Home

Rechtbank Zutphen, 27-09-2006, ECLI:NL:RBZUT:2006:4 AY9005, 06/460294-06

Rechtbank Zutphen, 27-09-2006, ECLI:NL:RBZUT:2006:4 AY9005, 06/460294-06

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zutphen
Datum uitspraak
27 september 2006
Datum publicatie
28 september 2006
ECLI
ECLI:NL:RBZUT:2006:AY9005
Zaaknummer
06/460294-06

Inhoudsindicatie

Doetinchemmer veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf voor het plegen van geweld in een supermarkt. Verdachte heeft de aldaar werkzame beveiligingsbeambte in het bijzijn van klanten mishandeld. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan bedreiging van de verbalisanten, die hem kort na die mishandeling wilden aanhouden.De rechtbank heeft bij de hoogte van de straf ook rekening gehouden met een recente veroordeling van verdachte, waarbij ook sprake was van (bedreiging met) geweld tegen politieambtenaren.

De vordering tot schadevergoeding van de beveiligingsbeambte is (groten)deels toegewezen.

De vorderingen tot schadevergoeding van de politieagenten zijn niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen: Uit de behandeling ter terechtzitting en met name de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de aangevers zelf, blijkt dat er een voor hen bedreigende situatie is geweest, waar zij op adequate en professionele wijze mee zijn omgegaan. Deze situatie was naar het oordeel van de rechtbank niet van zodanig bijzondere aard dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partijen, gezien hun gekwalificeerd zijn, ten gevolge van het bewezen verklaarde handelen lichamelijke dan wel zodanige geestelijke schade hebben opgelopen, dat daardoor het recht is ontstaan op vergoeding van schade, ook al is de ten laste gelegde bedreiging bewezen verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN

Sector Straf

Meervoudige kamer

Parketnummer: 06/460294-06

Uitspraak d.d.: 27 september 2006

Tegenspraak / dip

VERKORT VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [geboortedatum],

wonende te [plaats],

thans verblijvende in het huis van bewaring te Zutphen.

Onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van

13 september 2006.

De tenlastelegging

Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 06 juni 2006 te Doetinchem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen de gehele en/of gedeeltelijke inhoud van een pakje zuiveldrank, allthans een pakje zuiveldrank (genaamd Goedemorgen), althans het (verschuldigde) geldbedrag/kosten van dit zuivelproduct, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [supermarkt], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het (overige) lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of (zodoende) die [slachtoffer] naar de grond heeft gewerkt, althans gebracht en/of (vervolgens) die op de grond liggende [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het (overige) lichaam heeft geschopt en/of getrapt, waardoor deze [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus) heeft gekregen;

artikel 312 lid 2 sub 4 wetboek van strafrecht

art 310 Wetboek van Strafrecht

art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht

ALTHANS, dat

hij op of omstreeks 06 juni 2006 te Doetinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen de gehele en/of gedeeltelijk inhoud van een pakje zuiveldrank, althans een pakje zuiveldrank (genaamd Goedemorgen), althans het (verschuldigde) geldbedrag/kosten van dit zuivelproduct, geheel of ten dele toebehorende aan [supermarkt], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, hebbende verdachte dit pakje zuiveldrank in de winkel geopend en/of (vervolgens) geheel of gedeeltelijke opgedronken en/of dit geheel of deels lege pakje teruggezet in het koelvak en/of bij de kassa alleen blikjes bier, althans andere producten dan het pakje zuiveldrank ter betaling aangeboden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte deze [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het (overige) lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of (zodoende) die [slachtoffer] naar de grond heeft gewerkt, althans gebracht en/of (vervolgens) die op de grond liggende [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het (overige) lichaam heeft geschopt en/of getrapt;

art 310 Wetboek van Strafrecht

art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

2.

hij op of omstreeks 06 juni 2006 in de gemeente Doetinchem aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken neus), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met kracht in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het (overige) lichaam te slaan en/of te stompen en/of (zodoende) die [slachtoffer] naar de grond heeft gewerkt, althans gebracht en/of (vervolgens) die op de grond liggende [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het (overige) lichaam te schoppen en/of te trappen;

art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht

ALTHANS, dat

hij op of omstreeks 06 juni 2006 in de gemeente Doetinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht en gebalde vuisten in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het (overige) lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of (zodoende) die [slachtoffer] naar de grond heeft gewerkt, althans gebracht en/of (vervolgens) die op de grond liggende [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het (overige) lichaam heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.

hij op of omstreeks 06 juni 2006 in de gemeente Doetinchem [agent A] en/of [agent B] (beiden hoofdagent van politie Team Doetinchem) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een straatklinker opgepakt en/of deze klinker boven zijn hoofd gehouden en/of (terwijl hij die klinker boven zijn hoofd hield) met versnelde pas naar, althans in de richting van, die [agent A] en/of [agent B] gelopen en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je kapot, ik sla je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Vrijspraak

Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat uitsluitend [getuige] heeft verklaard dat hij heeft waargenomen dat verdachte het goed heeft weggenomen. Anderzijds is er de verklaring die de verdachte zelf over dit feit heeft afgelegd. Deze is niet zodanig van aard dat de verklaring absoluut onaannemelijk is te achten. Niet onomstotelijk is komen vast te staan, dat verdachte het goed heeft weggenomen, zoals is ten laste gelegd.

De verdachte dient te worden vrijgesproken voor feit 1, nu het onderdeel diefstal niet bewezen kan worden verklaard.

Bewezenverklaring

De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van feit 3 het verweer gevoerd dat verdachte niet de opzet heeft gehad om door zijn handelen de aangevers te bedreigen.

Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte bedreigend op de aangevers is overgekomen. Dat dit ook verdachtes bedoeling is geweest blijkt uit de verklaring die hij heeft afgelegd op 8 juni 2006, namelijk de passages (pag. 90): “Ik kan mij goed voorstellen dat ik bedreigend over kwam op de politiemensen. Dat was ook mijn bedoeling.” en “Ik heb de baksteen gepakt om dreigend over te komen. Dat is mij gelukt”.

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:

2. subsidiair hij op 6 juni 2006 in de gemeente Doetinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht en gebalde vuisten in/op/tegen het gezicht en het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en die [slachtoffer] naar de grond heeft gewerkt, en vervolgens die op de grond liggende [slachtoffer] meermalen met kracht in/op/tegen het gezicht en het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.

hij op 6 juni 2006 in de gemeente Doetinchem [hoofdagent A] en [hoofdagent B] (beiden hoofdagent van politie Team Doetinchem) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een straatklinker opgepakt en deze klinker boven zijn hoofd gehouden en terwijl hij die klinker boven zijn hoofd hield met versnelde pas naar die [agent A] en [agent B] gelopen en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je kapot, ik sla je kapot".

Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezene levert op de misdrijven:

2 subsidiair: poging tot zware mishandeling;

3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).

De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte na een woordenwisseling met een beveiligingsbeambte van een supermarkt disproportioneel heeft gehandeld. Hij heeft zich in bijzijn van personeelsleden en klanten van de supermarkt schuldig gemaakt aan uiterst gewelddadig fysiek geweld tegen die persoon. Het slachtoffer heeft daarbij verwondingen opgelopen die veel ernstiger hadden kunnen zijn. De ervaring leert dat dit soort feiten bij nietsvermoedende burgers die met dergelijk geweld worden geconfronteerd, ingrijpende angstgevoelens kan veroorzaken en dat dit soort delicten bovendien sterk bijdraagt aan de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.

Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verbale bedreiging van twee politieagenten die hem kort daarna wilden arresteren. Hij heeft zijn bedreiging kracht bijgezet door een steen opgeheven te houden in de richting van de politieagenten.

Tevens houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en vrij recent is veroordeeld terzake van (bedreiging met) geweld gericht tegen politieagenten.

De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat verdachte wordt vrijgesproken voor feit 1, waardoor de op te leggen straf lager zal zijn dan door de officier van justitie is gevorderd.

Vorderingen tot schadevergoeding

De benadeelde partij [slachtoffer], wonende [adres], rekeningnr. [cijfers], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.215,48 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.

Door en namens verdachte is niet weersproken dat de benadeelde als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij met betrekking tot de post “Reisurentoeslag” niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu dit deel van de vordering wegens onvoldoende onderbouwing niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemd slachtoffer.

De benadeelde partijen [agent A] en [agent B] hebben zich ieder met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van telkens € 250,--, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde.

De rechtbank zal deze vorderingen, gelet op de onderlinge samenhang, gezamenlijk bespreken.

De benadeelde partijen zijn politieambtenaren. Uit de toelichtingen die bij de vorderingen zijn gevoegd komt naar voren dat de immateriële schade voortvloeit uit de agressieve en dreigende houding van de verdachte tijdens diens aanhouding.

De raadsman heeft – zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen dienen te worden. De politieambtenaren hebben een gedegen opleiding gevolgd. Zij hebben een ruime werkervaring, waardoor zij vaker met geweld en bedreiging geconfronteerd zullen zijn geweest omdat dit inherent is aan dit beroep.

Politieambtenaren zullen in beginsel beter dan anderen zijn opgewassen tegen (de gevolgen van) tot hen gerichte agressie, omdat daar in de opleiding aandacht aan wordt besteed.

Politieambtenaren zullen door en tijdens hun functievervulling - meer dan een willekeurig ander persoon - worden geconfronteerd met agressie, hetgeen maakt dat er bij hen een zekere gewenning en daarmee gehardheid zal optreden. In zoverre worden aan politieambtenaren hogere eisen gesteld dan aan een "gewone" burger die niet over die opleiding, gewenning en gehardheid beschikt.

Politieambtenaren kunnen tijdens hun beroepsuitoefening in situaties komen te verkeren dat ook zij lichamelijk of geestelijk letsel oplopen en recht hebben op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, waarvoor de veroorzaker aansprakelijk is.

Uit de behandeling ter terechtzitting en met name de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de aangevers zelf, blijkt dat er een voor hen bedreigende situatie is geweest, waar zij op adequate en professionele wijze mee zijn omgegaan. Deze situatie was naar het oordeel van de rechtbank niet van zodanig bijzondere aard dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partijen, gezien hun gekwalificeerd zijn, ten gevolge van het bewezen verklaarde handelen lichamelijke dan wel zodanige geestelijke schade hebben opgelopen, dat daardoor het recht is ontstaan op vergoeding van schade, ook al is de ten laste gelegde bedreiging bewezen verklaard.

De rechtbank zal de benadeelde partijen derhalve niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 24c, 27, 36f, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank beslist als volgt.

Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.

Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende [adres], rekeningnr. [cijfers], van een bedrag van € 1.277,88, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2006.

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.

Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, een bedrag te betalen van € 1.277,88, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 25 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.

Bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Verklaart de benadeelde partij [agent A] niet-ontvankelijk in haar vordering.

Verklaart de benadeelde partij [agent B] niet-ontvankelijk in haar vordering.

Aldus gewezen door mrs. Borgerhoff Mulder, voorzitter, Elders en Schmitz, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van

27 september 2006.