Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1314, 2655805_E24022014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1314, 2655805_E24022014

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
24 februari 2014
Datum publicatie
4 maart 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:1314
Zaaknummer
2655805_E24022014

Inhoudsindicatie

Ontbinding arbeidsovereenkomst met (beperkte) vergoeding.

Werknemer heeft zich hobbymatig bezig gehouden met pyrotechniek en het experimenteren met eigengemaakt vuurwerk.

Werknemer is werkzaam bij werkgever die zich bezighoudt met technische dienstverlening in de lucht- en ruimtevaart.

In het onderhavige geval doen zich naar het oordeel van de kantonrechter, bijzondere omstandigheden voor waarin het laakbare gedrag van werknemer als reden voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst moeten worden beschouwd. Fokker stelt op goede gronden dat, indien bekend is dat werknemers die actief zijn met het experimenteren met vuurwerk, pyrotechniek of zich anderszins bezighouden met explosieven of middelen die schadelijk kunnen zijn voor de luchtvaart, gewoon werkzaam kunnen blijven, zij dit niet zal kunnen uitleggen in de internationale luchtvaart waar veiligheid één van de belangrijkste voorwaarden is. Nu werknemer bij Fokker Services werkzaam is als engineer, waarbij zijn werkzaamheden bestaan uit het repareren en herstellen van verschillende luchtvaartuigen, had het hem ook zonder waarschuwing duidelijk moeten zijn dat zijn gedrag niet door Fokker Services zou worden getolereerd. Het is voorstelbaar dat Fokker Services hierdoor het vertrouwen in (de integriteit van) werknemer heeft verloren. Nu Fokker Services aangeeft dat de kaarten anders zouden liggen indien werknemer in een hele andere branche werkzaam zou zijn geweest, wordt aan werknemer -gelet op zijn lange dienstverband van 21 jaar waarbij hij goed heeft gefunctioneerd- een vergoeding toegekend waarbij de zogenaamde C-factor is bepaald op 0,5.

Uitspraak

Kanton

Bergen op Zoom

zaak/rolnr.: 2655805 AZ VERZ 13-253

beschikking d.d. 24 februari 2014

inzake

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster] B.V.,

gevestigd te [plaats],

verzoekende partij, hierna te noemen “[verzoekster]”,

gemachtigde: mr.[naam], advocaat te [plaats],

tegen:

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats], aan de [adres],

verwerende partij, hierna te noemen “[verweerder]”,

gemachtigde: mw.mr. [naam] en mw.mr. [naam], advocaten te[plaats].

1 Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:

  1. het op 27 december 2013 ter griffie ontvangen verzoekschrift, met producties;

  2. de bij brief d.d. 28 januari 2014 door mr. [gemachtigde verzoekster] verzonden producties;

  3. het verweerschrift, met producties;

  4. e bij fax d.d. 10 februari 2014 door mr. [gemachtigde verzoekster] verzonden aanvullende producties;

  5. de aantekeningen van de mondelinge behandeling d.d. 11 februari 2014 met bijbehorend audiëntieblad en de daarbij door partijen overgelegde pleitnota’s.

2 Het verzoek

2.1

[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst tussen partijen zo spoedig mogelijk te ontbinden op grond van gewichtige redenen, gelegen in een verandering in de omstandigheden, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.

2.2

[verweerder] verzoekt primair om het ontbindingsverzoek af te wijzen. Subsidiair verzoekt hij, voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, dit op zijn vroegst per 1 juli 2014 te doen en daarbij een vergoeding ten laste van [verzoekster] aan hem toe te kennen van € 67.504,08, te betalen binnen uiterlijk één maand na de beëindigingsdatum, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.

3 De beoordeling

3.1

Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:

  1. de thans 40-jarige [verweerder] is op 1 juni 1992 in dienst getreden van [verzoekster], waar hij laatstelijk werkzaam was in de functie van engineer, tegen een loon van € 2.590,40 bruto per maand exclusief emolumenten;

  2. bij brief d.d. 9 juli 1996 is de arbeidsovereenkomst door [verzoekster] opgezegd per 1 september 1996. Op 1 april 1997 is er wederom een arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen;

  3. op 16 september 2013 heeft [verweerder], in de omgeving van zijn huis, een door hem zelf gemaakte vuurwerkcreatie getest. Het huis van [verweerder] bevindt zich in de nabijheid van de vliegbasis Woensdrecht. Bij het testen heeft [verweerder] de vuurwerkcreatie bevestigd aan het hekwerk van de Koninklijke Luchtmacht. Op 17 september 2013 werd de vuurwerkcreatie aan voornoemd hek door de Koninklijke Marechaussee gevonden voordat [verweerder] deze had verwijderd;

  4. na door de Koninklijke Marechaussee op 19 september 2013 te zijn aangehouden en in verzekering te zijn gesteld door Justitie heeft [verweerder] tot 17 oktober 2013 in voorlopige hechtenis doorgebracht vanwege verdenking van het plegen van verschillende strafbare feiten;

  5. de echtgenoot van [verweerder] heeft hem op 20 september 2013 telefonisch ziek gemeld. Op 23 september 2013 heeft zij [verweerder] telefonisch beter gemeld en aangegeven dat hij vakantie op wilde nemen, nu hij verhinderd was om zijn werkzaamheden uit te voeren. Op 26 september 2013 gaf zij [verzoekster] telefonisch te kennen dat [verweerder] in het kader van het strafrechtelijk onderzoek in voorlopige hechtenis was gesteld;

  6. [verweerder] werd -globaal weergegeven- verdacht van het in het bezit hebben van een pyrotechnisch mengsel/vuurwerk. Bij een huiszoeking zijn er in de woning van [verweerder] tevens hard- en softdrugs (amfetamine en hennep) aangetroffen;

  7. Pyrotechniek wordt in ‘Van Dale’ beschreven als 1. ‘kunst om vuurwerk te maken’ en 2. ‘toepassing van hoge temperaturen in de techniek’;

  8. [verzoekster] heeft [verweerder] verzocht om opheldering, waartoe op 18 oktober 2013 een gesprek tussen hen heeft plaatsgevonden;

  9. bij brief d.d. 29 oktober 2013 heeft [verzoekster] aan [verweerder] haar twijfel kenbaar gemaakt over de verklaring zoals die door [verweerder] in het gesprek van 18 oktober 2013 was gegeven. [verweerder] is verzocht om uiterlijk 1 november 2013 aanvullende informatie over te leggen waaruit blijkt dat de daadwerkelijke situatie overeenstemt met hetgeen [verweerder] in voornoemd gesprek heeft medegedeeld;

  10. de gemachtigde van [verweerder] heeft [verzoekster] bij brief d.d. 15 november 2013 geïnformeerd dat hij geen inzage wenste te geven in zijn strafdossier gelet op de privacygevoelige informatie die zich hierin bevindt;

  11. op 30 januari 2014 heeft de strafzitting voor de meervoudige kamer plaatsgevonden te Breda, waarbij de uitspraak is bepaald op 13 februari 2014.

3.2

[verzoekster] heeft een verandering in de omstandigheden aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Zij stelt -kort samengevat- dat er sprake is van een ernstige, onherstelbare vertrouwensbreuk tussen partijen. [verzoekster] wijst erop dat de houding en het gedrag van [verweerder] niet samen gaan met de werkzaamheden voor [verzoekster] in de luchtvaartbranche, waar veiligheid één van de belangrijkste, zo niet de belangrijkste voorwaarde is. Werknemers zoals [verweerder] worden met betrekking tot veiligheid bij [verzoekster] opgeleid en geïnstrueerd hoe zij zich moeten gedragen. De interesse van [verweerder] in pyrotechniek, in samenhang met het testen van illegaal vuurwerk dat bevestigd was aan het hekwerk van de Koninklijke Luchtmacht, gaan niet samen met zijn werkzaamheden bij [verzoekster]. Gelet op de weigering van [verweerder] d.d. 15 november 2013 om aanvullende informatie aan [verzoekster] te verschaffen, in samenhang met het voorgaande, is er grote twijfel ontstaan aan de integriteit van [verweerder] en is [verzoekster] het vertrouwen in [verweerder] verloren. Als gevolg hiervan kan het van een werkgever als [verzoekster] in een door veiligheid gedreven branche als de luchtvaart niet worden gevergd een werknemer als [verweerder] nog langer in te zetten. De uitkomst van de strafzaak maakt dit wat [verzoekster] betreft niet anders. Nu de ontbinding van de arbeidsovereenkomst volledig in de risicosfeer van [verweerder] ligt, is een vergoeding volgens [verzoekster] niet op zijn plaats.

3.3

[verweerder] verzet zich tegen een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Volgens hem kunnen geen van de door [verzoekster] gemaakte verwijten een ontbinding rechtvaardigen en is het verzoek wegens een vertrouwensbreuk onterecht en disproportioneel. Het is juist dat hij sinds ongeveer een jaar geïnteresseerd is in pyrotechniek. Hij betreurt het incident dat in september 2013 heeft plaatsgevonden en hij geeft aan nimmer kwade bedoelingen te hebben gehad. Hij is naïef en onverstandig geweest en is zich ervan bewust dat dit nooit meer kan en mag gebeuren. Hij heeft deze hobby inmiddels afgezworen. Van een onherstelbare vertrouwensbreuk kan volgens [verweerder] echter geen sprake zijn. Met een goed gesprek had het mogelijk moeten zijn -en is het nog steeds mogelijk- om de kwestie uit te praten. Op 18 oktober 2013 heeft hij in het gesprek met [verzoekster] alles naar waarheid verteld. Het feit dat hij vervolgens niet het strafdossier aan [verzoekster] heeft verschaft vindt haar grondslag in het recht op privacy. Ondanks dat [verweerder] nog niet is veroordeeld, wil [verzoekster] komen tot een beëindiging van het dienstverband. Volgens hem handelt [verzoekster] in strijd met de eisen van goed werkgeverschap. Dit geldt temeer nu hij reeds 21 jaar in dienst is bij [verzoekster] en altijd goed heeft gefunctioneerd waarbij is gebleken dat hij een betrouwbare werknemer is. In tegenstelling tot wat [verzoekster] wil doen geloven, bestaat er geen enkele relatie tussen de door [verweerder] verrichte activiteiten op het gebied van pyrotechniek en de werkzaamheden van [verweerder] bij [verzoekster]. Uit niets is gebleken dat [verweerder] zich niet aan de bij [verzoekster] geldende veiligheidsregels houdt. Bovendien heeft een ontslag verstrekkende gevolgen voor [verweerder].

Indien de arbeidsovereenkomst niettemin mocht worden ontbonden verzoekt [verweerder] aan de ontbinding een vergoeding te verbinden krachtens de kantonrechtersformule waarbij C gelijk is aan 1,5 en in dat geval rekening te houden met de fictieve opzegtermijn. Hij wijst hierbij op zijn persoonlijke omstandigheden en hij is van mening dat [verzoekster] op diverse fronten uiterst onzorgvuldig en in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld.

3.4

Vooropgesteld wordt dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen verband houdt een verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.

3.5

Partijen verschillen van mening over de datum van indiensttreding van [verweerder]. Partijen zijn het erover eens dat in de eerste arbeidsovereenkomst een indiensttredingsdatum van 1 juni 1992 is opgenomen. Volgens [verzoekster] is de arbeidsovereenkomst als gevolg van een reorganisatie opgezegd met ingang van 31 augustus 1996, waarna [verweerder] per 1 april 1997 weer in dienst is getreden en welke laatste datum dient te worden aangemerkt als datum indiensttreding. [verweerder] geeft aan dat hij op verzoek van [verzoekster] na 31 augustus 1996 nog doorgewerkt heeft tot ongeveer december 1996. Omdat toen al bekend was dat hij per 1 april 1997 opnieuw in dienst kon treden is afgesproken dat de korte onderbreking van zijn werkzaamheden verder geen gevolgen zou hebben, aldus [verweerder]. Hij geeft aan in 2004 ook een speld te hebben ontvangen in verband met zijn 12,5 jarig jubileum. De kantonrechter heeft ter zitting al aangegeven niet onder de indruk te zijn van de korte werkonderbreking van [verweerder]. Op de salarisstrook staat bij datum in dienst weliswaar 1 april 1997 vermeld, maar bij datum in dienst organisatie staat 1 oktober 1992. Nu partijen het erover een zijn dat [verweerder] voor het eerst in dienst van [verzoekster] is getreden per 1 juli 1992, wordt deze laatste datum als ingangsdatum van zijn arbeidsovereenkomst gezien waarmee bij het berekenen van een mogelijke vergoeding, rekening zal worden gehouden.

3.6

Partijen verschillen ook van mening of er thans voldoende gronden aanwezig zijn om tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan. Hun standpunten daaromtrent zijn weergegeven onder 3.2 en 3.3. De kantonrechter heeft uitdrukkelijk aan partijen gevraagd of zij de uitspraak van de strafzitting, die gepland is op 13 februari 2014, willen afwachten. Hierop heeft [verzoekster] aangegeven dat zij, voordat zij het verweerschrift ontving, er niet van op de hoogte was dat de uitspraak -in beginsel- is gepland op 13 februari 2014. Ze stelt vanuit de grondgedachte enerzijds nu een beslissing te willen, maar anderzijds heeft ze ook geen bezwaar tegen het afwachten van de uitspraak in de strafzaak. Ondanks dat [verweerder] in de stukken heeft aangegeven dat hij vindt dat [verzoekster] te vroeg is met het ontbindingsverzoek en dat zij de uitspraak in de strafzaak had moeten afwachten, neemt hij ter zitting het standpunt in, dat hij nu een uitspraak wenst in de onderhavige procedure. De kantonrechter heeft daarop te kennen gegeven dat hij die beslissing zal geven, waarbij hij dient te oordelen op basis van de stukken zoals die in de onderhavige zaak aan hem zijn gepresenteerd en aan de hand van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.

3.7

Aan de hand van die stukken en hetgeen ter zitting naar voren gebracht is, is de kantonrechter van oordeel dat er sprake is van veranderingen in de omstandigheden die (kunnen) leiden tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Vast staat dat [verweerder] hobbymatig geïnteresseerd is geweest in pyrotechniek. Vast staat ook dat hij geëxperimenteerd heeft met zelfgemaakt vuurwerk dat hij achter zijn tuin had opgehangen aan het hek van de Koninklijke Luchtmacht. Ter zitting heeft [verweerder] desgevraagd aangegeven dat hij het vuurwerk uit veiligheidsoogpunt niet direct heeft verwijderd omdat er -nu het vuurwerk niet afgegaan was- mogelijk nog iets kon gebeuren. Op de vervolgvraag of dit dan ook niet gevaarlijk kon zijn voor passanten gaf [verweerder] aan dat daar nooit iemand loopt. In het onderhavige geval doen zich naar het oordeel van de kantonrechter, bijzondere omstandigheden voor waarin het laakbare gedrag van [verweerder] als reden voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst moeten worden beschouwd. [verzoekster] stelt op goede gronden dat, indien bekend is dat werknemers die actief zijn met het experimenteren met vuurwerk, pyrotechniek of zich anderszins bezighouden met explosieven of middelen die schadelijk kunnen zijn voor de luchtvaart, gewoon werkzaam kunnen blijven, zij dit niet zal kunnen uitleggen in de internationale luchtvaart waar veiligheid één van de belangrijkste voorwaarden is. Nu [verweerder] bij [verzoekster] werkzaam is als engineer, waarbij zijn werkzaamheden bestaan uit het repareren en herstellen van verschillende luchtvaartuigen, had het hem ook zonder waarschuwing duidelijk moeten zijn dat zijn gedrag niet door [verzoekster] zou worden getolereerd. Het is voorstelbaar dat [verzoekster] hierdoor het vertrouwen in (de integriteit van) [verweerder] heeft verloren. Dat [verweerder] aangeeft dat het een domme actie is geweest, waarbij hij naïef te werk is gegaan en dat hij zijn hobbymatige interesse in pyrotechniek inmiddels heeft afgezworen, maken het voorgaande niet anders. Niet gezegd kan worden dat [verzoekster] hierbij onzorgvuldig of voorbarig te werk is gegaan. Zij heeft [verweerder] herhaaldelijk verzocht om informatie omtrent het gebeuren. Dat [verweerder] in dat verband niet alle gevraagde informatie aan [verzoekster] wenste te geven is zijn goed recht, maar kan [verzoekster] niet worden tegengeworpen. [verzoekster] heeft onweersproken aangegeven dat zij tot de ontvangst van het verweerschrift, er niet van op de hoogte was dat de uitspraak in de strafzaak in beginsel op 13 februari 2014 is bepaald. Ter zitting heeft [verzoekster] gesteld dat zij bereid is deze uitspraak af te wachten. Het is de keuze van [verweerder] geweest om ter zitting kenbaar te maken dat hij deze uitspraak toch niet af wil wachten. Kennelijk heeft hij daarmee afstand gedaan van zijn eerder ingenomen standpunt, namelijk dat [verzoekster] te vroeg is met het indienen van het onderhavige ontbindingsverzoek. Al het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter een ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit zal spreken en wel per 15 maart 2014.

3.8

Om te bepalen of aan de uit te spreken ontbinding een vergoeding dient te worden verbonden, wordt gekeken naar factoren zoals de duur van het dienstverband, de leeftijd en het functioneren van de werknemer, alsmede de huidige situatie op de arbeidsmarkt. Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding is het van belang vast te stellen of de verandering in de omstandigheden aan één der partijen is te verwijten of in diens risicosfeer valt.

3.9

Het gedrag van [verweerder] komt volledig voor zijn rekening en risico. Wat echter ook van belang is, is dat [verweerder] werkzaam is als engineer bij [verzoekster]. Laatstgenoemde heeft ter zitting ook zelf aangegeven dat de kaarten anders zouden liggen indien [verweerder] in een hele andere branche werkzaam zou zijn geweest. In die zin speelt het een rol dat [verzoekster] een werkgever is die zich bezighoudt met technologische dienstverlening in de lucht- en ruimtevaart. Juist in die lucht- en ruimtevaart liggen onderwerpen als het experimenteren met vuurwerk, pyrotechniek of het zich anderszins bezighouden met explosieven of middelen, erg gevoelig. Daarbij komt dat [verweerder] -onweersproken- heeft aangevoerd dat hij gedurende 21 goed gefunctioneerd heeft bij [verzoekster]. Gelet op dit langdurige en eenzijdige arbeidsverleden van [verweerder], in samenhang met zijn positie op de arbeidsmarkt, wordt er aanleiding gezien aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst een vergoeding te verbinden. Alles tegen elkaar afwegende zal de vergoeding in billijkheid worden bepaald op een bedrag van € [bedrag] bruto. Daarbij verdient nog vermelding, dat krachtens vaste rechtspraak de fictieve opzegtermijn voor rekening van de werknemer (in casu [verweerder]) dient te blijven. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken, die maken dat dat in dit geval anders zou moeten zijn.

3.10

Nu een ontbindingsvergoeding zal worden toegekend die afwijkt van hetgeen [verzoekster] in dat kader heeft aangeboden, zal [verzoekster] in de gelegenheid worden gesteld om haar ontbindingsverzoek in te trekken.

3.11

Gelet op de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten op na te melden wijze te compenseren. In geval van intrekking van het verzoek zal [verzoekster] worden veroordeeld in de proceskosten als zijnde nodeloos veroorzaakt.

4 De beslissing