en bekend te maken. Bovendien beschikken eiseressen over adequate middelen om verweerder tot spoed te manen als die nieuwe beslissing op bezwaar te lang uitblijft.

(Proces-)kosten

7.1.

De vernietiging van het bestreden besluit heeft tot gevolg dat verweerder ook is gehouden tot een volledige heroverweging van de weigering om aan eiseressen een bedrag wegens verbeurde dwangsommen te betalen. In dit kader overweegt de rechtbank – ter voorlichting van partijen – het volgende.

7.2.

Door te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 1.260,- heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het handhavingsverzoek, heeft de rechtbank in haar uitspraak van 29 april 2016 – mede gelet op artikel 8:55c van de Awb – gedaan wat verweerder had behoren te doen, namelijk het nemen van een beschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb. Dit onderdeel van deze uitspraak behelst dus een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. en wel de vaststelling van een bestuursrechtelijke geldschuld in de zin van artikel 4:85, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.

7.3.

De oplegging van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van

€ 15.000,- die verweerder zal verbeuren als hij niet tijdig gevolg geeft aan de opdracht om alsnog op het handhavingsverzoek te beslissen, vloeit voort uit artikel 8:55d van de Awb.

7.4.

Na de uitspraak van 16 maart 2018 is de in rechtsoverweging 7.2 bedoelde beschikking in rechte onaantastbaar geworden, en heeft de in rechtsoverweging 7.3 bedoelde beslissing kracht van gewijsde gekregen.

7.5.

Dit laat onverlet dat slechts de burgerlijke rechter mag bepalen of:

- de rechtsvordering tot betaling van het in rechtsoverweging 7.2 genoemde bedrag is verjaard;

- verweerder één of meer van de in rechtsoverweging 7.3 bedoelde dwangsommen daadwerkelijk heeft verbeurd; en

- een eventuele rechtsvordering tot betaling van een bedrag wegens de verbeurte van die dwangsommen is verjaard.

De bestuursrechter mag die vragen namelijk niet beantwoorden, gelet op het bepaalde in artikel 8:1 van de Awb. De standpunten van verweerder zijn immers niet neergelegd in besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb.

8. Nu de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, dient het voor de behandeling van de zaak betaalde griffierecht aan eiseressen te worden vergoed.

9.1.

De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten die eiseressen hebben gemaakt, tot een bedrag van € 1024,-. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

9.2.

Buiten twijfel staat dat de gemachtigde van eiseressen (hierna: gemachtigde) beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de gemachtigde hiervoor geen kosten aan eiseressen in rekening brengt. Het feit dat de gemachtigde een [familielid] van een van de eiseressen is, is onvoldoende voor die veronderstelling, evenals het gegeven dat de gemachtigde – blijkbaar – met enige regelmaat werkzaamheden op minicamping ‘ [naam minicamping 8] ’ verricht. Daarom beschouwt de rechtbank de gemachtigde als een persoon in de zin van artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb).

9.3.

Eiseressen maken aanspraak op de vergoeding van één procespunt als bedoeld in onderdeel A van de bijlage die behoort bij het Bpb, voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting.

9.4.

Eiseressen hebben de rechtbank verzocht om de proceshouding van verweerder te betrekken bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank kwalificeert dit verzoek als een verzoek om – met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb – af te wijken van het forfaitaire stelsel. Hiertoe zou naar oordeel van de rechtbank voldoende grond zijn omdat verweerder – door het anonimiseren van de NAW-gegevens van de betrokken derde partijen in de processtukken – het achterhalen van de personalia van partijen nodeloos heeft bemoeilijkt. Naar het oordeel van de rechtbank vormt een ander geschil tussen eiseressen en verweerder over openbaarmaking van dezelfde gegevens geen rechtvaardiging voor het anonimiseren ervan in deze beroepsprocedure. Toch zal de rechtbank dit verzoek van eiseressen niet honoreren omdat niet gespecificeerd en onderbouwd is dat eiseressen ten gevolge van deze proceshouding van verweerder meer of hogere kosten hebben moeten maken dan die al worden vergoed bij toepassing van het forfaitaire tarief van het Bpb.

9.5.

Het vorenstaande leidt tot een bedrag van € 1024,- aan proceskosten dat door verweerder aan eiseressen moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

bepaalt dat verweerder binnen twaalf weken, te rekenen vanaf de dag waarop deze uitspraak aan partijen wordt verzonden, a. nogmaals op het bezwaar tegen het bestreden besluit moet beslissen; en b. de beslissing op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend moet maken;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht, groot € 345, aan eiseressen te vergoeden;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen, tot een bedrag van € 1024,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. Th. Peters en

mr. W. Anker, leden, in aanwezigheid van mr. L.M. Koenraad, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2019. De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel