Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-10-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7676, AWB - 13 _ 6208
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-10-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7676, AWB - 13 _ 6208
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2014
- Datum publicatie
- 26 november 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:7676
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:2098, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 6208
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/6208
uitspraak van 17 oktober 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende ten aanzien van 39 aangiften belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) met dagtekening 10 juni 2013 een naheffingsaanslag BPM opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer]).
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2013 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 14 november 2013, ontvangen bij de rechtbank op 15 november 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2014 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar directeur [A], vergezeld van de gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Elburg, en namens de inspecteur, [verweerder]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een mondelinge uitspraak aangekondigd.
Bij brieven van 18 juni 2014 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan in plaats van mondeling. Bij brieven van 5 september 2014 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat de termijn voor het doen van de uitspraak met zes weken wordt uitgesteld.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende heeft in de periode van 13 september 2012 tot en met 22 januari 2013 aangifte gedaan voor de BPM van de invoer van 39 personenauto’s. In de aangiftes heeft belanghebbende voor elke auto een vermindering BPM toegepast op basis van de afschrijvingstabel voor gebruikte auto’s.
De door belanghebbende ingevoerde auto’s betreffen auto’s met een kilometertellerstand tussen de 6 en 39 op het moment van de invoer, waarbij de meeste auto’s minder dan 10 kilometer hebben gereden. Eén van de auto’s ([kenteken 1]) heeft een kilometertellerstand van 84. De auto’s zijn alle eerst in het buitenland op kenteken gesteld. 38 van de 39 auto’s zijn binnen twee weken na de datum eerste toelating in het buitenland, in Nederland ingevoerd. Eén auto ([kenteken 2]) is bijna 5 maanden na de datum van eerste toelating ingevoerd. Het betreft een Alfa Romeo Mito 1.3 rijdend op diesel. Ter zake van deze auto heeft belanghebbende geen BPM op aangifte voldaan. Geen van de auto’s heeft sporen van gebruik of beschadiging.
De naheffingsaanslag BPM bedraagt € 6.111. Deze is opgelegd omdat belanghebbende volgens de inspecteur ten onrechte de afschrijvingstabel voor gebruikte personenauto’s heeft toegepast. De door belanghebbende ingevoerde personenauto’s betreffen volgens hem namelijk nieuwe personenauto’s. Onderdeel van de naheffing is eveneens een bedrag van € 813 voor de in 2.2 genoemde Alfa Romeo, in verband met de CO2-oeslag.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of de personenauto’s aangemerkt kunnen worden als ‘gebruikte motorrijtuigen’ in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM. Tevens is in geschil of de heffing van BPM ter zake van de auto met kenteken [kenteken 2] in strijd is met het gemeenschapsrecht. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.