Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-04-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:2454, AWB 17_6330

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-04-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:2454, AWB 17_6330

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
12 april 2018
Datum publicatie
28 november 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:2454
Zaaknummer
AWB 17_6330

Inhoudsindicatie

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 september 2017 (bestreden besluit) van het CBR waarin zijn rijbewijs ongeldig verklaard blijft vanwege alcoholmisbruik.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 17/6330 WVW

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 september 2017 (bestreden besluit) van het CBR waarin zijn rijbewijs ongeldig verklaard blijft vanwege alcoholmisbruik.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 april 2018. Eiser is verschenen. Het CBR heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het CBR op grond van het uitgevoerde onderzoek tot de conclusie mocht komen dat het alcoholmisbruik, waarvan sprake is geweest, pas op 23 december 2016 is gestopt en niet – zoals door eiser wordt aangevoerd – op een eerder moment.

2. Volgens vaste rechtspraak mag het CBR in beginsel uitgaan van een door een ter zake deskundige opgestelde rapportage. Dit is slechts anders als – bijvoorbeeld met behulp van een deskundig tegenrapport – twijfel wordt gezaaid over de inhoud of wijze van totstandkoming van de psychiatrische rapportage, inhoudelijke tegenstrijdigheden blijken of de rapportage anderszins niet of niet voldoende concludent is.

Verder is van belang dat het daarbij volgens vaste rechtspraak niet aan het CBR en niet aan de bestuursrechter is om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat.

De rechtbank stelt vast dat eiser in dit geval niet de deskundigheid van de psychiater die het onderzoek heeft uitgevoerd betwist of de innerlijke waarde van het rapport betwist. Eiser betwist wel dat het in dat rapport opgenomen moment van het stoppen van het alcoholmisbruik juist is of op voldoende feitelijke grondslag berust. Eiser heeft geen door een deskundige opgesteld tegenrapport ter onderbouwing van dat standpunt ingebracht.

3. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het CBR mocht afgaan op het psychiatrisch rapport en op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat het alcoholmisbruik pas op 23 december 2016 is gestopt. De door eiser aangevoerde argumenten over de door hem gemaakte kosten en eerder doorlopen procedures veranderen dit niet. Dit zijn argumenten die niet in het kader van dit beroep kunnen worden beoordeeld. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 12 april 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel