Home

Rechtbank Zutphen, 28-09-2011, BT6115, 10/336 BELEI

Rechtbank Zutphen, 28-09-2011, BT6115, 10/336 BELEI

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zutphen
Datum uitspraak
28 september 2011
Datum publicatie
29 september 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZUT:2011:BT6115
Formele relaties
Zaaknummer
10/336 BELEI

Inhoudsindicatie

Zuiver schadebesluit, waarbij verzoek om schadevergoeding in verband met ten onrechte geweigerde jachtvergunning, is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN

Sector Bestuursrecht

Meervoudige kamer

Reg.nr.: 10/336 BELEI

Uitspraak in het geding tussen:

[eiser]

te [plaats],

eiser,

en

de Minister van Justitie

(thans: de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie)

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2009 heeft verweerder een verzoek van eiser om schadevergoeding afgewezen.

Bij besluit van 22 januari 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.

Het beroep is behandeld ter zitting van 1 september 2011, waar eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.D. Verhagen.

2. Overwegingen

2.1 Bij besluit van 8 maart 2006 heeft de korpschef van de regiopolitie Zuid-Holland eisers aanvraag van 30 november 2005 om verlening van een jachtakte voor het tijdvak 2005/2006 geweigerd. Bij besluit van 1 juni 2007 heeft verweerder het daartegen ingediende administratief beroep ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank Dordrecht bij uitspraak van 14 december 2007, regnr. AWB 07/205, gegrond verklaard. Daarbij is het besluit van 1 juni 2007 vernietigd.

Eiser heeft bij brief van 8 september 2008 een verzoek ingediend om vergoeding van griffierecht en van de schade die het gevolg is van de ten onrechte geweigerde jachtakte. Bij besluit van 8 juli 2009 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.

2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de diverse door eiser gestelde schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking komen respectievelijk de claims niet of onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt.

2.3 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er diverse schadeposten zijn met een totaalbedrag van € 16.689,12, die een direct gevolg zijn van de door verweerder ten onrechte geweigerde jachtvergunning. Naast de materiële schadeposten heeft eiser ook immateriële schade geleden en is zijn goede naam aangetast. In dat verband heeft eiser vermeld dat de jachtwereld een vrij besloten wereld is, hij de gevolgen van de weigering van de jachtakte nog steeds ervaart en hij bovendien een gepassioneerd jager is. Volgens eiser is het besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en ten slotte ook met het beginsel van fair play, temeer omdat eiser de indruk heeft gekregen dat verweerder van het begin af niet bereid was om tot enige schadevergoeding over te gaan.

2.4 Allereerst stelt de rechtbank vast dat het besluit tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding een zuiver schadebesluit is. Bij de beoordeling van een dergelijk besluit dient hetzelfde materiële schadevergoedingsrecht te worden toegepast als bij de beoordeling van een verzoek om veroordeling tot schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens vaste jurisprudentie dient bij dergelijke verzoeken zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Dat dient derhalve ook bij de beoordeling van het in geding zijnde zelfstandige schadebesluit te gebeuren.

Tussen partijen is daarbij niet in geschil dat, gelet op de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, het in stand laten van de weigering tot verlening van een jachtakte onrechtmatig is.

Eveneens volgens vaste jurisprudentie is voor vergoeding van schade vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit en voorts dat alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard en de aansprakelijkheid van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.

2.5 Met betrekking tot de door eiser gestelde schadeposten overweegt de rechtbank het volgende.

2.5.1 Reparatie wapens

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde schade wel een direct gevolg is van het onrechtmatige besluit, maar niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat eiser geen factuur of andere bewijzen heeft kunnen overleggen, zodat niet kan worden nagegaan of de schade daadwerkelijk is geleden.

De rechtbank overweegt dat nu eiser er kennelijk voor gekozen heeft om zijn wapens ‘zwart’ te laten repareren en geen factuur kan overleggen, verweerder terecht heeft geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat de door eiser gedeclareerde schade van € 125,- daadwerkelijk is geleden, zodat deze schadepost niet voor vergoeding in aanmerking komt.

2.5.2 Reis- en parkeerkosten

Eiser heeft aangevoerd dat hij in verband met de voorgaande procedure bij de rechtbank reis- en parkeerkosten heeft moeten maken die niet gemaakt waren als verweerder geen onrechtmatig besluit had genomen.

Volgens vaste jurisprudentie biedt artikel 8:75 van de Awb een exclusieve regeling voor vergoeding van in de bezwaar- en beroepsfase gemaakte proceskosten (waaronder de reis- en verblijfkosten) en kan een vergoeding van deze kosten niet later op basis van een zelfstandig schadebesluit worden gevorderd. Bovendien heeft de rechtbank in de uitspraak van

14 december 2007 bepaald dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

Verweerder heeft dan ook terecht de geclaimde reis- en parkeerkosten niet voor vergoeding in aanmerking gebracht.

2.5.3 Jachtgronden in Ter Aar en Bergen

Eiser heeft aangevoerd dat hij als gevolg van de ten onrechte geweigerde jachtakte geen gebruik heeft kunnen maken van deze jachtgronden in desbetreffende periode, terwijl hij contractueel wel verplicht was om voor deze gronden te betalen en bovendien doorverhuren – ook wettelijk gezien – niet mogelijk was.

De rechtbank begrijpt het primaire standpunt van verweerder aldus dat het causaal verband ontbreekt aangezien eiser de kosten van de pacht voortvloeiend uit de overeenkomsten ook had moeten maken indien aan hem wel een jachtakte was verleend.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat deze schadepost om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komt. Nu causaal verband ontbreekt komt de rechtbank niet meer toe aan beoordeling van de vraag of eiser de omvang van de schade redelijkerwijs had kunnen beperken.

2.5.4 Jachthond

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij in desbetreffende periode kosten heeft gehad voor zijn jachthond, een Duitse Staander. In aanmerking genomen dat deze kosten in het eerste jaar € 2200,- bedroegen, is een claim van € 150,- volgens eiser heel aannemelijk ondanks het ontbreken van facturen.

Ook met betrekking tot deze claim begrijpt de rechtbank het primaire standpunt van verweerder aldus dat een causaal verband ontbreekt en deze schade niet een direct gevolg is van het onrechtmatige besluit, aangezien eiser de kosten voor de verzorging van de hond ook had moeten maken indien hem wel een jachtakte was verleend.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat deze schadepost om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komt.

2.5.5 Mollenvangen

Eiser heeft aangevoerd dat hij, nu hij niet meer jagen kon, het geestelijk niet meer op kon brengen om op zijn jachtgronden aanwezig te zijn, zodat hij een mollenvanger heeft moeten inhuren om aan zijn contractuele verplichting om mollen te vangen te kunnen voldoen.

Volgens verweerder komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking omdat er geen directe relatie aanwezig is tussen de weigering van de jachtakte en het inhuren van een mollenvanger omdat deze mollen met klemmen en niet met een geweer worden gevangen.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat deze schadepost om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komt.

2.5.6 Opbrengst [mede jager]

Eiser heeft aangevoerd dat hij gedurende drie jachtseizoenen niet heeft kunnen jagen met [mede jager] waardoor hij in totaal een bedrag van € 3000,- niet heeft ontvangen.

Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de gestelde schade wel een direct gevolg is van het onrechtmatige besluit, maar niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat een schriftelijke overeenkomst met de [mede jager] ontbreekt en evenmin de opbrengsten zijn opgegeven bij de aangiftes inkomstenbelasting, zodat niet kan worden vastgesteld dat deze schade daadwerkelijk is geleden.

De rechtbank overweegt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat in verband met het ontbreken van bewijsstukken niet kan worden vastgesteld dat de door eiser gedeclareerde schade van € 3000,- daadwerkelijk is geleden, zodat deze schadepost niet voor vergoeding in aanmerking komt.

2.5.7 Immateriële schadevergoeding

Eiser heeft aangevoerd dat hij een gepassioneerd jager is, bovendien de jachtwereld een vrij besloten wereld is en dat hij de gevolgen van de weigering van de jachtakte nog steeds ervaart en zijn goede naam is geschaad.

Verweerder heeft het door eiser geclaimde bedrag van € 9000,- afgewezen op de grond dat het gestelde geestelijke leed niet aan de hand van psychische rapporten of anderszins is aangetoond en ook overigens het bedrag niet is onderbouwd.

Volgens vaste jurisprudentie geldt dat om aanspraak te kunnen maken op vergoeding van immateriële schade dan aannemelijk moet zijn dat er sprake is geweest van een als aantasting van eisers persoon aan te merken geestelijk letsel, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het BW. Daarvan is, nu eiser dit onderdeel van zijn beroep niet nader heeft geconcretiseerd en onderbouwd, in zijn geval niet kunnen blijken.

2.6 Dat het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid is voorbereid en de motivering van het bestreden besluit niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, is de rechtbank, gelet op het bovenstaande, niet gebleken. De enkele stelling van eiser, dat hij de indruk heeft gekregen dat verweerder niet bereid was enige schadevergoeding toe te kennen, kan niet leiden tot het oordeel dat het fair play-beginsel is geschonden.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.

2.7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr A.L.M. Steinebach-de Wit, voorzitter, en

mr. E.J.J.M. Weyers en mr. C.W.C.A. Bruggeman, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 september 2011.