Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-09-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:6690, AWB-12_5367 V

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-09-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:6690, AWB-12_5367 V

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 september 2014
Datum publicatie
10 december 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:6690
Zaaknummer
AWB-12_5367 V

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer BRE 12/5367

uitspraak van 25 september 2014

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 19 februari 2013.

1 Behandeling van het verzet

1.1

Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd procedurenummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht.

1.2

Bij brief van 11 april 2013, ingekomen bij de rechtbank op 16 april 2013, heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak. Hij heeft niet verzocht om op het verzet te worden gehoord.

2 Feiten en de gronden van het verzet

2.1

De in dit verzet bestreden uitspraak van de rechtbank is gedagtekend 19 februari 2013 en met een begeleidende brief met dagtekening 1 maart 2013 aan belanghebbende verzonden.

2.2

Het verzetschrift van belanghebbende is gedagtekend 11 april 2013. Het poststempel op de enveloppe waarin het verzetschrift van belanghebbende is verzonden vermeldt als datum 14 april 2013.

2.3

Het verzetschrift van belanghebbende is op 16 april 2013 ontvangen ter griffie van de rechtbank.

2.4

De rechtbank heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 18 november 2013 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het verzetschrift te laat is ingediend. De enveloppe waarin deze brief is verzonden, is ongeopend ter griffie terugontvangen. Deze brief is aangetekend aan belanghebbende verstuurd naar het door hem opgegeven adres [adres]) [woonplaats]. Blijkens de na de retourontvangst ingewonnen informatie staat belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het hiervoor genoemde adres. Bij brief van 20 december 2013 is de brief nogmaals naar dat adres gestuurd, nu per gewone post en met een laatste termijn van twee weken na die dagtekening.

2.6

Bij brief van 2 januari 2014, bij de rechtbank ontvangen op 7 januari 2014, heeft belanghebbende de reden voor de te late indiening van het verzetschrift aangegeven.

3 Beoordeling van de ontvankelijkheid het verzet

3.1

De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). De uitspraak van de rechtbank is op 1 maart 2013 verzonden. De verzettermijn eindigde in dit geval derhalve op vrijdag 12 april 2013. Een verzetschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een verzetschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb).

3.2

Het verzetschrift is op 16 april 2013 bij de rechtbank ontvangen. Dit is binnen een week na afloop van de termijn, maar het is gelet op de datum van het poststempel op de envelop waarmee het verzetschrift is verzonden, op 14 april 2013 ter post bezorgd, dus niet vóór het einde van de termijn. Het verzetschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb niet tijdig ingediend.

3.3

Belanghebbende heeft als reden voor de termijnoverschrijding aangegeven dat hij niet thuis is in het opstellen van bezwaarschriften. Omdat belanghebbende een goed geformuleerde brief wilde opstellen heeft hij een jurist geraadpleegd. De afspraak en het opstellen van de juiste brief kon niet op elk moment binnen de verzettermijn.

3.4

De rechtbank is van oordeel dat indien het belanghebbende onduidelijk was hoe hij verzet moest instellen ter veiligstelling van de termijn en zijn belangen een voorlopig verzetschrift in had kunnen dienen. Belanghebbende heeft niet gesteld dat hij hiertoe gedurende de gehele verzettermijn niet in staat is geweest. Het vragen om hulp en het krijgen daarvan staat het tijdig indienen van een verzetschrift dan ook niet in de weg.

3.5

Belanghebbende maakt gezien het vorenstaande niet aannemelijk dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij met betrekking tot de overschrijding van de verzettermijn in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding moet aan belanghebbende worden toegerekend. Omstandigheden die op het tegendeel wijzen is de rechtbank ook ambtshalve niet aannemelijk geworden. (artikel 6:11 van de Awb).

3.6

Gelet op het vorenstaande is het verzet van belanghebbende niet-ontvankelijk.

4 Beslissing