Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-02-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:1427 CA0893, 11/2628

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-02-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:1427 CA0893, 11/2628

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 februari 2013
Datum publicatie
24 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:CA0893
Zaaknummer
11/2628

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is een besloten vennootschap die zich bezighoudt met de ontwikkeling van onroerend goed. Voor de financiering van haar onderhanden werk is belanghebbende geldleningen aangegaan bij een met haar verbonden lichaam. De door haar betaalde rente in het jaar 2006 heeft zij geactiveerd als onderdeel van de post onderhanden werk. Nu de rente daardoor niet ten laste van de winst van het onderhavige jaar is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat artikel 10d VPB naar de letter van de wet toepassing mist. Artikel 10d VPB komt dan eerst aan de orde bij realisatie van het project, indien en voor zover in dat jaar aan de overige voorwaarden van dat artikel wordt voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND WEST-BRABANT

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zittingsplaats Breda

Procedurenummer: AWB 11/2628

Uitspraakdatum: 21 februari 2013

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/ Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van nihil en een belastbare winst van € 28.492. De rechtbank beschouwt dit laatste als een vaststelling van een verlies als bedoeld in artikel 20b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 van nihil.

1.2. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar aangetekend en verzocht om het verlies vast te stellen op € 71.612. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 april 2011 de aanslag gehandhaafd en daarbij medegedeeld dat het belastbaar bedrag (bedoeld zal zijn: de belastbare winst) € 28.492 blijft. De rechtbank merkt dit laatste aan als een afwijzing van het bezwaar tegen de verliesbeschikking.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 6 mei 2011, ontvangen bij de rechtbank op 9 mei 2011, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te ‘s-Hertogenbosch, en namens de inspecteur, [gemachtigden]. Het onderzoek ter zitting is geschorst. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verstrekt.

1.6. Belanghebbende heeft na het onderzoek ter zitting nadere stukken overgelegd, waarop de inspecteur heeft gereageerd. De stukken zijn over en weer aan partijen in kopie verstrekt. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.

1.7. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende is een besloten vennootschap die zich bezighoudt met de ontwikkeling van onroerend goed.

2.2. Belanghebbende heeft onderhanden werk gefinancierd door middel van een lening bij een met haar verbonden lichaam. In 2006 bedroegen de rentebetalingen voor deze lening € 100.104 (hierna: de rente). Deze rente heeft belanghebbende geactiveerd als onderdeel van het onderhanden werk.

2.3. Belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting 2006 het rentebedrag van € 100.104 aangegeven als niet-aftrekbaar op grond van artikel 10d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: VPB). De inspecteur heeft de aanslag dienovereenkomstig opgelegd.

2.4. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft gesteld dat artikel 10d VPB in de aangifte ten onrechte is toegepast. De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.

3. Geschil

3.1. In geschil is of de winst op grond van artikel 10d VPB moet worden gecorrigeerd. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, is de hoogte van het niet-aftrekbare bedrag niet in geschil.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd.

3.3. Belanghebbende heeft gesteld dat volgens goedkoopmansgebruik de rente moet worden geactiveerd. Alsdan is geen sprake meer van in aftrek gebrachte rente, zodat de correctie van artikel 10d VPB toepassing mist. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van het verlies op € 71.612. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 10d VPB bepaalt, voor zover van belang, het volgende (tekst 2006):

”1. Indien bij een belastingplichtige in een jaar sprake is van een teveel aan vreemd vermogen, komt bij het bepalen van de winst van dat jaar niet in aftrek een gedeelte van de rente terzake van geldleningen — kosten van geldleningen daaronder begrepen — dat evenredig is aan de verhouding tussen het teveel aan vreemd vermogen en het gemiddeld vreemd vermogen.

(…)

3. Het bedrag aan rente dat op grond van het eerste lid niet in aftrek komt, bedraagt ten hoogste het bedrag aan rente terzake van geldleningen direct of indirect verschuldigd aan met de belastingplichtige verbonden lichamen, verminderd met het bedrag aan rente terzake van geldleningen verstrekt aan zodanige lichamen.(…)”

4.2. Niet in geschil is dat in het onderhavige jaar sprake is van een teveel aan vreemd vermogen, zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 10d VPB. Nu de rente echter is geactiveerd, is de rechtbank van oordeel dat deze rente niet ten laste van de winst van het onderhavige jaar is gekomen. Naar de letter van de wet mist artikel 10d VPB daarom in het voorliggende geval toepassing.

4.3. De rechtbank is van oordeel dat de systematiek van de totaalwinst met zich meebrengt, dat artikel 10d VPB in het geval van activering van betaalde rente eerst aan de orde komt bij realisatie van het project, indien en voor zover in dat jaar aan de overige voorwaarden van dat artikel wordt voldaan. In dat jaar wordt de tot dan toe geactiveerde rente immers pas ten laste van de winst gebracht.

4.4. Op grond van het vorenstaande is het gelijk aan belanghebbende en dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Gelet op de samenhang tussen de zaken met de procedurenummers AWB 11/2627 en AWB 11/2628, berekent de rechtbank de proceskostenvergoeding in iedere zaak op € 472.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- handhaaft de aanslag;

- stelt het verrekenbaar verlies van het jaar 2006 vast op € 71.612;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 472;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 21 februari 2013 door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter,

mr. C.A.F.M. Stassen en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 6 maart 2013

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.