Home

Rechtbank Zutphen, 23-01-2008, BC2626, 90283 - KG ZA 07-360

Rechtbank Zutphen, 23-01-2008, BC2626, 90283 - KG ZA 07-360

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zutphen
Datum uitspraak
23 januari 2008
Datum publicatie
24 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBZUT:2008:BC2626
Zaaknummer
90283 - KG ZA 07-360

Inhoudsindicatie

In de hoofdzaak was de incidentele vordering van Meat Provider tot het in het geding brengen van onder meer rekeningafschriften van de bankrekeningen van [naam bedrijf] c.s. en haar medewerker [naam A] over de jaren vóór diens overstap van Meat provider naar [naam bedrijf] c.s. afgewezen.

Meat Provider vordert nu in kort geding in conventie opnieuw inzage in en afgifte van onder meer die bankafschriften en van op betalingen tussen medewerker [naam A] en [naam bedrijf] c.s. ziende bescheiden en van verkoopfacturen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZUTPHEN

Sector Civiel – Afdeling Handel

zaaknummer / rolnummer: 90283 / KG ZA 07-360

Vonnis in kort geding van 23 januari 2008

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

MEAT PROVIDER B.V.,

gevestigd te Putten,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

procureur mr. F.B.M. van Aanhold,

advocaat mr. L.M. Schelstraete te Tilburg,

tegen

1. [naam A],

wonende te Putten,

gedaagde in conventie,

procureur mr. H.L.J. Coumou,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

PLUIMVEEVERWERKENDE-INDUSTRIE [naam bedrijf] B.V.,

3. [naam meneer B],

4. [naam mevrouw B],

gedaagden sub 2, 3 en 4 in conventie, allen gevestigd respectievelijk wonende te Putten

gedaagden in conventie,

eisers in reconventie,

procureur mr. C.B. Gaaf,

advocaat mr. H.C. Sauer te Amersfoort.

Eiseres in conventie, verweerster in reconventie zal hierna Meat Provider genoemd worden. Gedaagde sub 1 in conventie zal hierna [naam A] genoemd worden. Gedaagden sub 2, 3 en 4 in conventie en eisers in reconventie zullen hierna samen [naam bedrijf c.s.] genoemd worden. Afzonderlijk zullen zij [naam bedrijf] respectievelijk [naam meneer B] en [naam mevrouw B] genoemd worden.

In conventie en in reconventie

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

-de dagvaarding

-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling, waaruit blijkt dat:

- Meat Provider in conventie en in reconventie heeft geconcludeerd overeenkomstig de door haar in het geding gebrachte pleitnota met producties,

- het [naam A] nadat Meat Provider daar bezwaar tegen had gemaakt in verband met het te late tijdstip van indiening, niet is toegestaan een eis in reconventie in kort geding in te stellen,

- [naam A] vervolgens in conventie heeft geconcludeerd overeenkomstig de door hem in het geding gebrachte conclusie van antwoord in conventie met producties,

- Meat Provider geen bezwaar heeft gemaakt tegen de door [naam bedrijf c.s.] tijdig aangekondigde reconventionele vordering;

- [naam bedrijf c.s.] vervolgens voor eis in reconventie heeft geconcludeerd en bij akte deze eis in reconventie heeft vermeerderd en gewijzigd en voor het overige in conventie en in reconventie heeft geconcludeerd overeenkomstig de door hem in het geding gebrachte pleitnota tevens wijziging en vermeerdering van eis in reconventie, met producties.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. [naam bedrijf] is een uitsnijderij van diverse pluimveeproducten. Zij was vanaf 2002 leverancier van Meat Provider. [naam meneer en mevrouw B] zijn middelijk aandeelhouder/ statutair bestuurder van [naam bedrijf]

Meat Provider houdt zich bezig met de internationale handel in geslacht pluimvee. [naam A] was de enige medewerker binnen Meat Provider in de periode tussen 1 februari 2000 en 31 november 2005. Hij bekleedde de functie van statutair directeur. Op 1 december 2005 is hij bij [naam bedrijf] in dienst getreden als exportmedewerker.

2.2. Meat Provider heeft bij dagvaarding van 23 december 2005 bij deze rechtbank een (bodem)procedure aanhangig gemaakt tegen [naam A] en [naam bedrijf c.s.] Zij baseert haar vorderingen op de stelling dat - kort gezegd - [naam A] en [naam bedrijf c.s.] al voor de overgang van [naam A] naar [naam bedrijf] klanten van Meat Provider hebben afgetroggeld. De zaak is bij deze rechtbank bekend onder rolnummer 75005- HA ZA 06/49.

2.3. Bij incidentele akte ter rolle heeft Meat Provider in de bodemprocedure haar eis vermeerderd met de vordering om bij tussenvonnis [naam A] en [naam bedrijf] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom, in het geding te brengen alle door hun bank(en) aan hen verschafte doorgenummerde rekeningafschriften betreffende hun betaalrekeningen over de periode januari 2004 tot en met december 2005, zomede overige boekhouding waaruit betalingen kunnen blijken, zoals correspondentie tussen gedaagden onderling, salarisadministratie en belastingaangifte IB 2005 respectievelijk VPB 2005.

2.4. [naam A] en [naam bedrijf c.s.] hebben in de bodemprocedure ieder afzonderlijk verweer gevoerd tegen de door Meat Provider ingestelde vorderingen. [naam bedrijf] heeft in de bodemprocedure een eis in reconventie ingesteld.

Op 30 mei 2006 is in de bodemprocedure een comparitie van partijen gehouden, conform het tussenvonnis van 15 maart 2006.

2.5. Op 26 juni 2006 is in de bodemprocedure in conventie en in reconventie een tussenvonnis gewezen. Bij herstelvonnis van 12 juli 2006 is een aantal kennelijke schrijffouten in de dicta van het vonnis van 26 juni 2006 verbeterd.

In dat tussenvonnis in conventie is Meat Provider opgedragen te bewijzen dat

-[naam A] aan de klanten van Meat Provider heeft meegedeeld dat Meat Provider zou ophouden te bestaan dan wel zou worden overgenomen door De Vries,

-[naam A] en De Vries gezamenlijk bezoeken hebben afgelegd aan klanten van Meat Provider met het doel die klanten van Meat Provider afhandig te maken en

-[naam A] en/of [naam bedrijf c.s.] klanten en orders van Meat Provider hebben weggekaapt door onder de prijzen van Meat Provider te offreren.

In het tussenvonnis is overwogen dat de bij incidentele akte ter rolle ingestelde vordering tot exhibitie van schriftelijke bescheiden, stoelende op artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt afgewezen.

2.6. In het kader van de aan haar verstrekte bewijsopdrachten heeft Meat Provider op 8 december 2006 [naam A] als getuige doen horen, op 13 februari 2007 [naam meneer en mevrouw B] en op 9 mei 2007 [naam C], directeur van Meat Provider en [naam D]., exportmanager bij Meat Provider. Van deze getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt.

Bij vonnis in incident van 16 mei 2007 is op verzoek van Meat Provider bepaald dat aan de bevoegde autoriteiten van Ierland wordt verzocht de door Meat Provider genoemde getuigen te verhoren.

2.7. Meat Provider heeft aangifte gedaan van meineed, gepleegd door [naam A] en [naam meneer en mevrouw B]. Bij deze aangifte is onder meer als bijlage 9 een overzicht gevoegd van betalingen in de periode 11 oktober 2005 tot 24 april 2006. Naar aanleiding van deze aangifte zijn [naam A] en mevrouw de Vries op 18 september 2007 gehoord door de politie Ermelo-Putten. Op 19 september 2007 is [naam meneer B] gehoord.

2.8. Nadat daartoe op 28 december 2007 verlof was verleend, heeft Meat Provider op 8 januari 2008 ten laste van [naam A] en [naam bedrijf c.s.] conservatoir bewijsbeslag gelegd door het maken van een kopie van computerbestanden die zich bevinden op twee in de woning van [naam A] aanwezige computers en twee zogenaamde USB-sticks, bevattende de elektronische administratie van [naam bedrijf] en [naam A].

3. Het geschil in conventie

3.1. Meat Provider vordert - samengevat –

a. [naam A] te veroordelen om op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag of dagdeel een volledige inzage te verschaffen in en af te geven

- alle uit hoofde van de betalingen tussen [naam A] en [naam bedrijf c.s.] relevante originele bescheiden,

- alle bescheiden betrekking hebbende op de (specificatie van) de door [naam A] ontvangen provisiebetalingen d.d. 7 november 2005 en 15 december 2005,

- alle doorlopend genummerde bankafschriften op naam van [naam A] over de periode 1 januari 2005 tot 1 april 2006

- de tussen Meat Provider en/of [naam bedrijf c.s.] gesloten (arbeids-) overeenkomsten en daarmee samenhangende bescheiden, inclusief alle met de door [naam A] voor de overige gedaagden gemaakte (belonings-)afspraken in het kader van de te verrichten werkzaamheden.

b. [naam bedrijf c.s.] te veroordelen om op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag of dagdeel een volledige inzage te verschaffen in en af te geven

- alle doorgenummerde verkoopfacturen en daaraan ten grondslag liggende correspondentie en bescheiden van [naam bedrijf] aan al haar afnemers over de periode 1 januari 2005 tot en met 1 april 2006, alt hans een door de voorzieningenrechter te bepalen andere periode,

- de tussen [naam A] en/of [naam bedrijf c.s.] gesloten (arbeids-)overeenkomsten en daarmee samenhangende bescheiden, inclusief alle met de door [naam A] voor de overige gedaagden gemaakte (belonings-)afspraken en dienaangaande gevoerde correspondentie en overige bescheiden in het kader van de te verrichten werkzaamheden;

c. [naam A] en [naam bedrijf c.s.] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd te veroordelen in de kosten van dit geding, daaronder begrepen alle kosten op de tenuitvoerlegging vallende.

3.2. [naam A] en [naam bedrijf c.s.] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. Het geschil in reconventie

4.1. [naam bedrijf c.s.] vordert na wijziging en vermeerdering van eis samengevat -

I Meat Provider te veroordelen tot afgifte aan de advocaat van [naam bedrijf c.s.] van

alle bescheiden en alle kopieën die zij heeft verkregen van de Rabobank Randmeren U.A. te Nijkerk of een andere derde in de periode van 1 oktober 2005 tot en met heden en die betrekking hebben op de bankrekening(en) van [naam bedrijf c.s.] en van:

II het document dat Meat Provider als bijlage 9 bij de aangifte van 3 april 2007 van Meat Provider aan de Officier van Justitie te Zutphen heeft gevoegd;

III Meat Provider te veroordelen geen kopieën, in welke vorm dan ook te maken van de hiervoor vermelde bescheiden;

IV Meat Provider te veroordelen aan de advocaat van [naam bedrijf c.s.] opgave te doen van de volledige namen en adressen, alsmede de naam en adres van de instantie waarvoor zij werkzaam zijn, van de personen die de hiervoor onder I vermelde informatie aan Meat Provider hebben verstrekt;

V aan de veroordelingen I, II en III een dwangsom van € 25.000,-- per dag of dagdeel met een maximum van € 200.000,-- te verbinden;

VI de op 8 januari 2008 onder [naam bedrijf c.s.] gelegde beslagen op te heffen, met veroordeling van Meat Provider tot afgifte van alle in beslag genomen bescheiden, op straffe van een dwangsom van € 25.000,-- per dag of dagdeel met een maximum van € 200.000,--

VII in goede justitie nadere voorwaarden te verbinden aan het gelegde beslag en de in bewaring genomen gegevens en gegevensdragers indien een vordering van Meat Provider in conventie zou worden toegewezen;

VIII Meat Provider te verbieden om, na uitspraak van dit vonnis, bij gebreke van een daartoe verleende of bij andere onherroepelijke uitspraak door haar verkregen titel of bevoegdheid, gegevens, bescheiden of delen daarvan uit de op 8 januari 2008 in beslag genomen gegevens en/of elektronische gegevensdragers voorhanden te hebben, te openbaren, te gebruiken en/of anderszins aan te wenden op welke wijze van ook, op straffe van een dwangsom van € 25.000,-- per dag of dagdeel met een maximum van € 200.000,-- per overtreding en

IX Meat Provider te veroordelen in de kosten vallend in reconventie.

4.2. Meat Provider voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5. De beoordeling in conventie

5.1. Meat Provider heeft ter onderbouwing van haar vorderingen aangevoerd dat [naam A] en [naam meneer en mevrouw B] opzettelijk een valse verklaring hebben afgelegd toen zij, als getuigen onder ede of belofte gehoord, hebben verklaard dat er door [naam bedrijf c.s.] geen betalingen waren gedaan aan [naam A] in de periode dat [naam A] voor Meat Provider werkzaam was. Uit een door Meat Provider van derden verkregen betalingsoverzicht, bijlage 9 bij de aangifte van meineed, blijkt dat door [naam bedrijf c.s.] in de betreffende periode wel betalingen aan [naam A] zijn gedaan. [naam A] en [naam meneer en mevrouw B] hebben met hun valse verklaringen de rechtbank op het verkeerde been gezet. Meat Provider vermoedt dat de thans beschikbaar gekomen informatie maar het topje van de ijsberg is. Op korte termijn worden getuigen in het buitenland gehoord. Meat Provider heeft er een spoedeisend belang bij over de gevorderde stukken te beschikken, opdat zij in het geval van “spontaan functioneel geheugenverlies” bij deze getuigen hen kan confronteren met die stukken, zo heeft Meat Provider betoogd.

5.2. Meat Provider heeft haar vorderingen uitdrukkelijk gebaseerd op het bepaalde in de artikelen 21 en 22 Rv. Deze bepalingen kunnen echter niet tot toewijzing van de door haar gevorderde voorzieningen leiden.

Uit de parlementaire geschiedenis van de genoemde artikelen blijkt dat de wetgever niet heeft bedoeld daar processuele rechten te scheppen die door partijen kunnen worden ingeroepen. Beide artikelen zijn ingebed in een aantal beginselen van procesrecht, die tezamen het kader scheppen voor de rechtspleging in civiele zaken. Zij moeten in die context en tegen die achtergrond worden uitgelegd.

5.3. Artikel 21 Rv richt zich tot partijen met het voorschrift de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Bedoeld wordt te voorkomen dat het de rechter wordt bemoeilijkt of zelfs onmogelijk gemaakt te beslissen over het hem voorgelegde geschil doordat partijen hem delen van de relevante feitenconstellatie onthouden. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de sanctie op niet-naleving van de verplichting uit artikel 21 Rv zal zijn, dat de rechter de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.

5.4. Artikel 22 Rv geeft de rechter een eigen bevoegdheid om partijen of een van hen te bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. De rechter heeft daarin een eigen vrijheid van beoordeling; het artikel schrijft niet voor in welke gevallen of onder welke omstandigheden een dergelijk bevel moet worden gegeven. Vast staat dat de bodemrechter een dergelijk bevel niet heeft gegeven.

5.5. Meat Provider heeft bij de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij haar vordering mede baseert op artikel 1019 en verder Rv. Dit artikel maakt deel uit van Titel 15 van boek 3 Rv. In artikel IX van de Wet van 8 maart 2007, Staatsblad 108 van 2007, waarbij deze titel is ingevoerd is bepaald dat deze niet van toepassing is op procedures waarvan de dagvaarding voor of op de dag van inwerkingtreding is uitgebracht. Het beroep op de artikelen 1019 en volgende Rv treft daarom geen doel.

5.6. Niet alleen kan de door Meat Provider ingeroepen rechtsgrond haar vorderingen niet dragen, ook het volgende staat aan toewijzing van het gevorderde in de weg.

Vast staat dat Meat Provider al voor de getuigenverhoren van [naam A] en [naam meneer en mevrouw B] beschikte over het haar door derden verschafte overzicht van betalingen van [naam bedrijf] aan onder meer [naam A] in de periode 11 oktober 2005 tot 24 april 2006, maar om haar moverende redenen ervoor heeft gekozen om deze getuigen niet bij de enquête te confronteren met deze gegevens, hoewel die enquête bij uitstek de gelegenheid daartoe zou zijn geweest. Meat Provider heeft tijdens die verhoren gezwegen over het feit dat zij beschikte over dat overzicht, maar nadien verwijzend naar dat overzicht [naam A] en [naam meneer en mevrouw B] beschuldigd van meineed en die beweerdelijk gepleegde meineed aan haar vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen ten grondslag gelegd. Deze processuele keuzes moeten voor rekening en risico van Meat Provider blijven.

5.7. In de onderhavige situatie, waar een bodemprocedure tussen partijen aanhangig is en de bodemrechter zich al heeft uitgelaten over de toewijsbaarheid van de door Meat Provider gestelde exhibitieplicht van [naam A] en [naam bedrijf c.s.], welke verplichting Meat Provider thans - zij het gebaseerd op andere wetsbepalingen - ook aan haar vorderingen in kort geding ten grondslag heeft gelegd, dient de voorzieningenrechter zich zeer terughoudend op te stellen bij zijn beoordeling van voorlopige bewijsverzoeken. Dit geldt gelet op het volgende zeker in de onderhavige situatie.

De bodemrechter heeft in haar vonnis van 28 juni 2006 de op artikel 843a Rv gebaseerde vordering van Meat Provider afgewezen.

Zij heeft daartoe niet alleen overwogen dat [naam A] en [naam bedrijf c.s.] gemotiveerd hebben betwist dat ooit enige vergoeding door [naam bedrijf] aan [naam A] is betaald, maar ook dat het voor [naam bedrijf] schadelijk is als haar concurrent Meat Provider inzicht krijgt in de bedrijfsvoering en bedrijfsgeheimen van [naam bedrijf]

Deze situatie doet zich thans in nog sterkere mate voor, nu Meat Provider onweersproken heeft verklaard dat de concurrentiestrijd op de door partijen bestreken markt is verhevigd. De bodemrechter heeft voorts overwogen dat Meat Provider ter comparitie heeft aangeboden bewijs van haar stellingen te leveren onder meer door het doen horen van klanten als getuigen, zodat exhibitie niet noodzakelijk is voor de onderbouwing van haar vorderingsrecht.

Meat Provider heeft haar vrees dat de in Ierland te horen getuigen spontaan aan geheugenverlies zullen lijden niet nader onderbouwd, zodat aan deze door Meat Provider gestelde vrees voorbij gegaan wordt.

Voor de hiervoor vermelde terughoudendheid bestaat temeer aanleiding nu [naam A] en [naam bedrijf c.s.] gemotiveerd hebben betoogd dat inzage in en afgifte van de betreffende bescheiden niet kunnen bijdragen aan het bewijs dat Meat Provider op grond van het tussenvonnis dient te leveren. Het is met name de bodemrechter die kan beoordelen of de gevorderde bescheiden voor de bewijslevering door Meat Provider noodzakelijk zijn.

Meat Provider heeft wel aangevoerd dat zij in verband met de door haar gestelde onrechtmatige daad ook het bestaan van schade dient te bewijzen, maar ten aanzien van dat aspect geldt eveneens dat juist de bodemrechter degene is die kan bepalen of de betreffende stukken nodig zijn om de door Meat Provider gestelde schade te kunnen bewijzen.

5.8. Zo Meat Provider meent dat de bodemrechter haar incidentele vordering ten onrechte heeft afgewezen, dient zij hoger beroep tegen dat vonnis in te stellen. Weliswaar is in het tussenvonnis niet bepaald dat hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld kan worden, het staat Meat Provider vrij zich tot de bodemrechter te wenden met het verzoek om alsnog hoger beroep open te stellen.

In het geval Meat Provider meent dat de door haar gestelde meineed een zodanig nieuw gegeven is dat de bodemrechter op haar afwijzing van de exhibitieplicht terug dient te komen, (hetgeen [naam A] en [naam bedrijf c.s.] overigens hebben weersproken, stellende dat Meat Provider al bij de comparitie na antwoord over het mutatieoverzicht beschikte) is het aan haar om bij incidentele vordering de bodemrechter te verzoeken alsnog [naam A] en [naam bedrijf c.s.] te bevelen de mogelijk van belang zijnde stukken in het geding te brengen. Dat de behandeling van een dergelijke incidentele vordering zoveel tijd zal vergen dat de bodemprocedure en met name de waarschijnlijk in maart 2008 te houden getuigenverhoren in Ierland en Engeland worden opgehouden, is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Dit leidt tot het oordeel dat Meat Provider niet een zodanig spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening dat met voorbijgaan aan de bodemrechter het treffen van voorzieningen door de voorzieningenrechter geïndiceerd is.

5.9. De vorderingen in conventie zullen worden afgewezen en Meat Provider zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

6. De beoordeling in reconventie

6.1. [naam bedrijf c.s.] heeft onder verwijzing naar het als bijlage 9 bij de aangifte van 3 april 2007 betreffende de door [naam A] en [naam meneer en mevrouw B] beweerdelijk gepleegde meineed gevoegde overzicht van betalingsmutaties van de bankrekening van [naam bedrijf] aan hun vorderingen onder I, II en III onder meer ten grondslag gelegd dat zij er recht op en belang bij heeft te weten of het overzicht compleet is, of Meat Provider ook beschikt over de onderliggende bankafschriften en of Meat Provider nog steeds vertrouwelijke informatie krijgt over de onderneming van [naam bedrijf]

Meat Provider heeft uitdrukkelijk weersproken dat zij over meer dan alleen een kopie van het betreffende overzicht beschikt. Zou zij over de onderliggende bankafschriften en andere stukken hebben beschikt, dan had er voor haar geen reden bestaan om bij wege van voorlopige voorziening inzage in en afgifte van bankafschriften en andere stukken te vorderen, zo heeft zij aangevoerd. Ook heeft zij betwist dat zij nog steeds vertrouwelijke informatie ontvangt over (betalingen door) het bedrijf van [naam bedrijf]

Na deze betwisting heeft [naam bedrijf c.s.] niet aannemelijk gemaakt dat Meat Provider over meer dan het betreffende overzicht beschikt. De in het overzicht vermelde betalingsmutaties doen vermoeden dat het overzicht is opgesteld door iemand die inzage heeft in de gegevens van de door [naam bedrijf] aangehouden bankrekening bij de Rabobank. Het overzicht vermeldt overboekingen van de bankrekening van [naam bedrijf] naar de bankrekeningen van [naam A] respectievelijk naar die van het advocatenkantoor dat [naam A] in de bodemprocedure tegen Meat Provider bijstaat en het advocatenkantoor waar de raadsman van [naam bedrijf c.s.] eerder aan verbonden was. [naam bedrijf c.s.] heeft de juistheid van de in het overzicht vermelde betalingen niet weersproken. Overwogen wordt dat [naam bedrijf] bij uitstek degene is die kan controleren of in het overzicht, waar zij ook over beschikt, alle voor de vorderingen van Meat Provider in de bodemprocedure van belang zijnde betalingen staan vermeld. Niet valt in te zien waarom degene die het overzicht aan Meat Provider heeft verstrekt, slechts een deel van die voor Meat Provider van belang zijnde betalingen door [naam bedrijf] aan [naam A] en de betreffende advocatenkantoren zou hebben weergegeven. Het komt gelet op dit alles niet aannemelijk voor dat het betreffende overzicht niet compleet is.

Nu het er voorshands voor gehouden moet worden dat Meat Provider slechts beschikt over een kopie van het betalingsoverzicht en vast staat dat [naam bedrijf c.s.] al beschikt over een kopie van het betalingsoverzicht, zijn de vorderingen onder I en II niet voor toewijzing vatbaar.

Ook de vordering onder III zal wegens gebrek aan een deugdelijke grondslag worden afgewezen. Meat Provider heeft weersproken dat door haar toedoen vertrouwelijke gegevens van [naam bedrijf] op straat (zijn) komen te liggen en [naam bedrijf c.s.] heeft haar belang bij het aan Meat Provider opleggen van een kopieerverbod niet nader onderbouwd.

6.2. Aan de vordering onder IV heeft [naam bedrijf c.s.] ten grondslag gelegd dat zij er een spoedeisend belang bij heeft te weten wie doelbewust vertrouwelijke gegevens over betalingen door [naam bedrijf] aan Meat Provider heeft verstrekt, omdat het voortbestaan van de onderneming van [naam bedrijf] in het geding is en zij tegen de informant(en) van Meat Provider aangifte van schending van bankgeheim wil doen. [naam bedrijf c.s.] heeft haar stelling dat het voortbestaan van haar onderneming in het geding komt in het geval zij niet bekend wordt met de personalia van de informant(en) van Meat Provider, niet nader onderbouwd. Feiten en/of omstandigheden die zouden doen vrezen dat de betreffende informant(en) meer gegevens over (betalingen door) [naam bedrijf] aan Meat Provider zal/zullen verschaffen zijn gesteld noch gebleken. Dit brengt met zich dat [naam bedrijf c.s.] geen spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde opgave van naam, adres en werkgever van de informant(en) door Meat Provider. [naam bedrijf c.s.] kan gebruik maken van andere, meer geëigende middelen om de personalia van de informant(en) van Meat Provider te achterhalen. Het feit dat [naam bedrijf c.s.] niet beschikt over de personalia van de betreffende informant(en) belet haar niet waar dan ook aangifte van schending van bankgeheim te doen. Ook kan zij verzoeken om bijvoorbeeld de Rabobank en (bestuurders van) Meat Provider als getuige te doen horen in een voorlopig getuigenverhoor. Het is dan aan de rechter die het verzoek om een voorlopige getuigenverhoor behandelt, zich een oordeel te vormen over de vraag of er in de onderhavige situatie een getuigplicht bestaat. Zolang niet duidelijk is welk verweer gevoerd zal worden tegen een voorlopig getuigenverhoor, bestaat er geen aanleiding op het oordeel van de betreffende rechter over een mogelijke getuigplicht vooruit te lopen.

6.3. Meat Provider heeft haar verzoek bewijsbeslag te mogen leggen gegrond op de artikelen 1019a en volgende Rv en subsidiair op 843a Rv.

Zoals hiervoor in conventie bij rechtsoverweging 5.5. overwogen is, zijn de artikelen 1019 en volgende Rv niet van toepassing op deze procedure. De mogelijkheid bewijsbeslag te leggen is exclusief geregeld in artikel 1019b Rv. Uit de tekst van artikel 843a noch uit haar parlementaire geschiedenis of de op haar betrekking hebbende jurisprudentie kan worden afgeleid dat dit artikel daarnaast de mogelijkheid biedt bewijsbeslag te doen leggen. Dit brengt met zich dat het bewijsbeslag moet worden opgeheven.

Er bestaat geen aanleiding Meat Provider te veroordelen tot afgifte van alle in beslag genomen bescheiden onder verbeurte van een dwangsom. De betreffende bescheiden bevinden zich immers niet onder Meat Provider, maar onder de met het beslag belaste deurwaarder. Meat Provider is derhalve niet in staat aan een veroordeling tot afgifte te voldoen. Nu het beslag wordt opgeheven, bestaat er geen aanleiding tot toewijzing van de vorderingen onder VII en VIII. Deze vorderingen gaan er immers van uit dat het beslag gehandhaafd blijft.

6.4. Omdat de partijen in reconventie over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van de procedure in reconventie tussen hen gecompenseerd worden aldus dat zij ieder de eigen kosten dragen.

7. De beslissing

De voorzieningenrechter

In conventie

7.1. weigert de gevorderde voorzieningen;

7.2. veroordeelt Meat Provider in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam A] en [naam bedrijf c.s.] gevallen en begroot op € 251,-- voor verschotten en € 816,-- voor salaris procureur;

7.3. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

In reconventie

7.4. heft op het op 8 januari 2008 onder [naam bedrijf c.s.] gelegde bewijsbeslag;

7.5. wijst af het meer of anders gevorderde;

7.6. compenseert de kosten van deze procedure aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. G. Vrieze en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2008.