Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:7634, C/02/320167 KG ZA 16-552

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:7634, C/02/320167 KG ZA 16-552

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
2 september 2016
Datum publicatie
5 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:7634
Zaaknummer
C/02/320167 KG ZA 16-552

Inhoudsindicatie

Vordering in kort geding tot het verlenen van vervangende toestemming om de minderjarigen in te schrijven op een (andere) school. De voorziening wordt geweigerd

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Jeugdrecht

Breda

voorzieningenrechter

Zaaknummer: C/02/320167 KG ZA 16-552

2 september 2016

VONNIS IN KORT GEDING

in de zaak van

[naam eiseres]

wonende te Prinsenbeek,

e i s e r e s bij dagvaarding van 26 augustus 2016,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. J.M. Veldkamp,

t e g e n :

[naam gedaagde] ,

wonende te Bavel,

g e d a a g d e,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. A.E. Kuik, ter zitting waargenomen door mr. W.R.M. Voorvaart.

1. Het verloop van het geding

Dit blijkt uit de navolgende door partijen voor het wijzen van vonnis overgelegde stukken:

- de dagvaarding,

- de pleitnota van mr. J.M. Veldkamp en de door deze in het geding gebrachte producties,

- de pleitnota van mr. W.R.M. Voorvaart en de door deze in het geding gebrachte producties.

Partijen hebben voorts ter terechtzitting van 1 september 2016 hun stellingen mondeling nader toegelicht.

De voorzieningenrechter heeft de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van minderjarigen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.

2 Het geschil

De vrouw vordert de voorzieningenrechter om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- te bepalen dat de man binnen twee dagen na afgifte van het vonnis dient mee te werken aan inschrijving van de hierna te noemen minderjarigen op de school [naam en adres] te Prinsenbeek;

- te bepalen dat dit vonnis in plaats treedt van de toestemming c.q. de medewerking van de man, indien de man niet voldoet, aan hetgeen hiervoor is bepaald.

3 De beoordeling

3.1

Tussen partijen staat blijkens de stellingen en overgelegde stukken het volgende vast.

- Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.

- Uit hun huwelijk zijn geboren de minderjarigen:

1. [minderjarige dochter],

2. [minderjarige zoon].

- De man en de vrouw hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen.

- De minderjarigen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

- Ter zitting is vastgesteld dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aldus is dat de man en de minderjarigen contact hebben:

- om de veertien dagen vanaf vrijdag 17:00 uur tot maandag 09:00 uur,

- in de andere weken; om de veertien dagen vanaf woensdag 17:00 uur tot vrijdag 09:00 uur

- eenmaal per maand vangt het contact aan op donderdag 17:00 in plaats van vrijdag 09:00 uur en duurt dan tot maandagochtend 09:00 uur.

- De man is woonachtig in Bavel.

- De vrouw is woonachtig in Prinsenbeek, met haar huidige partner.

- De minderjarige [minderjarige zoon] gaat met ingang van dit schooljaar een overstap maken van het bijzonder basisonderwijs naar het reguliere basisonderwijs.

- [minderjarige zoon] en [minderjarige dochter] zullen met ingang van dit schooljaar dezelfde basisschool gaan bezoeken.

- [minderjarige dochter] gaat het nieuwe schooljaar naar groep 5.

- [minderjarige zoon] zal het nieuwe schooljaar groep 7 opnieuw gaan doen.

- [minderjarige dochter] bezoekt tot nu toe Basisschool “[naam school]” in Bavel. [minderjarige zoon] heeft deze school ook bezocht, tot hij in 2013 naar het speciaal basisonderwijs ging.

- Bij [minderjarige zoon] is sprake van medische problematiek, ten gevolge waarvan hij medicatie slikt en sondevoeding krijgt. Daarnaast heeft hij motorische problematiek, waarvoor hij op school met een computer/tablet moet werken. Tevens is dyslexie bij hem vastgesteld.

3.2

Partijen hebben ieder hun standpunten ter terechtzitting nader toegelicht. Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van de vorderingen van belang, op onderstaande wijze ingegaan.

3.3

De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

Aan de orde is een geschil betreffende het onderwijs van de minderjarigen. De vrouw wenst dat de minderjarigen vanaf schooljaar 2016/2017 onderwijs gaan volgen aan basisschool [naam school] in Prinsenbeek. De man heeft aangegeven hier geen toestemming voor te willen geven. Beide partijen wensen in de uitkomst van de uiteindelijke beslissing dat de minderjarigen in ieder geval bij elkaar op school zitten.

Om tot een beslissing te komen zal de voorzieningenrechter moeten bepalen welke school het meest in het belang van de minderjarigen is. Daarbij moeten de specifieke behoeften van de minderjarigen worden betrokken, maar ook de praktische zaken die verband houden met de keuze voor een school zoals halen en brengen en vriendschappen. Uiteindelijk zal daarbij de keus moeten worden gemaakt tussen [naam school] in Bavel en [naam school] in Prinsenbeek.

Gelet op de medische en leer-problematiek waar [minderjarige zoon] mee kampt, heeft hij op zijn huidige school [naam school]) intensieve begeleiding. De overgang naar regulier basisonderwijs is voor alle betrokkenen, maar [minderjarige zoon] in het bijzonder, een belangrijke en grote stap. De verwachting is dat hiermee uiteindelijk zijn zelfstandigheid wordt vergroot, maar dat hij hiervoor nog wel ondersteuning vanuit ouders en school nodig zal hebben. De vrouw heeft gesteld dat [naam school] haar niet direct het gevoel gaf dat [minderjarige zoon] hier welkom was met zijn problematiek. De man heeft hierop naar voren gebracht dat [naam school] eerst meer informatie nodig had, maar dat na het ontvangen van de nodige informatie vanuit Het [naam school], [naam school] wel degelijk heeft laten weten dat [minderjarige zoon] welkom was. Dit laatste is door de vrouw niet betwist. Anderzijds is door de man niet betwist dat – zoals de vrouw stelt – [naam school] ook kan voldoen aan de onderwijs- en begeleidingsbehoeften van [minderjarige zoon]. Ter zitting is verder wel duidelijk geworden dat het op beide scholen afstemming zal vragen tussen de ouders en de school om de juiste begeleiding te vinden. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat beide scholen in de behoefte van [minderjarige zoon] kunnen voorzien. Bij [minderjarige dochter] is geen sprake van specifieke onderwijsbehoeften en is ook geen discussie tussen partijen over de vraag of één of beide scholen dit aan kunnen. Ook voor [minderjarige dochter] zijn beide scholen dan ook in beginsel geschikt.

Vervolgens dient dus gekeken te worden naar de praktische gevolgen van een schoolkeuze. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat het in zijn algemeenheid fijn is voor kinderen wanneer zij (op termijn) zelfstandig van en naar school kunnen reizen. Daarnaast is het voor kinderen fijn als er sprake is van een stabiele omgeving met passende vriendschappen. Ook is het van belang dat er vriendschappen zijn in de woonomgeving van de kinderen. In dit geval verblijven de kinderen gedeeltelijk in Prinsenbeek, waar hun hoofverblijf is, en gedeeltelijk in Bavel. Beide ouders hebben een aandeel in het halen en brengen van de kinderen. Wanneer de kinderen naar [naam school] gaan, betekent dit dat het halen en brengen belastender is voor de vrouw en dat de kinderen op de dagen dat zij de zorg draagt voor de kinderen, niet in staat zullen zijn om zelfstandig naar school te gaan. Wanneer de kinderen naar [naam school] gaan, geldt dat het halen en brengen belastender is voor de man en dat de kinderen op de dagen dat hij zorg draagt voor de kinderen niet in staat zullen zijn om zelfstandig naar school te gaan.

Een zelfde overweging geldt voor het belang van vriendschappen in de directe woonomgeving. Bij een keuze voor [naam school] hebben de kinderen minder vriendschappen in de directe woonomgeving bij de vrouw, maar bij een keuze voor [naam school] hebben de kinderen minder vriendschappen in de directe woonomgeving van de man.

Gelet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn de kinderen iets vaker in de woonomgeving van de vrouw, maar dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zo veel vaker dat hier doorslaggevend belang aan moet worden toegekend. Ook op dit punt houdt de keuze voor beide scholen elkaar dan ook min of meer in evenwicht.

Dan zijn er nog twee aspecten die de voorzieningenrechter in de afweging zal betrekken. In de eerste plaats is dit de ondersteuning voor [minderjarige zoon] bij medicatie en sondevoeding die, in ieder geval de eerste tijd, door de ouders gegeven zal moeten worden. Ter zitting heeft de man aangegeven dat hij in staat en bereid is die ondersteuning voor zijn rekening te nemen op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven of van hem uit naar school toe gaan. Dit betreft dus de één keer in de veertien dagen de vrijdag en de maandag, één keer in de veertien dagen de donderdag en de vrijdag en nog een extra donderdag per maand (wanneer de weekendregeling op donderdag aanvangt). In totaal zijn dit zo’n negen dagen per maand van ongeveer twintig schooldagen. Dit geldt echter alleen wanneer [minderjarige zoon] naar [naam school] zal gaan. Wanneer [minderjarige zoon] naar [naam school] zal gaan zal deze ondersteuning in zijn geheel op de vrouw neerkomen.

In de tweede plaats is van belang dat [minderjarige dochter] sinds zij de schoolgaande leeftijd heeft, altijd naar [naam school] is gegaan. Zij heeft daar dan ook haar netwerk van vriendjes en vriendinnetjes. [minderjarige zoon] heeft ook eerder [naam school] bezocht, maar dit is niet eenduidig als een voor- of nadeel aan te wijzen, omdat [minderjarige zoon] die school heeft moeten verlaten in verband met zijn medische problematiek.

De voorzieningenrechter vindt de mogelijkheid van een grotere betrokkenheid van de man bij de ondersteuning van [minderjarige zoon] van groot belang. Dit is met name van belang voor [minderjarige zoon], die op die wijze door beide ouders feitelijk ondersteund wordt. Dit pleit dan ook voor een keuze voor [naam school]. Daarbij komt dat een grotere betrokkenheid van de man ook de vrouw deels zal ontlasten in de zorg, maar ook de grotere belasting in het halen en brengen deels zal compenseren naar het oordeel van de voorzieningenrechter.

Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat het niet hoeven te wisselen van school voor [minderjarige dochter] een groot voordeel is. De afgelopen jaren zijn roerig geweest voor [minderjarige dochter], met name de scheiding tussen haar ouders en de gezondheidsproblematiek van haar broer. Een wisseling van school zal hoe dan ook voor onrust zorgen, terwijl [minderjarige dochter] thans gebaat is bij een periode van rust. Gelet op deze twee punten is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat uiteindelijk de voorkeur moet worden gegeven aan [naam school]; voor wat betreft de onderwijsbehoeften van de kinderen is er geen significant verschil tussen beide scholen en voor de mogelijkheid tot zelfstandigheid en de contacten met vriendjes en vriendinnetjes evenmin. De betrokkenheid van vader en de ontlasting van moeder die dit met zich meebrengt én de mogelijkheid voor [minderjarige dochter] om op de zelfde school te blijven geven uiteindelijk de doorslag.

Gelet op het hiervoor vermelde oordeelt de voorzieningenrechter dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat een inschrijving van beide minderjarigen op de basisschool [naam school] in het belang van de minderjarigen is. De vordering van de vrouw zal derhalve worden geweigerd.

De voorzieningenrechter overweegt nog dat [minderjarige zoon] aan de vrouw en aan de man zijn mening heeft kenbaar gemaakt. De vrouw heeft een weergave van zijn mening in de dagvaarding gegeven en de man heeft een verklaring van [minderjarige zoon] op papier overgelegd. Deze meningen verschillen van elkaar. De voorzieningenrechter maakt hieruit op dat [minderjarige zoon] zijn beide ouders geen verdriet wil bezorgen en dat een keuze voor een school voor hem in feite voelt als een keuze tussen zijn ouders. Dat is uiteraard een onmogelijke keuze, die [minderjarige zoon] nooit hoeft te maken. Om die reden is het aan de betrokken volwassenen om de schoolkeuze voor [minderjarige zoon] te maken en in dit geval dus aan de voorzieningenrechter. Het is dus niet zo dat meer gewicht wordt toegekend aan de mening die [minderjarige zoon] richting zijn moeder heeft geuit of de mening die [minderjarige zoon] richting zijn vader heeft geuit. Het is het oordeel van de voorzieningenrechter die een belangenafweging heeft gemaakt.

De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede als volgt. Hoewel er geen eis in reconventie is gedaan met een vordering om [minderjarige zoon] in te schrijven op de basisschool [naam school], gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de vrouw mee gaat werken aan een inschrijving van [minderjarige zoon] op [naam school]. Beide partijen hebben ter zitting kenbaar gemaakt duidelijkheid te willen hebben en nu de voorzieningenrechter in alle zorgvuldigheid daarvoor heeft gezorgd, is het van belang dat de minderjarigen niet langer worden belast met nieuwe geschillen tussen hun ouders. Geadviseerd wordt aan partijen om verdere procedures te staken en hun energie te steken in een traject waar, wellicht onder professionele begeleiding, gewerkt kan worden aan de onderlinge communicatie op ouderniveau zodat geschillen in de toekomst kunnen worden voorkomen. Duidelijk is immers dat beide partijen het beste met de minderjarigen voor hebben.

3.4

Nu partijen ex-echtgenoten zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

4 De beslissing in kort geding

De voorzieningenrechter

weigert de gevraagde voorziening van de vrouw;

compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. Tempel, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in kort geding van 2 september 2016, in tegenwoordigheid van Weterings, griffier.

verzonden op:

1